• No results found

Sociaal democratie : ideologie of strategie? : een vergelijkend onderzoek naar de ideologische verandering van sociaal democratische partijen in Europa

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sociaal democratie : ideologie of strategie? : een vergelijkend onderzoek naar de ideologische verandering van sociaal democratische partijen in Europa"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

 

Sociaal democratie: ideologie of strategie?

Een vergelijkend onderzoek naar de ideologische verandering van

sociaal democratische partijen in Europa

Sara Ham 5881587

Faculteit: Faculteit der Maatschappij- en Gedragwetenschappen Afdeling: Politicologie

Specialisatie: Politieke Theorie en Politiek Gedrag Semester 2, studiejaar 2013 – 2014

Datum: 27 juni 2014

(2)
(3)

tijd heb geprobeerd het moment van afstuderen voor mij uit te schuiven kan ik nu met overtuiging zeggen dat ik er klaar voor ben. Ik ben geen student meer, ik voel mij oud als ik op de UvA rondloop en veel van mijn vrienden zijn inmiddels aan het werk of op een andere manier de wereld aan het verkennen. Het is tijd voor een nieuwe fase!

Ik begon in 2008 met mijn studie Politicologie omdat ik de wereld beter wilde begrijpen, zodat ik deze uiteindelijk zou kunnen verbeteren. Ik ontwikkelde mij op verschillende vlakken en ontdekte waar ik goed in ben en waar mijn hart ligt. Mijn afstudeerscriptie is hier een uitkomst van. Het idee om onderzoek te doen naar de ideologische verandering van sociaal democratische partijen in Europa startte bij een persoonlijke interesse in de toekomst van de sociaal democratie. Als sociaal democraat en betrokken lid van de PvdA heb ik mij meermaals zorgen gemaakt over de koers van de sociaal democraten in Nederland, maar ook in Europa. De afgelopen jaren is de PvdA er onvoldoende in geslaagd een duidelijk, sociaal democratisch verhaal neer te zetten en heeft daarmee de trend van verkiezingsverlies niet kunnen doorbreken. Uit het onderzoek zal blijken dat partijen zich altijd aanpassen, hun standpunten vernieuwen en herformuleren, en geeft daarom nog meer stof tot nadenken over de toekomst van de PvdA en de sociaal democraten in Europa. Ik zou het daarom kunnen aanmerken als een mooi begin van mijn carrière buiten de deuren van de UvA.

Ik wil Wouter van der Brug bedanken. Zijn begeleiding, feedback en vernieuwende ideeën hebben mijn scriptie vorm gegeven. Hij gaf me vertrouwen door te gaan. Ook wil ik mijn ouders bedanken, zij hebben mij altijd gestimuleerd om het beste uit mezelf te halen en nooit hebben zij barrières opgelegd. Van hen heb ik geleerd hard te werken, maar ook te doen wat ik leuk vind en waar ik gelukkig van word. Tot slot wil ik Berend bedanken. De afgelopen maanden ben ik onzeker geweest, heb ik regelmatig even stoom af moeten blazen, en had ik soms iemand nodig die mij vertelde waarvoor ik het ook al weer deed. Hij was er voor mij, altijd.

Sara Ham

(4)
(5)

winst van de jaren negentig van de vorige eeuw verkeren veel sociaal democratische partijen in het nieuwe millennium in een identiteitscrisis. Deze identiteitscrisis wordt vaak toegeschreven aan het onduidelijke profiel van sociaal democratische partijen: het is voor veel kiezers niet meer duidelijk waar sociaal democratische partijen voor staan. Ook binnen de partij zelf is er kritiek op de ingeslagen weg en pleiten partijprominenten geregeld voor een linksere koers. Er is reeds veel onderzoek gedaan naar de ideologische verandering van sociaal democratische partijen in Europa en de verklaringen voor het tegenvallende succes of de onverwachte winst van deze partijen. Het bestaande onderzoek richt zich echter voornamelijk op het ontstaan van het Derde Weg denken en de implementatie van nieuw beleid in de jaren negentig. In dit onderzoek wordt gekeken naar ideologische verandering over een langere periode: 1945 – 2013. Tevens wordt ideologische verandering breder opgevat. Er wordt niet gekeken of sociaal democratische partijen Derde Weg ideeën overnemen in hun verkiezingsprogramma’s, maar of zij verschuiven binnen de ideologische driehoek die wordt gevormd door het liberalisme, de christendemocratie en de sociaal democratie. Uit het onderzoek blijkt dat sociaal democratische partijen zich sinds de oprichting altijd hebben aangepast: door de tijd heen is er in verschillende mate nadruk gelegd op sociaal democratische, liberale en christendemocratische thema’s. Waar bij de sociaal democratische thema’s altijd het meest belangrijk bleven.

Het onderzoek gaat daarnaast in op de mogelijke verklaringen voor ideologische verandering van sociaal democratische partijen in zeven Europese landen. Er worden twee verklaren aangedragen: economische ontwikkelingen en strategische overwegingen. In de literatuur over de opkomst van de Derde Weg wordt regelmatig gesteld dat de ideologische aanpassingen in de jaren negentig een gevolg zijn van de crisis in de jaren zeventig en tachtig: het klassiek sociaal democratische economische programma was niet langer houdbaar. Uit dit onderzoek blijkt echter dat economische voor- of tegenspoed geen significant effect heeft op de ideologische verandering van sociaal democratische partijen. Ook veranderen de sociaal democratische partijen hun ideeën niet uit strategische overwegingen. Zij doen geen programmatische aanpassingen wanneer zij tijdens voorgaande verkiezingen hebben verloren dan wel gewonnen, en ook deelname aan de regering heeft geen invloed op de standpunten tijdens opvolgende verkiezingen.

(6)
(7)

INLEIDING ... 1

1. THEORETISCH KADER ... 5

1.1 De ideologische driehoek ... 5

1.1.1 Het klassiek liberalisme ... 6

1.1.2 De christendemocratie ... 8

1.1.3 De sociaal democratie ... 10

1.2 Ideologische verandering ... 14

1.3 Oorzaken van ideologische verandering ... 16

1.3.1 Economische ontwikkeling ... 16

1.3.2 Strategische overwegingen ... 18

2. METHODEN ... 20

2.1 Comparative Manifesto Project ... 20

2.2 Casusselectie ... 22

2.3 Operationalisering ... 23

2.3.1 Sociaal democratische thema’s ... 24

2.3.2 Liberale thema’s ... 26

2.3.3 Christendemocratische thema’s ... 27

2.3.4 Economische ontwikkeling: voor- of tegenspoed? ... 28

2.3.5 Strategie: regeringsdeelname en verkiezingsresultaten ... 29

2.4 Analyse ... 30

3. RESULTATEN ... 32

3.1 Ideologische verandering ... 32

3.1.1 Ideologische verandering vergeleken ... 36

3.2 Oorzaken van ideologische verandering ... 37

3.2.1 Correlaties ... 38

3.2.2 Toetsingsresultaten regressie analyse ... 39

4. CONCLUSIE ... 44

4.1 Ideologische verandering van sociaal democratische partijen in Europa ... 44

4.2 Theoretische toevoegingen en vervolgonderzoek ... 46

(8)

APPENDIX ... 51

1. Overzicht verkiezingsjaren en gebruikte data ... 51

2. Opbouw databestand ... 53

3. Grafieken liberale en christendemocratische partijen ... 54  

     

(9)

Inleiding

Tijdens de gemeenteraadsverkiezingen in maart dit jaar leed de Partij van de Arbeid een ongekend verlies. De sociaal democraten zijn niet langer de grootste in de vier grote steden en ook daarbuiten is het aantal zetels in de gemeenteraden flink afgenomen. Direct na de uitslag ontstond er binnen de partij discussie over de ingeslagen weg. Senator Adri Duivesteijn riep de partijtop op om “de koers van zijn partij naar links te verleggen en zich assertiever op te stellen in de coalitie met de VVD”, de partij heeft immers behoefte aan “een andere politieke cultuur en koers” (NRC Handelsblad, 20 maart 2014). Het is niet de eerste keer dat de koers van de PvdA ter discussie wordt gesteld. Al jaren bestaat er binnen de partij onenigheid over de “ideologische veren” (Wim Kok, 11 december 1995), en over de onduidelijke keuzes die worden gemaakt tijdens coalitievorming of in periodes van oppositie. De discussie over de koers zien we ook terug bij andere sociaal democratische partijen in Europa. Na de winst in de jaren negentig van de vorige eeuw verkeren veel sociaal democratische partijen in het nieuwe millennium in een identiteitscrisis (B. Kromhout, 2007). Zowel in de wetenschappelijke als in de meer populaire literatuur en in de media wordt regelmatig gezocht naar verklaringen voor het tegenvallende succes of de onverwachte winst van de sociaal democraten. “The late 1990s appeared to herald a new dawn for European social democracy. Social democratic governments [participated in 12 of the 15 EU states]. Their rise to power was accompanied by programmatic renewal, symbolized by […] the ‘Third Way’ […] Yet this electoral success concealed a number of weaknesses which began to emerge at the start of the 2000s. Hierarchical leadership, bound by the realities of government, failed to deliver (and/or communicate) distinctive social democratic agendas, undermining linkages to core supporters” (Paterson & Sloam, 2006: 233). Andere verklaringen voor de afnemende populariteit van sociaal democratische partijen worden gezocht in de opkomst van populistische partijen, de afbraak van het politieke midden, de noodzakelijke harde bezuinigingspolitiek van de conservatief-liberalen, maar ook interne factoren zoals het gebrek aan goed leiderschap of de afkeer van pluche-plakkende bestuurders.

In dit onderzoek wordt de ideologische verandering van sociaal democratische partijen nader onderzocht. Er staan twee sets van vragen centraal. Allereerst wordt er gekeken naar de verandering van de inhoudelijke koers van sociaal democratische partijen in Europa: hoe heeft de sociaal democratie zich ontwikkeld? Vervolgens wordt onderzocht waaraan deze verandering kan worden toegeschreven. Zijn er verklaringen te vinden voor de verandering in

(10)

standpunten of ideologisch profiel van sociaal democratische partijen? Menig onderzoeker stelt dat partijen de ideologische koers verleggen wanneer zij willen regeren: “parties viewing government participation as their main goal seem to play down their ideology in order to maximize their votes or in order to become attractive to coalition partners” (Keman, 2010: 678). Het Downsiaanse idee van partijcompetitie, waarbij wordt gesteld dat partijen niet ideologisch gedreven zijn maar altijd de kiezers volgen om hun kans op verkiezingswinst te vergroten, kan dus worden aangemerkt als een eerste verklaring. Een tweede verklaring kan gevonden worden in de opvatting dat partijen hun standpunten aanpassen aan de tijd, aan bredere maatschappelijke ontwikkelingen. Het Derde Weg denken kan volgens Green-Pedersen (2002) worden toegeschreven aan de slechte economische situatie in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Het idee van de welvaartsstaat was niet langer houdbaar. De belangrijkste aanname hierbij is dat ten tijde van economische crisis sociaal democratische partij een minder aantrekkelijk (economisch) programma hebben dan hun liberale tegenstanders. Andere onderzoekers zien echter ook kansen voor de sociaal democraten wanneer de economische omstandigheden slecht zijn, omdat thema’s als werkgelegenheid en sociale zekerheid dan actueel zijn: “Capitalism is in crisis; greed, irresponsible behavior, neoliberal ideology, and unrestrained markets are seen as largely to blame, and yet there has been no surge in support for left wing parties in Europe” (Berman, 2010: 23). Beide oorzaken van ideologische verandering – strategische overwegingen en economische ontwikkeling – zullen nader worden onderzocht.

Er is reeds veel onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van sociaal democratische partijen in Europa. Het onderzoek van Hans Keman uit 2006 en 2010 kan worden aangemerkt als een belangrijk uitgangspunt voor dit onderzoek. Keman heeft de programmatic changes van sociaal democratische partijen in Europa in kaart gebracht en merkt daarbij op dat de partijen zich hebben geherpositioneerd op twee belangrijke thema’s: de welvaartsstaat en het economisch beleid. Echter, in dit onderzoek wordt ideologische verandering breder opgevat. Omdat er wordt gezocht naar verklaringen voor ideologische aanpassing van sociaal democratische partijen, en hierbij wordt gekeken naar strategische overwegingen en aanpassing naar aanleiding van economische ontwikkeling, is het relevanter om de sociaal democratie af te zetten tegen de twee andere belangrijke politieke ideologieën: het liberalisme en de christendemocratie. In hoeverre nemen de sociaal democraten thema’s van de andere ideologieën over? Deze manier van kijken naar ideologische verandering is niet alleen relevant voor dit onderzoek maar is zeker ook toepasbaar op partijen met een andere politieke kleur. Keman gaat in zijn onderzoek niet specifiek in op de oorzaken van ideologische

(11)

aanpassing. Andere wetenschappelijke literatuur over de ideologische vernieuwing van sociaal democratische partijen in Europa richt zich voornamelijk op het Derde Weg denken of de vernieuwde economische structuur die ontstaat vanaf de jaren zestig. Deze onderzoeken hebben veel beperkingen: ze richten zich slechts op het ontstaan van de Derde Weg of zijn onvoldoende onderbouwd met statistische data. In dit onderzoek wordt gekeken naar de impact van economische ontwikkelingen op sociaal democratische partijen over een langere tijdsperiode, daarbij worden de verklaringen statistisch getoetst.

Het onderzoek is zo wetenschappelijk relevant omdat het verschillende wetenschappelijke inzichten combineert en vernieuwt, en het is maatschappelijk relevant omdat het iets zegt over de toestand waarin sociaal democratische partijen verkeren. De sociaal democratie vervult sinds de wederopbouw een belangrijk rol in veel Europese landen. Het idee dat de partijen de laatste twintig jaar sterk zijn veranderd heeft invloed gehad op het electorale succes en de positie van de partijen in het politieke bestel. Een vraag die allereerst wordt gesteld in dit onderzoek is: zijn de partijen veranderd? En heeft deze grote verandering zich voornamelijk in de jaren negentig van de vorige eeuw voltrokken?

In het theoretisch kader, hoofdstuk 1 van dit onderzoek, wordt inzicht gegeven in de wijze waarop ideologische verandering wordt geconceptualiseerd. Er wordt gebruik gemaakt van de ideologische driehoek van Jos de Beus et al. Volgens De Beus vormen de drie belangrijke politieke ideologieën, liberalisme, christendemocratie en sociaal democratie, een ideologische driehoek waarbinnen verschillende politieke partijen zich bevinden. In hoofdstuk 1 worden tevens de verschillende verklaringen voor ideologische verandering gepresenteerd. Wanneer en waarom passen politieke partijen zich aan? Doen zij dit om meer stemmen te krijgen en te kunnen regeren of liggen er wellicht bredere ontwikkelingen aan ten grondslag? In hoofdstuk 2 worden de gebruikte methoden nader besproken. Bestaande data van het Comparative Manifestos Project vormt de basis voor het onderzoek naar ideologische verandering, maar ook andere bronnen zijn gebruikt om een nieuwe dataset compleet te maken. Hoofdstuk 2 geeft daarbij inzicht in de casusselectie van de zeven landen, de operationalisering van ideologische verandering, economische ontwikkeling en strategische overwegingen. Ook wordt er in de laatste paragraaf van hoofdstuk 2 aandacht besteed aan de gebruikte analyses: meervoudige regressie. Deze analyses leiden tot de resultaten die in hoofdstuk 3 worden gepresenteerd. De ideologische verandering van de sociaal democratische partijen wordt allereerst grafisch weergegeven en de landen worden met elkaar vergeleken. Ook wordt er kort ingegaan op de ideologische verandering van andere mainstream partijen. Vindt er bij de liberale partijen eenzelfde soort ontwikkeling plaats of is ideologische verandering typerend

(12)

voor de sociaal democraten? De regressie analyses geven tot slot inzicht in het verband tussen ideologische verandering, economische ontwikkeling en strategische overwegingen. De conclusies worden gepresenteerd in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 4 wordt tevens ingegaan op theoretische toevoegingen die dit onderzoek voortbrengt en de politieke en maatschappelijke implicaties van de resultaten. Ook zijn er een aantal suggesties voor vervolgonderzoek gepresenteerd.

(13)

1. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk wordt het theoretisch kader van het onderzoek uiteengezet. Met behulp van de theorie van Jos de Beus wordt ideologische verandering geconceptualiseerd: partijen verschuiven binnen een ideologische driehoek. De ideologische driehoek wordt gevormd door de drie belangrijke politieke ideologieën: het liberalisme, de christendemocratie en de sociaal democratie. In de eerste paragrafen van het dit hoofdstuk worden de drie ideologieën afzonderlijk behandeld. In de derde paragraaf komt zo de ontwikkeling van de sociaal democratie aan de orde. Nadat de klassieke sociaal democratie is omschreven wordt er tevens ingegaan op het Derde Weg denken. Hier blijkt dat er in het Derde Weg denken verschillende elementen van zowel het liberalisme als de christendemocratie te ontdekken zijn. Het statistisch onderzoek zal later moeten uitwijzen of de sociaal democratische partijen zich door de tijd heen daadwerkelijk hebben ontwikkeld richting de Derde Weg, ofwel in de periode 1990 – 2000 zijn verschoven richting het liberalisme en/of de christendemocratie. Nadat er inzicht is gegeven in de theorie over ideologische verandering worden ook de verschillende verklaringen voor ideologische aanpassing van partijen uiteengezet. De herziening van standpunten en partijprogramma wordt in de literatuur vaak in verband gebracht met het streven van partijen om zo veel mogelijk stemmen te krijgen, of de wens aantrekkelijk te zijn als coalitiepartner. Er is in mindere mate onderzoek gedaan naar bredere maatschappelijke of economische ontwikkelingen. In dit onderzoek wordt de ontwikkeling van de economie – economische voor- of tegenspoed – aangemerkt als een mogelijke verklaring. De theoretische verwachtingen van de verklaringen voor ideologische verandering worden aan het einde van paragraaf 1.3.1 en 1.3.2 gepresenteerd.

1.1 De ideologische driehoek

In 1989 verscheen het boek ‘De Ideologische Driehoek – Nederlandse politiek in historisch perspectief’. Op initiatief van politicoloog Jos de Beus werden eerder gepubliceerde hoofdstukken uit het boek ‘De Interventiestaat’ (De Beus & Van Doorn, 1984) herzien met als doel de bredere Nederlandse politieke ontwikkelingen te schetsen. Hoewel er in de Nederlandse politiek altijd sprake is geweest van institutionele veranderingen en nieuwe, opkomende politieke partijen, is er volgens De Beus continuïteit te ontdekken in de politieke geschiedenis, namelijk in de drie grote stromingen: het liberalisme, de christendemocratie of het confessionalisme en de sociaal democratie. Partijen zijn als het ware tot elkaar veroordeeld: “Zij bewegen zich constant – als regerings- of oppositiepartij – in een

(14)

spanningsverhouding met de andere. Tezamen vormen zij een onverbrekelijke ideologische driehoek” (De Beus et. al, 1989: 10).

Liberalisme

 

   

                         

Sociaal Democratie         Christendemocratie  

Het boek richt zich op de politieke geschiedenis van Nederland maar de ontwikkelingen in ons land zijn niet uniek. In veel andere Europese landen ontstond in de negentiende eeuw een ideologische driedeling. De verklaring ligt hiervoor volgens De Beus et. al in de maatschappelijke ontwikkeling: “Het liberalisme gaf stem aan de emanciperende en triomferende burgerij; het socialisme verenigde de arbeidersklasse in haar strijd tegen het industriële kapitalisme; de confessionele partijen, door de kerk gesteund, tekenden verzet aan tegen de geest van Verlichting en de Revolutie zoals die door zowel de liberalen als de socialisten werd vertolkt” (De Beus: 11). De markering van de discontinuïteit van politieke partijen enerzijds en de relevantie van de ideologieën voor Europa anderzijds overtuigen gebruik te maken van de ideologische driehoek. Het is relevant om te kijken hoe sociaal democratische partijen zich verplaatsen binnen de ideologische driehoek, omdat er in de literatuur is gesteld dat sociaal democraten door te tijd heen zijn gaan afwijken van hun klassieke standpunten en meer liberale en christendemocratische of communitaristische thema’s hebben overgenomen. In de volgende paragrafen zullen de drie ideologieën nader worden besproken. Hierbij wordt de volgorde van het boek gehanteerd.

1.1.1 Het klassiek liberalisme

Het liberalisme vindt zijn oorsprong in de negentiende eeuw. Het liberalisme kan worden aangemerkt als het kindje van de Franse revolutie en vestigt zich ten tijde van de industriële revolutie als eerste moderne politieke en economische ideologie. “As capitalism spread across Europe during the nineteenth century, liberalism provided both an explanation of and a justification for the transformations the new system brought” (Berman, 2006: 12). De Italiaanse historicus Guido De Ruiggero omschrijft het liberalisme in zijn toonaangevende boek 'The History of European Liberalism’ (1959) als een combinatie van een methode van

(15)

denken, een politieke omgangsvorm, en wijze van besturen en een staatsvorm (De Beus, p. 62).

Aan De Ruiggero’s conceptualisering gaan drie belangrijke liberale beginselen vooraf, namelijk: het vrijheidsbeginsel, het gelijkwaardigheidsbeginsel en het vervolmakingsbeginsel. Liberalen hebben een individueel mensbeeld, de mens wordt beschouwd als een vrije enkeling. Dit betekent dat men, in een geordende samenleving, aan elkaar zo min mogelijk beperkingen oplegt. Het vrijheidsbeginsel vorm het uitgangspunt voor de liberale rechtsstaat. Mensen zijn gelijkwaardig. Burgers hebben de morele plicht om elkaar, te alle tijden, vrij te laten. In de liberale rechtsstaat zijn “de individuen burgers […] in het nationale territorium […] zelfstandige houders van vrijheidsrechten” (De Beus: 67). Het gelijkwaardigheidsbeginsel bouwt voort op het individuele mensbeeld en de liberale rechtsstaat. Liberalen onderkennen de voorkeur voor een neutrale onpartijdige staat: “de neutrale staat schept met ambtelijke, juridische en financiële middelen algemene voorwaarden voor de bloei van [een] pluralisme [van waarden, levensbeschouwingen en verbanden] (De Beus: 68). Tot slot, liberalen geloven in vooruitgang als gevolg van staatsonthouding. Het zijn de individuen die naar eigen inzicht hun belangen behartigen. Echter, er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin men er niet in slaagt uit te komen tot the greatest good for the greatest number. De overheid moet naast de handhaving van de liberale conceptie van rechtvaardigheid namelijk ook bepaalde secundaire taken vervullen: zorgdragen voor de verstrekking van bepaalde collectieve goederen, en de machtenscheiding en het particuliere initiatief bevorderen.

In De Ruiggero’s conceptualisering van het liberalisme en voorgaande theoretisering van de drie liberale beginselen wordt het economische verhaal nog buiten beschouwing gelaten. Bij andere wetenschappers komt dit meer naar voren. Berman stelt dat de maatschappelijke vooruitgang volgens de liberalen alleen kan worden bereikt via de markt: “[…] the market could deliver the greatest good for the greatest number […] the government should interfere as little as possible” (Berman, 2006: 12). Ook in latere beschrijvingen van het liberalisme komt het belang van de markt sterk naar voren. In de tweede helft van de twintigste eeuw ontwikkelt het liberalisme zich steeds meer in de richting van het vrije marktideaal. We

Liberalisme

-­‐ Vrijdenkerij

-­‐ Een kritische en polemische partij -­‐ Bevordering van maatschappelijke

vooruitgang

-­‐ Voorspelbaar overheidsgedrag in een rechtsstaat

(16)

nemen een sprong in de tijd. In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw komt het neoliberalisme op. Het neoliberalisme kent twee uitersten welke te vatten zijn in het conservatisme en het libertarisme. De libertaire stromingen zetten zich naast de vrije markt ook in voor andere vrijheden zoals seksuele vrijheid of de decriminalisering van drugs. Het neoliberalisme in Europa wordt echter vaak in verband gebracht met het conservatisme met de volgende kenmerken:

Bron: Giddens, 1998 pagina 8

Het neoliberalisme onderkent, anders dan het klassiek liberalisme, het belang van overheidsingrijpen. De overheid moet namelijk ingrijpen om marktfalen te voorkomen. Dit is dus een andere opvatting dan het socialistische idee van staatsinterventie waarbij de staat de markt inperkt.

Samenvattend, zowel het klassiek liberalisme als het neoliberalisme gaan uit van individuele vrijheid en het primaat van de markt. Later in dit hoofdstuk zal blijken dat deze twee kenmerken van het liberalisme onderscheidend zijn van zowel de christendemocratie en de sociaal democratie en daarom een uitgangspunt zijn voor de operationalisering van het liberalisme in hoofdstuk 2.

1.1.2 De christendemocratie

Voor de theoretisering van de christendemocratie wordt de Nederlandse geschiedenis van de confessionele partijen uitgelicht. Niet overal in Europa, en ook niet alle zeven West Europese landen is eenzelfde ontwikkeling doorgemaakt. Dit is terug te zien in de casusselectie in hoofdstuk 2. In zowel Frankrijk als Groot-Brittannië is er geen sprake van een grote confessionele middenpartij. Toch is het belangrijk om de christendemocratie mee te nemen in het onderzoek. Niet alleen omdat de confessionelen een belangrijke deel van de ideologische driehoek innemen in een groot deel van de landen en zij dus een ongekende rol hebben vervuld in de ontwikkeling van de Europese democratieën, maar ook omdat het

Neo-liberalism (New Right)

-­‐ Minimal government -­‐ Autonomous civil society -­‐ Market fundamentalism

-­‐ Moral authoritarianism, plus strong economic individualism

-­‐ Labour market clears like any others -­‐ Acceptance of inequality

-­‐ Traditional nationalism -­‐ Welfare state as safety net -­‐ Linear modernization  

(17)

christendemocratisch gedachtegoed, het communitaristische ideaal, invloed heeft gehad op de vernieuwing van sociaal democratische waarden.

Het christendom kent een verbindende rol in de Europese samenlevingen. Het verbindt “de middeleeuwen met de moderne tijd, het volk met de overheid en de arbeidersklasse met de burgerij” (Van Doorn, 1989: 112). Pas in de laatste decennia van de negentiende eeuw vormt zich onder de liberalen en socialisten een duidelijk antichristelijk sentiment. Zo leggen de liberalen een verband tussen “godsdienst en geestelijke achterlijkheid en socialisten tussen kerk en brandkast” (Van Doorn: 112). Toch slagen de antirevolutionairen – en later de katholieken – er in om zich tijdens de eeuwwisseling politiek te verenigen. Dat zij hiertoe de kans krijgen is, hoe ironisch ook, te danken aan het streven van de liberalen om via uitbreiding van het kiesrecht grotere groepen deel te laten nemen aan het democratisch proces. Dit levert de confessionelen een dilemma op: zij verwerpen de liberale, individualistische democratieopvatting maar verkrijgen via deze staatsvorm wel politieke invloed. De christelijke politici hebben eigenlijk geen keus en formuleren daarom nieuwe doctrines “die de eigen sfeer en verantwoordelijkheid van de christelijke gemeenschap vooropstelden maar de verovering van de staatsmacht niet uitsloten” (Hendriks, 1971: 219). Dit betekent echter geen (her) kerstening van de bevolking, maar een cultivering van de eigen identiteit: “van het bouwen naar het bewaren” (Hendriks: 219). Naast de aanpassing aan de liberale principes – betreffende staat en burgerschap, rechtsorde en parlementaire democratie – moeten de confessionelen ook antwoorden formuleren op de vragen van de andere uitdager: het socialisme. De confessionelen onderkennen na verloop van tijd ook de ‘sociale kwestie’ als een politiek feit. De confessionelen plaatsen zich tussen het individualisme van het liberalisme en het staatsingrijpen van de socialisten: “het confessionele denken [krijgt vorm in] een corporatisme dat de maatschappelijke tegenstellingen [streeft] te verzoenen in een geest van organische solidariteit” (Van Doorn: 122). Er is sprake van een zeker dualisme. Aan de ene kant proberen de confessionelen afstand te bewaren tot de staat, zij zien de overheidssfeer als een aparte sfeer “naast of boven gelijkwaardige sferen van andere signatuur” (Van Doorn: 139). Zij zetten vragentekens bij de wenselijkheid van overheidsinterventie. Tegelijkertijd dragen de confessionelen in hoge mate bij aan de opbouw van de welvaartsstaat, onder andere door een organisatiestructuur bekostigt door de overheid. Ook wanneer de christendemocraten in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw zich steeds meer afkeren van het de uitgebreide welvaartsstaat blijven zij verankerd in het maatschappelijk middenveld: “Een sterk maatschappelijk middenveld is immers een belangrijk element […] van het christendemocratisch concept van de verantwoordelijke

(18)

samenleving” (Ten Napels, 1990: 45). Er wordt niet gezorgd door de overheid, maar door elkaar of zoals professor Kuiper het verwoordt: “Als we spreken over een verantwoordelijke samenleving dan bedoelen we toch dat zij niet door de overheid moet worden bevoogd, dat haar organisaties allerlei taken op zich nemen, die zij met even grote zorgvuldigheid uitvoeren als de staat of zijn lagere organen. Andere functionarissen zijn als zodanig niet beter of slechter, niet bekwamer of onbekwamer dan ambtenaren […]” (1989: 350). Ondanks de secularisering zijn de confessionelen er in geslaagd om hun positie ook in de tweede helft van de twintigste eeuw te consolideren, als gevolg van de sterke verbintenis met verwante maatschappelijke organisaties. In de jaren negentig boeten de christendemocraten in aan populariteit. In het nieuwe millennium komt de vermeende afstand tussen burger en politiek steeds meer centraal te staan. De kritiek is dat de politiek en politici zich voornamelijk met zichzelf bezig houdt en te weinig met de burgers. Het is tijd voor een ‘nieuwe politiek’. Het populisme komt op. Maar ook de christendemocraten vinden hun weg naar de ‘nieuwe politiek’. Jan Peter Balkenende verklaart: “De overheid is de samenleving niet. De overheid kan wel initiatieven nemen, maar de burgers zijn het die het moeten doen in de wijze waarop we met elkaar omgaan” (toespraak regeringsverklaring 11 juni 2003). Geheel in lijn met het gedachtegoed van de socioloog Amitai Etzioni stelt Balkenende dat de burger de samenleving vorm moet geven, en dat zij het heft in eigen hand moet nemen in het scheppen van een (nieuwe) sociale, morele orde (Reinders, 2003: 132).

Samenvattend, de christendemocraten stellen het maatschappelijk middenveld centraal. De christendemocraten balanceren als het ware tussen staat en markt. Of zoals Van Doorn het verwoordt: “[Zij] betrachten […] een gepaste afstand tot overheidsinterventie als politiek doel, als ook het pragmatisch blijven waarderen van het marktmechanisme als dominant regulerend principe” (1989: 146).

1.1.3 De sociaal democratie

De sociaal democratie vindt haar oorsprong in het socialisme. Aan het eind van de negentiende eeuw werden de gevolgen van het kapitalisme duidelijk: “especially the dramatic inequalities, social dislocation and atomization it engendered” (Berman, 2006: 12). Er wordt gezocht naar alternatieven voor het liberalisme. Zo ontstaat het Marxisme, het communisme en het socialisme. Het socialisme verzet zich in eerste instantie tegen het individualisme: “its concern to develop a critique to capitalism only came later […] communism [and] socialism [were] seeking to defend the primacy of the social or the communal [in the first place]” (Giddens, 1998: 3). Marx ontwikkelt een economische theorie passend bij het socialisme.

(19)

Deze economische theorie stelt grenzen aan het kapitalisme en stoelt op het idee dat kapitalisme economisch inefficiënt en destructief is. Daarbij creëert het kapitalisme een onwenselijke economische ongelijkheid. Om deze ongelijkheid te overkomen wordt er gestreefd naar een revolutie met een nieuwe orde tot gevolg: “economic evolution inevitably brings on conditions that will compel the exploited classes to rise against this system of private ownership” (Kautsky, 1910: 10). Marx idee houdt aan het eind van de negentiende eeuw in de Europese samenlevingen geen stand. Niet alleen omdat de voorspelde revolutie uitblijft, maar ook omdat het kapitalisme zich vernieuwt mede door belangrijke politieke, economische en sociale hervormingen die worden doorgevoerd door de bourgeoisie. Aan het begin van de twintigste eeuw staat links voor een dilemma: het kapitalisme zegeviert, maar met grote sociale consequenties. In de onrust in de Europese samenlevingen tijdens de eeuwwisseling vindt de sociaal democratie vervolgens haar basis. Het kapitalisme moet worden ‘gehumaniseerd’, en er is meer: “[socialism] provide[s] a sense of solidarity, belonging, and collective purpose that Europe’s divided en disoriented societies so desperately needed” (Berman: 13). De sociaal democraten nemen nadrukkelijk afstand van Marx’ idee van de klassenstrijd en het historisch materialisme en keren zich niet volledig af van het kapitalisme. De staat heeft een belangrijke taak bij het indammen van de negatieve gevolgen van het kapitalisme en de vrije markt. Zo moet de overheid voorzien in bepaalde collectieve goederen, maar die invloed gaat verder dan dat: “a strong government presence in the economy, and other sectors of society too, is normal and desirable, since public power, in a democratic society, represents the collective will – collective decision-making, involving government, business and unions, partly replaces market mechanisms” (Giddens: 9). De econoom John Maynard Keynes is invloedrijk in het naoorlogse sociaal democratisch denken over de inrichting van de staat. Keynes pleitte voor de stabilisatie van het kapitalisme via demand management en een zogenaamde mixed economy. De economie moet worden gestuurd door vraag in plaats van aanbod. Daarbij moeten sommige sectoren in handen komen van de overheid “because industries central to the national interest shouldn’t be in private hands” (Giddens: 10). De overheid heeft daarnaast ook een belangrijke taak ten behoeve van de onderlinge gelijkheid en solidariteit. Zij moet streven naar een directere gelijkheid van de burgers middels bijvoorbeeld een progressief belastingstelsel en een uitgebreide welvaartsstaat. In het kader op de volgende pagina zijn de klassieke sociaal democratische waarden weergegeven.

(20)

         

Bron: Giddens, 1998 pagina 7

In de jaren zeventig van de vorige eeuw wordt de sociaal democratie opnieuw uitgedaagd door het neoliberalisme. De economische crisis doet de sociaal democraten twijfelen aan het klassieke economische programma. Het geloof in eens sterke, grote overheid, een mixed economy, een goede verdeling van welvaart, het lijkt niet te passen in de huidige tijd. De reactie van de sociaal democraten op het neoliberalisme kan worden gevat onder de noemer ‘Derde Weg’. Tony Blair en Gerhard Schröder presenteren in 1998 de bekende Blair/Schröder Declaration: een nieuwe sociaal democratisch manifest. Het werk van Anthony Giddens, eveneens uit 1998, vormt een belangrijke inspiratiebron voor deze nieuwe, Derde Weg. “The overall aim of Third Way politics should bet to help citizens pilot their own way through the major revolutions of our time: globalization, transformation in personal life and our relationship to nature” (Giddens: 64). De oplossingen voor de dilemma’s van de tijd worden samengevat in een aantal waarden, die hieronder zijn weergegeven:

Bron: Giddens, 1998 pagina 66

Deze waarden vertalen zich vervolgens in een programma. De Derde Weg denkers werpen zich op als hervormers. De staat en de overheid moeten hervormd en aangepast worden aan de nieuwe tijd. Belangrijk hierbij is ook een hernieuwde democratieopvatting. De overheid dient samen te werken met (organisaties in) het maatschappelijk middenveld. Ook is de staat in de globaliserende wereld geen ‘gesloten institutie’ en zo is er altijd sprake van uitwisseling of samenwerking tussen staat, economie en maatschappelijk middenveld. Giddens werkt in

Classical social democracy (the old left)

-­‐ Pervasive state involvement in social and economic life -­‐ State dominates over civil society

-­‐ Collectivism

-­‐ Keynesian demand management, plus corporatism -­‐ Confined roles for markets: mixed or social economy -­‐ Full employment

-­‐ Strong egalitarianism

-­‐ Comprehensive welfare state, protecting citizens ‘from cradle to grave’

-­‐ Linear modernization  

Third way values

-­‐ Equality

-­‐ Protection of the vulnerable -­‐ Freedom as autonomy

-­‐ No rights without responsibilities -­‐ No authority without democracy -­‐ Cosmopolitan pluralism

(21)

zijn boek toe naar een aantal programmapunten van de Derde Weg. Deze zijn hieronder weergegeven.

Bron: Giddens, 1998 pagina 70

Onderdeel van de Blair/Schröder declaration is het verzoek aan andere sociaal democratische partijen in Europa zich aan te sluiten bij het nieuwe programma. In veel Europese landen nemen de sociaal democraten, al dan niet gedeeltelijk en op hun eigen manier, ideeën hun het Derde Weg programma over. De vernieuwing van de sociaal democratie blijkt in de jaren negentig van vorige eeuw succesvol. Sociaal democraten maken in 12 van de 15 EU-landen onderdeel uit van de regering, vaak na een lange periode van oppositie in de jaren tachtig: “The British Labour Party came to power in 1997, after 18 years of opposition […] The SPD recorded victories in 1998 and 2002, after 16 years of opposition, leading a coalition with the Green Party […] The French Socialist Party (PS) came to power in the 1997 legislative elections after a crushing defeat in 1993” (Paterson & Sloam, 2006: 233). Echter, het electorale succes van de jaren negentig slaat in het nieuwe millennium om: partijen verliezen veel kiezers en macht.

Samenvattend, de sociaal democratie stelt de staat centraal. De overheid dient in te grijpen in de markt. De negatieve gevolgen van marktwerking worden ingedamd, daarbij moet de overheid voorzien in bepaalde collectieve goederen en heeft als taak onderlinge solidariteit en gelijkheid te bevorderen. Aan het eind van de twintigste eeuw worden enkele klassieke waarden losgelaten – er moet meer wisselwerking zijn tussen staat, economie en maatschappelijk middenveld. Hier is duidelijk dat bepaalde elementen uit het liberalisme en de christendemocratie worden overgenomen: markt en maatschappelijk middenveld.

The Third Way programme

-­‐ The radical centre

-­‐ The new democratic state (state without enemies)

-­‐ Active civil society -­‐ The democratic family -­‐ The mixed economy -­‐ Equality as inclusion -­‐ Positive welfare

-­‐ The social investment state -­‐ The cosmopolitan nation -­‐ Cosmopolitan democracy

(22)

1.2 Ideologische verandering

Het Derde Weg denken, en bijhorende programmatische veranderingen, wordt door veel wetenschappers gebruikt om de ideologische verandering van sociaal democratische partijen de conceptualiseren. In deze paragraaf wordt ingegaan op het werk van Hans Keman die onderdelen van het Derde Weg programma gebruikt om de ideologische verandering van sociaal democratische partijen in Europa te onderzoeken. Deze aanpak is echter niet toereikend. Daarom wordt beargumenteerd dat het beter is de ideologische driehoek van De Beus te gebruiken.

In 2010 publiceerde Hans Keman het artikel ‘Third Ways and Social Democracy: The Right Way to Go?’. In dit artikel gaat hij in op de programmatic changes van sociaal democratische partijen in Europa. De partijen zijn volgens Keman veranderd omdat zij andere posities hebben ingenomen op twee belangrijke thema’s: de welvaartsstaat en het economisch beleid. Om de ideologische verandering van sociaal democratische partijen te meten stelt Keman daarom een Derde Weg-schaal op: met als uitersten de klassieke welvaartsstaat aan de ene kant en de social investment state aan de andere kant. In zijn artikel uit 2010 gaat hij echter niet in op het concept klassieke sociaal democratie of klassieke welvaartsstaat. In een artikel uit 2006 dat hij samen schreef met Paul Pennings vat hij de klassieke sociaal democratie als volgt samen: “Social democracy is mainly concerned with reorganising capitalist society into a ‘mixed economy’. And ‘equality’ is the basic value so that the welfare state is not meant not only to care for the ‘weaker’ in society, but also to ameliorate capitalism and its consequences for the ‘working class’. Hence, socio-economic policy making aims at goals such as income distribution, decommodification of the labour force and economic growth” (Keman & Pennings, 2006: 103). De indicatoren die hij vervolgens gebruikt in zijn artikel uit 2010 zijn in lijn met de conceptualisering: economische planning, Keynesiaans demand management, staatscontrole over de economie, maatregelen ter uitbreiding van de welvaartsstaat. Het idee van een social investment state is onderdeel van het Derde Weg programma, en stelt dat sociale rechtvaardigheid niet langer iets is waar de staat zorg voor draagt, maar waarbij de staat samenwerkt met de markt. Het gaat dus om een nieuw idee van sociale rechtvaardigheid: “Social justice is no longer to be achieved by an ex-post reduction of socio-economic inequalities, but by providing equality of opportunity” (Keman, 2010: 673). De indicatoren voor de social investment state vat Keman dan ook als volgt samen: beleid ter versterking van de aanbodzijde, marktregulering met de nadruk op meer competitie, vernieuwing van de economische sectoren door technologie en infrastructuur, en de verbetering van het onderwijsaanbod. Keman onderzoekt daarbij ook of partijen opschuiven

(23)

op de algemene links-rechtsschaal en bekijkt of partijen een ander electoraat zijn gaan aanspreken. Hij stelt namelijk dat met de intrede van de Derde Weg sociaal democratische partijen zich niet langer uitsluitend richten op de arbeidersklasse maar op een breder electoraat: “The original emphasis of social democracy on the traditional welfare state clearly coincides with the interests of the labour movement and less advantaged groups on the labour market. If there is a tendency towards the Third Way policy stances, these groups may well get less attention or even negative attention in party programmes. Issues dear to the middle class could well be mentioned more frequently rather that those favoured by the middle class (Keman, 2010: 674). Keman concludeert dat sociaal democratische partijen in de periode 1991 – 2004 minder links zijn geworden dan in de periode daarvoor, 1975 – 1990. Maar de partijen zijn nog altijd ‘linkser’ dan andere, niet sociaal democratische partijen. Ook leggen de partijen in de periode 1991 minder nadruk op de welvaartsstaat en nemen in toenemende mate Derde Weg waarden over.

Het onderzoek van Keman geeft interessante inzichten en is een inspiratiebron voor dit onderzoek. Echter, de keuze om slechts te kijken naar ideologische verandering van sociaal democratische partijen richting de Derde Weg is minder evident. Dat hij hier de algemene links-rechtsschaal aan toevoegt en tevens kijkt naar het aanspreken van een ander electoraat zijn goede aanvullingen, maar maken van het onderzoek tot een fragmentarisch geheel. Zo is er veel op te merken op de links-rechtsschaal uit het Comparative Manifesto Project die hij gebruikt. Ook de poging om aan te tonen dat de sociaal democraten een ander electoraat aanspreken is te kort door de bocht. Keman houdt onvoldoende rekening met de verandering van de economische structuur en stelt het aanspreken van een nieuw electoraat vrijwel direct gelijk aan het Derde Weg denken. Beter is het dus om gebruik te maken van de ideologische driehoek van Jos de Beus. Er is in het Derde Weg denken zeker wel afgeweken van de traditioneel sociaal democratische waarden en de partijen hebben bepaalde liberale ideeën overgenomen. Ook het idee van een sterk maatschappelijk middenveld – onderdeel van de christendemocratie – is terug te vinden bij de sociaal democraten. Maar nu kan het zijn dat de sociaal democratische partijen zich door de tijd heen altijd hebben aangepast en hun ideeën hebben geherformuleerd. Door te werken met de ideologische driehoek van De Beus wordt er inzicht gegeven in welke thema’s partijen met elkaar combineren. Het is namelijk zo dat partijen nooit uitsluitend sociaal democratisch zijn, maar altijd bepaalde liberale of christendemocratische thema’s overnemen in hun programma’s. In dit onderzoek zal gekeken worden in welke mate partijen aandacht vestigen op bepaalde thema’s behorende tot de drie

(24)

ideologieën en wanneer partijen in verschillende mate aandacht vestigen op verschillende thema’s, dan spreken we van ideologische verandering.

1.3 Oorzaken van ideologische verandering

In deze paragraaf worden twee oorzaken van ideologische verandering besproken: economische ontwikkeling en strategische overwegingen. Hoewel er weinig onderzoek is gedaan naar ideologische aanpassing als gevolg van bredere maatschappelijke ontwikkelingen wordt de opkomst van de Derde Weg door menig onderzoeker toegeschreven aan de economische crisis van de jaren zeventig en tachtig: het klassieke sociaal democratische verhaal was niet langer houdbaar. Ook heeft Pontusson (1995) onderzoek gedaan naar het verlies van sociaal democratische partijen als gevolg van een nieuwe economische structuur. Aanpassen van standpunten uit strategische overwegingen is een veelbesproken onderwerp in de politicologie: partijcompetitie als gevolg van office en policy seeking zullen worden behandeld in paragraaf 1.3.2.

1.3.1 Economische ontwikkeling

Veel onderzoek naar de ideologische verandering van sociaal democratische partijen wordt toegeschreven aan de nieuwe economische structuur die zich vanaf de jaren zeventig in de westerse samenleving ontwikkelt. De sociaal democratie ontstond bij de gratie van de industriële samenleving. Kitschelt beargumenteert in zijn boek ‘The Transformation of European Social Demcoracy’ (1994) dat “the growth of service employment and post-Fordist form of work organization have produced a next axis of politics” (Pontusson, 1995: 496 ). Piven (1991) stelt in haar boek “The Decline of Labour Parties: An Overview” dat de postindustriële economische wereldorde een probleem vormt voor linkse partijen omdat zij onvoldoende in staat zijn zich aan te passen aan nieuwe economische omstandigheden. Zowel Kitschelt als Piven wijzen erop dat de afnemende werkgelegenheid in de industriële sector evenals de afname van handarbeiders als deel van de totale beroepsbevolking ervoor zorgen dat sociaal democratische partijen verliezen aan electorale basis. Pontusson (1995) gaat een stap verder en onderzoekt twee andere oorzaken: “[…] the decline of European social democracy can be viewed in some significant measure as a product of two structural-economic changes: 1) the shift to smaller units of industrial production; 2) the growth of private non-industrial employment” (p. 496). Hij vindt dat de afnemende populariteit van sociaal democratische partijen eerder moet worden aangemerkt als oorzaak in plaats van als effect van een veranderende economische structuur.

(25)

Christoffer Green-Pedersen en Kees van Kersbergen (2002) uiten in het artikel ‘The Politics of the Third Way: The Transformation of Social Democracy in Denmark en the Netherlands’ kritiek op het idee dat de vernieuwde economische structuur heeft bijgedragen aan een verandering in het traditionele sociaal democratische electoraat: “[…] we disagree with Kitschelt that Social Democracy has taken a ‘third way’ course because the electorate has shifted in both a liberal and libertarian direction” (p. 509). Zij stellen dat er zich binnen de sociaal democratische partijen een politiek-economisch dilemma heeft voorgedaan toen in de crisisjaren bleek dat het economisch programma niet langer houdbaar was: “During the 1970s and 1980 this formula [Keynesianism] started to break down. Many governments responded to the economic problems in the wake of the two oil crises by Keynesian means. Yet, in many cases they were not simply unsuccessful, but, in fact, just made things worse” (p. 510). Het politiek-economisch dilemma wordt als volgt gevat: de sociaal democraten willen de welvaartsstaat behouden maar moeten tegelijk een stevig economisch programma presenteren. Het op orde krijgen van de overheidsfinanciën ter bevordering van de economie is voor de sociaal democratische partijen niet eenvoudig te combineren met de gewenste uitgebreide welvaartsstaat. Dit dilemma zorgt er volgens Green-Pedersen en Van Kersbergen voor dat de sociaal democraten hun economisch programma aanpassen: “[…] the gist of the emerging ‘third way’ is a fairly coherent set of ideas and supply side policies […] it includes an acceptance of the market as a superior mechanism” (p. 511). Anders dan de neoliberalen is er in het Derde Weg programma nog steeds sprake van staatsinterventie onder andere ten behoeve van het stimuleren van de arbeidsmarkt. Het artikel van de twee onderzoekers gaat dus in op de effecten van de economische crisis van de jaren zeventig en tachtig en het ontstaan van de Derde Weg. De economische toestand heeft bijgedragen aan de herbronning van politieke partijen. In dit onderzoek zal gekeken worden of de economische ontwikkeling daadwerkelijk, over een langere periode, van invloed is geweest op de ideologische verandering van sociaal democratische partijen. Wat is het effect van economische tegenspoed? Veranderen de sociaal democraten hun programma wanneer het economisch voor de wind gaat?

De theoretische verwachtingen kunnen nu als volgt worden samengevat: gaat het economisch slecht met een land dan zullen de sociaal democratische partijen afstand nemen van de klassiek sociaal democratische thema’s, en een meer liberaal economisch programma presenteren. Wanneer het economisch goed gaat met een land dan hebben de sociaal democratische partijen de ruimte om meer nadruk te leggen op thema’s als de welvaartsstaat. Tot slot moet er een kanttekening gemaakt worden: sociaal democratische partijen zullen ten

(26)

tijde van economische tegenspoed nadruk blijven leggen op het belang van werkgelegenheid. Wanneer er sprake is van een hoge werkloosheid zullen de partijen klassiek sociaal democratische waarden proberen te benadrukken. Dit komt ook naar voren in het artikel van Green-Pedersen en Van Kersbergen: “the core of the ‘third way’ is about job creation and labor market participation” (p. 511).

1.3.2 Strategische overwegingen

Zoals eerder gesteld is er in de politieke wetenschappen veel onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van politieke partijen en het electoraat. Peter Mair (2013) gaat in zijn boek ‘Ruling the Void – The Hollowing of Western Democracy’ in op de grote veranderingen in Westerse, gevestigde democratieën. Mair stelt dat kiezers minder betrokken zijn bij de politiek en dat zij daarbij ook onverschillig zijn geworden. Dit resulteert in een afnemend partijlidmaatschap, maar ook in een lagere opkomst bij verkiezingen en een hoge volatiliteit. Politieke partijen zijn de laatste dertig tot veertig jaar ook veranderend. Er is in de laatste decennia in de politieke arena steeds minder sprake van conflict: er is een afname waar te nemen in de “intensity of ideological polarization”, en daarbij is de politiek ook gedepolitiseerd: “policy became less partisan” (Mair, 2013: 45, 52). Vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw gaan partijen steeds minder van elkaar verschillen, wat Mair toeschrijft aan het feit dat verschillende partijen steeds vaker met elkaar moeten regeren onder andere door de toegenomen volatiliteit: “Through the sharing of offices, programmes and voters, even as competing coalitions, the parties have become markedly less distinct from one another, while partisan purpose is itself as less meaningfull or even less desirable” (Mair: 59). Het idee van depolitisering van de politiek komt voort uit het feit dat besluit- en beleidsvorming steeds ingewikkelder is geworden. Hierdoor is het voor kiezers vaak lastig te begrijpen waar partijen nu voor staan: “[…] voters can no longer easily grasp the issues that are at stake, and find it difficult to evaluate the often quite technical alternatives that are presented to them” (Mair: 72).

Omdat er in dit onderzoek wordt gekeken naar de ideologische verandering van sociaal democratische partijen met strategie als een verklarende factor moeten de aannames van Mair, over ideological polarization, nader worden getheoretiseerd. Dit gebeurt aan de hand van het werk van Anthony Downs en Kaare Strøm. Downs gaat uit van het idee van vote seeking: “In a democracy, the government always acts so as to maximize the number of votes it will receive. In effect, it is an entrepreneur selling policies for votes instead of products for money” (Downs, 1957: 137). Strøm bouwt verder op de theorie van Downs en ontwikkelt

(27)

twee nieuwe concepten: office seeking en vote seeking. Beide begrippen zijn voornamelijk, zo zal blijken, van toepassing op meerpartijenstelsels. Zo zijn office seeking partijen niet uit op het maximaliseren van stemmen maar streven naar controle over de political office, ofwel zij streven naar regeringsdeelname: “[political office] refer[s] to private goods bestowed on recipients of politically discretionary governmental and subgovernmental appointments” (Strøm, 1990: 576). Policy seeking partijen zijn uit op het maximaliseren van invloed op het te voeren beleid. Volgens Strøm zijn de partijen die hun invloed op het beleid willen vergroten vaak ook office seeking, maar dit is volgens haar instrumenteel. De policy seeking partijen gaan in hun strategie namelijk in eerste instantie op zoek naar partijen die ideologisch gezien dicht bij hen staan: “policy-oriented coalition theory typically assumes that parties also pursue office at least instrumentally, as elective office is taken tob e a precondition for policy influences” (Strøm: 567).

Wat zijn de theoretische implicaties van voorgaande wanneer het gaat om de ideologische verandering van politieke partijen? Office seeking partijen zullen zich ideologisch aanpassen wanneer zij niet deelnemen of kunnen deelnemen aan de regering. Om wel kans te maken op regeringsdeelname zullen zij zich gematigder op stellen, ze willen immers aansluiting vinden bij de andere partijen. Policy seeking partijen zullen bij electorale tegenslag en verlies wijten aan het feit dat zij zich ideologisch onvoldoende hebben onderscheiden van de andere partijen. Daarom zullen zij in het vervolg proberen hun standpunten duidelijk naar voren te brengen door meer terug te grijpen op de klassieke, duidelijke ideologie. Kiezers kunnen namelijk in verwarring zijn gebracht door bijvoorbeeld sociaal democratische partijen die liberale standpunten overnemen. Daar komt bij dat partijen na verkiezingsverlies zich ook weer kunnen onderscheiden omdat deelname aan de regering waarschijnlijk is uitgesloten.

(28)

2. Methoden

In dit hoofdstuk komt de methodologische verantwoording van het onderzoek aan bod. Welke keuzes zijn gemaakt? Welke data is gebruikt? Hoe wordt ideologische verandering gemeten? En waarom is ervoor gekozen te kijken naar deze zeven Europese landen? Ook worden de analyses nader toegelicht: welke analyses zijn uitgevoerd en waarom geeft deze manier van statistisch onderzoek de gewenste resultaten ter beantwoording van de onderzoeksvragen?

2.1 Comparative Manifesto Project

Om inzicht te krijgen in de ideologische verandering van sociaal democratische partijen in Europa is gebruik gemaakt van bestaande data van het Comparative Manifesto Project (CMP). Deze CMP data zijn een veelgebruikte bron voor onderzoek naar partijposities op de links-rechtsdimensie, en andere ideologische- en beleidsposities. Het project werd in 1979 opgestart door de politicoloog Ian Budge. Budge startte het project voor zijn onderzoek ‘Mapping Policy Preferences I’ waarbij partijprogramma’s van alle grote, belangrijke politieke partijen in 19 landen werden gecodeerd. Het onderzoek werd later uitgebreid onder de noemer ‘Mapping Policy Preferences II’, en de meest recente verkiezingsprogramma’s worden tot op de dag van vandaag gecodeerd en toegevoegd aan het databestand. Hieronder is een schematisch overzicht van het bereik van het project weergegeven:

Mapping Policy Preferences I

Mapping Policy Preferences II

Full Manifesto Project Dataset (2013b version)

Landen 25 54 54

Periode 1945 - 1998 1994 - 2002 1945 - 2013

Verkiezingen 364 180 638

Observaties 1991 1261 3679

Het belangrijkste uitgangspunt van het project is dat partijen met elkaar concurreren door in verschillende mate aandacht te vestigen op issues. Het gaat er dus niet om dat partijen tegenovergestelde standpunten innemen op bepaalde onderwerpen. De positie van partijen wordt vervolgens bepaald aan de hand van de verschillende onderwerpen waarop aandacht wordt gevestigd, en in welke mate er aandacht aan wordt besteed. Dit wordt ook wel de saliency benadering genoemd: “The methodological implication of this saliency theory of party competition is that policy differences between parties are assumed to consist of contrasting emphases placed in different policy areas”(Gemenis, 2013: 4-5). In dit project

(29)

coderen de onderzoekers delen van zinnen – quasi sentences – en delen deze middels een inhoudsanalyse vervolgens in in één van de 56 categorieën. Deze 56 categorieën zijn onder te verdelen in 7 domeinen, welke hieronder schematisch zijn weergegeven.

Domein 1 External relations

10 categorieën

Domein 2 Freedom and Democracy

4 categorieën Domein 3 Political System

5 categorieën

Domein 4 Economy

16 categorieën

Domein 5 Welfare and Quality of Life

7 categorieën Domein 6 Fabric of Society

8 categorieën Domein 7 Social Groups

3 categorieën

Het aantal zinnen behorend tot een bepaalde categorie wordt vervolgens gewogen naar het totaal aantal gecodeerde zinnen. De score die aan de categorie is toegekend is dus een percentage, ofwel het percentage zinnen in het partijprogramma dat zich richt op het betreffende thema: relative emphasis.

Het Comparative Manifestos Project is de enige bestaande bron die de inhoud van partijprogramma’s op deze schaal, over een periode van meer dan 65 jaar, heeft vastgelegd. Het is een uitzonderlijk databestand dat zich goed leent voor onderzoek naar de ontwikkeling van sociaal democratische partijen in Europa. Er is wel kritiek op de CMP data. De bezwaren hebben voornamelijk betrekking op het codeerschema, de betrouwbaarheid van het coderen, de selectie van partijprogramma’s, en de links-rechtsschaal. In dit onderzoek wordt geen gebruik gemaakt van de links-rechtsschaal die door Budge et. al is ontwikkeld, en hier wordt dan verder ook niet op ingegaan. Zoals eerder gesteld wordt er in het onderzoeksproject ‘Mapping Policy Preferences’ uitgegaan van een saliency benadering. Echter, deze benadering is vooral bruikbaar in landen met een tweepartijenstelsel ofwel een majoritarian democratie. Budge et. al stellen namelijk dat partijen slechts van elkaar verschillen in de mate waarop ze aandacht vestigen op een bepaald thema, maar “as is widely know, in multiparty systems not all parties endorse the same position in their programmes because proportional representation gives incentives for the creation of ‘niche’ parties that advocate not-so-popular positions” (Gemenis: 5). Echter, omdat er in dit onderzoek uitsluitend wordt gekeken naar de

(30)

sociaal democratische partijen, en de score van deze partijen op de thema’s die worden toegekend aan de drie grote stromingen, is deze kritiek niet van toepassing op dit onderzoek. De kritiek op het codeerschema en de betrouwbaarheid van het coderen is voor dit onderzoek ook minder relevant: in dit onderzoek worden namelijk verschillende categorieën samengevoegd tot nieuwe variabelen. Dat de codeurs bepaalde zinnen bijvoorbeeld hebben toegekend aan een verkeerde categorie is zo niet langer een probleem.

2.2 Casusselectie

Om een goed beeld te krijgen van de ideologische verandering van sociaal democratische partijen in Europa worden zeven west Europese landen onderzocht, te weten: Nederland, Zweden, Denemarken, Noorwegen, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië. Deze zeven landen zijn geselecteerd omdat het gevestigde democratieën zijn, daarbij kennen ze allen een lange sociaal democratische traditie. Er kan tevens gesteld worden dat de sociaal democratische partijen eenzelfde soort ontwikkeling hebben doorgemaakt. Dit is bijvoorbeeld terug te zien in de electorale successen van deze partijen in de jaren negentig van de vorige eeuw. Ook is het Derde Weg denken bij veel van deze partijen doorgedrongen waardoor zij op dit moment kampen met de eerder besproken ‘identiteitscrisis’. Belangrijk is op te merken dat de landen verschillende kiesstelsels hebben, en dat dit een aanzienlijke rol speelt in de positionering van politieke partijen in het politieke bestel. Succes in Groot Brittannië heeft zo een andere betekenis dan succes in een meerpartijenstelsel als Nederland. Daarbij nemen partijen in een meerpartijenstelsel, zoals eerder gesteld in de vorige paragraaf, een andere ideologische positie in dan in een majoritarian systeem. In een meerpartijenstelsel waar coalities worden gevormd moeten partijen zich anders opstellen dan wanneer de partij alleen kan regeren. Als er moet worden samengewerkt positioneren partijen zich noodgedwongen anders ten opzichte van elkaar.

De ideologische verandering van sociaal democratische partijen is het onderwerp van dit onderzoek. Toch is er voor gekozen om ook te kijken naar de ideologische verschuivingen van andere, liberale en christendemocratische, partijen in de zeven landen. Er kunnen zo betere uitspraken worden gedaan over het fenomeen ideologische verandering. Eveneens geeft het inzicht in de validiteit van de nieuw gecreëerde variabelen die sociaal democratie, liberalisme en christendemocratie meten. Scoren liberale partijen in het algemeen hoger op liberale thema’s dan de sociaal democratische partijen? De tabel hieronder geeft een overzicht van de verschillende partijen in de verschillende landen.

(31)

Sociaal democratische partij

Liberale partij Christendemocratische partij

Nederland Partij van de Arbeid (PvdA)

Volkspartij voor Vrijheid & Democratie (VVD) Christen Democratisch Appèl (CDA) Zweden Socialdemokratiska Arbetareparti (SAP) Folkpartiet Liberalerna (FP) Kristdemokraterna (KD)

Denemarken Socialdemokratiet (SD) Venstre Kristeligt Folkeparti (KrF)

Noorwegen Det norske Arbeiderparti (DnA)

Venstre Kristelig Folkeparti (KrF)

Duitsland Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD) Freie Demokratische Partei (FDP) Christlich-Demokratische Union/Christlich-Soziale Union (CDU/CSU)

Frankrijk Parti Socialiste (PS)

Groot Brittannië

Labour Party Liberal Party

Liberal Democrats Conservative Party

2.3 Operationalisering

In hoofdstuk 1 is toegelicht dat ideologische verandering wordt gemeten aan de hand van drie politieke stromingen: de sociaal democratie, het liberalisme en de christendemocratie. Deze onderscheiden zich van elkaar door een verschillende maatschappijvisie. De klassieke sociaal democratie legt veel verantwoordelijkheid bij de overheid, het liberalisme richt zich op de markt en volgens de christendemocraten zou het maatschappelijk middenveld de samenleving moeten sturen. Voor de operationalisering van de begrippen sociaal democratie, liberalisme en christendemocratie worden bepaalde thema’s toegekend die typerend zijn voor de politieke stroming. Dit betekent echter niet dat de sociaal democratische thema’s uitsluitend terug komen bij sociaal democratische partijen en dat de liberalen alleen aandacht besteden aan onderwerpen als de vrije markt. Alle partijen zullen verschillende thema’s benaderen, maar het gaat er hierbij om op welke issues zij meer of minder nadruk leggen. Door te kijken naar de verschillen in nadruk over de tijd heen kan er iets gezegd worden over ideologische verandering: bijvoorbeeld, zijn de sociaal democratische partijen meer nadruk gaan leggen op liberale of christendemocratische issues?

De vraag is nu: om welke thema’s gaat het? In de volgende drie paragrafen worden aan de hand van de theorie per politieke stroming een aantal categorieën uit het CMP-codeboek toegekend. De som van deze categorieën vormt een nieuwe variabele. Zo worden er dus drie nieuwe variabelen gecreëerd: sociaal democratie, liberalisme, christendemocratie. Partijen krijgen zo een bepaalde score op de drie variabelen. Deze score zegt iets over de mate waarin

(32)

partijen bepaalde thema’s benadrukken. De nieuwe variabelen zeggen echter nog niets over de ideologische verandering. Om ideologische verandering te kunnen meten moeten daarom zogenaamde veranderingsvariabelen worden gecreëerd. De veranderingsvariabele laat zien in hoeverre de score op bijvoorbeeld sociaal democratie ten opzichte van het voorgaande verkiezingsjaar is toegenomen, dan wel afgenomen. Hieronder is een voorbeeld weergegeven:

Er moet worden opgemerkt dat er in dit hoofdstuk een andere volgorde wordt aangehouden dan in het theoretisch kader. Dit omdat het gaat om sociaal democratische partijen, waarbij de sociaal democratische thema’s dus nog altijd het belangrijkst zijn.

Nadat er is ingegaan op de drie politieke stromingen worden in de paragrafen 2.3.4 en 2.3.5 ook de verklaringen voor ideologische verandering – economische ontwikkeling en strategische overwegingen – geoperationaliseerd. Welke data zijn gebruikt om de economische ontwikkeling te vatten? En wanneer wordt er gesproken over strategische overwegingen?

2.3.1 Sociaal democratische thema’s

De sociaal democratie kenmerkt zich door een gecontroleerde economie en een uitgebreid welvaartsstelsel. Het ideaal van marktregulatie en overheidscontrole van de economie is terug te vinden in de categorieën 403, 404, 409, 412 en 413. Alle vier de categorieën kunnen direct gekoppeld worden aan dat wat in het theoretisch kader is omschreven: in het streven naar de stabilisatie van het kapitalisme wordt de economie gestuurd door de overheid via het zogenaamde demand management maar ook door bepaalde sectoren in overheidshand te nemen.

Verandering Sociaal Democratie score 1998, PvdA • Score 1994: 5,75

• Score 1998: 21,03 • 21,03 – 5,75 = 15,28 • Een toename van 15,28

(33)

Domain 4 – Economy

403

Market Regulation

Support for policies designed to create a fair and open economic market. May include:

• Calls for increased consumer protection;

• Increasing economic competition by preventing monopolies and other actions disrupting the functioning of the market;

• Defence of small businesses against disruptive powers of big businesses;

• Social market economy.

404

Economic Planning

Favourable mentions of long-standing economic planning by the government. May be:

• Policy plans, strategies, policy patterns, etc. of a consultative or indicative nature.

409

Keynesian Demand Management

Favourable mentions of demand side oriented economic policies (assistance to consumers rather than business). Particularly include increase private demand through:

• Increasing public demand; • Increasing social expenditures. May also include:

• Stabilisation in the face of depression;

• Government stimulus plans in the face of economic crisis.

412

Controlled Economy

Support for direct government control of economy. May include, for instance:

• Control over prices;

• Introduction of minimum wages.

413

Nationalisation

Favourable mentions of government ownership of industries, either partial or complete. May also include favourable mentions of government ownership of land.

Een andere belangrijke taak van de overheid is het stimuleren van de onderlinge gelijkheid en solidariteit, onder andere via een progressief belastingstelsel en een uitgebreide welvaartsstaat. De categorieën 503 en 504 die hieronder zijn weergegeven vatten deze sociaal democratische waarden. Domain 5 – Welfare and Quality of Life 503 Equality: Positive

Concept of social justice and the need for fair treatment of all people. This may include:

• Special protection for underprivileged social groups • Removal of class barriers

• Need for fair distribution of resources

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

opzichte van andere politieke stromingen en rich - tinggevend voor verkiezingsprogramma's. Daar ontbreekt het aan bij het concept-beginsel - program 'Tussen droom en daad'.

De partijen hebben niet aileen de macht heroverd, maar lijken - na een periode van neo-liberale en conservatieve dominantie - ook het politiek initia- tief weer naar zich

Deze benadering blijkt- hoewel evenmin zonder haken en ogen - veel vruchtbaarder voor het begrijpen van relatiepatronen van de bewoners van Hillesluis, zowel in het

- er moet een nieuw evenwicht komen in de verantwoordelijkheden tussen verschillende be- stuurslagen (Rijk, Provincie, Gemeente); - we kunnen nog heel wat verwachten van

Niet veellater wordt David Lopes Dias aangegeven door een gefrustreerde ambtenaar.. Zogenaamd wegens Schutzhcift wordt hij door de

community colleae. Hoge cijfers leveren ook geld op. Voor de beste studenten zijn speciale beurzen beschikbaar en de universiteiten beconcurreren el- kaar met beurzen om

Zoals ik al jarenlang heb betoogd, zijn de twee numerieke criteria van het Verdrag van Maastricht- het algemene netto begrotingstekort mag hooguit drie procent van

De negatieve feedback zorgt voor negatieve emoties door de straf die er aan verbonden is in de strafconditie Beiden hebben invloed op het conflictadaptatie-effect, maar in