• No results found

3. RESULTATEN

3.2.2 Toetsingsresultaten regressie analyse

De resultaten gepresenteerd in tabel 2, 3 en 4 geven de sterkte en significantie van het verband aan. Echter, er kan niets worden gezegd over het mogelijke effect van de onafhankelijke variabelen op de afhankelijke variabele. Een regressie analyse toetst of er sprake is van een verband, en of dit verband een voorspellende waarde heeft. In tabel 5 worden de resultaten per model weergegeven. Er zijn in totaal 6 modellen: per ideologische score, en per verklaring.

In de tabel zijn zowel de ongestandaardiseerde als de gestandaardiseerde coëfficiënten opgenomen. De gestandaardiseerde B-waarde, de Beta, corrigeert voor de maat waarin de onafhankelijke variabelen zijn gemeten. De B-waarden en Beta zeggen iets over de richting van het verband, bijvoorbeeld: wanneer de economische groei met 1 procent toeneemt dan

neemt de verandering in de score op sociaal democratische thema’s met 0,056 procentpunt toe. Echter, dit verband is niet significant. Dit zien we terug bij alle veranderingsscores op de drie ideologische thema’s. Slechts één verband is significant, namelijk het verband tussen het verkiezingssucces en de verandering in de score op liberale thema’s: sociaal democratische partijen worden minder liberaal als zij tijdens de voorgaande verkiezingen hebben gewonnen: wanneer de winst toeneemt met 1 procent dan worden de partijen 0,131 procentpunt minder liberaal. Dit is niet geheel in lijn met theoretische verwachting. Er wordt namelijk veronderstelt dat policy seeking partijen teruggrijpen op de eigen waarden wanneer zij tijdens voorgaande verkiezingen hebben verloren. Dit is niet het geval, er is geen significant verband tussen verkiezingsverlies het toename in de score op sociaal democratische thema’s. De sociaal democratische partijen hebben na de verkiezingswinst besloten (deels) afstand te doen van de liberale thema’s. De uitkomst kan wel worden verklaard door het feit dat de partijen het na verkiezingswinst zekerder zijn over de aantrekkelijkheid van het sociaal democratisch programma.

Tabel 5

Model 1

Ongestandaardiseerde

coëfficiënten Gestandaardiseerde coëfficiënten

T-toets P-waarde B Standaard fout Beta

Verandering sociaal

democratie score Constant Economische groei 2.056 0.056 1.853 0.479 0.015 1.109 0.117 0.271 0.907 Inflatie -0.386 0.329 -0.152 -1.173 0.244 Werkloosheid 0.111 1.273 0.012 0.087 0.931 N 83 0.021 F 0.573 Model 2 Ongestandaardiseerde coëfficiënten Gestandaardiseerde coëfficiënten T-toets P-waarde B Standaard fout Beta

Verandering sociaal democratie score Constant 1.623 1.388 1.169 0.246 Oppositie/ Coalitie -2.721 1.966 -0.154 -1.384 0.170 Winst/Verlies -0.069 0.166 -0.47 -0.417 0.677 N 83 0.004 F 1.160 Model 3 Ongestandaardiseerde coëfficiënten Gestandaardiseerde coëfficiënten T-toets P-waarde B Standaard fout Beta

Verandering liberalisme score Constant 0.588 0.760 0.774 0.441 Economische groei -0.280 0.196 -0.176 -1.425 0.158 Inflatie 0.046 0.135 0.044 0.345 0.731 Werkloosheid 0.408 0.522 0.106 0.782 0.437 N 83 0.060 F 1.669

Model 4 Ongestandaardiseerde coëfficiënten Gestandaardiseerde coëfficiënten T- toets P-waarde B Standaard fout Beta

Verandering liberalisme score Constant -0.267 0.573 -.466 0.643 Oppositie/ Coalitie 0.897 0.812 0.122 1.104 0.273 Winst/Verlies -0.131 0.068 -0.212 -1.921 0.058 N 83 0.052 F 2.182 Model 5 Ongestandaardiseerde

coëfficiënten Gestandaardiseerde coëfficiënten T-

toets P-waarde B Standaard fout Beta

Verandering christen democratie score Constant 0.943 0.759 1.244 0.217 Economische groei -0.172 0.196 -0.110 -0.879 0.382 Inflatie -0.028 0.135 -0.026 -0.205 0.838 Werkloosheid -0.812 0.521 -0.212 -1.559 0.123 N 83 0.046 F 1.128 Model 6 Ongestandaardiseerde coëfficiënten Gestandaardiseerde coëfficiënten T- toets P-waarde B Standaard fout Beta

Constant 0.548 0.583 0.941 0.350 Oppositie/ Coalitie -0.435 0.826 -0.059 -0.527 0.600 Winst/Verlies 0.019 0.069 0.031 0.271 0.787 N 83 0.004 F 0.157

Significantie: * P-waarde < 0.1, ** P-waarde < 0.05, *** P-waarde < 0.01

Hoewel de onderzochte verbanden niet significant zijn wordt er wel gekeken of de gevonden verbanden overeenkomen met de theoretische vooronderstellingen. Zo wordt gesteld dat partijen minder sociaal democratisch worden wanneer er sprake is van economische tegenspoed. Dit zou betekenen dat wanneer de economische groei laag is en de werkloosheid en inflatie hoog, dat er dan minder aandacht wordt besteed aan de klassiek sociaal democratische thema’s. Er is inderdaad sprake van een negatief verband tussen inflatie en de score op sociaal democratische thema’s: wanneer de inflatie toeneemt, neemt het aandeel sociaal democratische thema’s in het verkiezingsprogramma’s van sociaal democratische partijen af. Wanneer de werkloosheid toeneemt gaan de sociaal democratische partijen de klassieke sociaal democratische thema’s juist meer aanstippen. Er is een positief verband waar te nemen tussen economische groei en de score op sociaal democratische scores. Vervolgens is het de vraag of partijen liberaler dan wel christendemocratischer worden naarmate het slechter gaat met de economie. Er is een positief verband waar te nemen tussen zowel inflatie als werkloosheid. Dit is opvallend: partijen worden namelijk ook sociaal democratischer wanneer de werkloosheid toeneemt. Wanneer er sprake is van economische

groei besteden de sociaal democratische partijen in de zeven Europese landen minder aandacht aan de liberale thema’s. Hetzelfde geldt voor christendemocratische thema’s: er is een negatief verband tussen economische groei en de verandering van de score op christendemocratische thema’s. Er is tevens een negatief verband waar te nemen tussen toenemende inflatie en toenemende werkloosheid en de score op christendemocratische thema’s. Ofwel, de sociaal democratische partijen worden minder christendemocratisch wanneer er sprake is van economische tegenspoed. Dit voldoet niet aan de theoretische verwachtingen. Samengevat, de sociaal democratische partijen houden vast aan hun klassieke waarden ten tijde van economische groei en wanneer er sprake is van een toenemende werkloosheid. De partijen verschuiven binnen de ideologische driehoek richting het liberalisme ten tijde van economische tegenspoed: geen economische groei, toenemende inflatie en werkloosheid.

Bij de tweede verklaring voor ideologische verandering van sociaal democratische partijen wordt gekeken naar zogenaamde strategische overwegingen: nam een partij deel aan de voorgaande coalitie en leed zij tijdens de vorige verkiezingen winst of verlies? Wanneer de sociaal democratische partijen onderdeel uitmaken van de regering dan matigen zij hun standpunten: er is sprake van een negatief verband tussen regeringsdeelname en de verandering van de score op sociaal democratische thema’s. Dit is in lijn met de theoretische verwachting. Partijen in het midden van het politieke spectrum onderscheiden zich in mindere mate. Dat het verband niet significant is kan te maken hebben met het feit dat er in enkele landen sprake is van een meerderheidsstelsel, zoals in Frankrijk en Groot Brittannië. Partijen maken hier geen deel uit van coalities en behouden zo gemakkelijker hun eigen, in dit geval, sociaal democratische identiteit. Worden de sociaal democratische partijen, wanneer zij deels afstand nemen van de eigen klassieke thema’s, dan ook liberaler of christendemocratischer? De partijen worden liberaler wanneer zij tijdens de voorgaande regeerperiode deel uit hebben gemaakt van de regering. Er is een negatief verband tussen de regeringsdeelname van sociaal democratische partijen en de score op christendemocratische thema’s: de partijen nemen minder christendemocratische thema’s over in hun verkiezingsprogramma. Waarom nemen de partijen wel liberale thema’s en geen christendemocratische thema’s over? Dit kan te maken hebben met het feit dat de sociaal democratische partijen vaker met liberale partijen regeren dan met christendemocratische partijen. Tot slot, wat zijn de effecten van verkiezingsresultaten op de ideologische verandering? De sociaal democratische partijen worden bij winst minder sociaal democratisch en minder liberaal, en nemen meer christendemocratische thema’s over in hun

verkiezingsprogramma. Dit ligt niet geheel in lijn der verwachting. De theorie stelt namelijk dat partijen zich meer moeten onderscheiden wanneer zij verkiezingsverlies leiden. Dit doen de sociaal democratische partijen door minder liberale thema’s over te nemen, maar niet door meer sociaal democratische thema’s in hun programma op te nemen. Dit kan natuurlijk tevens een strategische keuze zijn.