• No results found

De impact van evaluatieve feedback op het congruentie sequentie effect: een experimentele analyse

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De impact van evaluatieve feedback op het congruentie sequentie effect: een experimentele analyse"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE IMPACT VAN EVALUATIEVE

FEEDBACK OP HET CONGRUENTIE

SEQUENTIE EFFECT: EEN

EXPERIMENTELE ANALYSE

Aantal woorden: 7562

Marie-Charlotte Bockelandt

01403225

Promotor(en): Prof. dr. Gilles Pourtois, Prof. dr. Qian Yang

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Klinische Psychologie

(2)

I Voorwoord

Afgelopen twee jaar heb ik aan deze masterproef geschreven waarvan dit het eindresultaat is. Echter heb ik dit niet helemaal alleen moeten doen en heb ik vele mensen gehad die mij doorheen dit leerproces hebben geholpen. Graag had ik deze personen dan ook nog eens persoonlijk bedankt voor hun specifieke bijdrage.

Als eerste had ik graag mijn promotor Gilles Pourtois en mijn begeleidster Qian Yang bedankt voor al hun hulp. De duidelijke en snelle communicatie zorgde ervoor dat mijn masterproef op een aangename manier tot stand is gekomen. Qian Yang nogmaals bedankt voor de duidelijke extra uitleg waar nodig, het veilige gevoel en het vertrouwen die je me gaf in moeilijkere tijden. Daarnaast had ik ook graag mijn tantes Katrien Bockelandt en Hilde Cosaert en vriendin Lisa Popelier bedankt voor het nalezen van deze masterproef.

Verder bedank ik graag mijn familie en vrienden voor hun steun en interesse. In het bijzonder zou ik graag Tom, Eline, Alina en Lisa bedanken voor zowel de steun, de begeleiding en af en toe ook de afleiding. Als laatste wil ik ook nog alle proefpersonen bedanken die hebben deelgenomen aan dit onderzoek en de grond waren van dit wetenschappelijke onderzoek.

Marie-Charlotte Bockelandt, Augustus 2020

(3)

II Corona Preambule

Deze masterproef heeft onder geen geding geleden onder de maatregelen die genomen zijn met betrekking tot het COVID-19 virus. De uitwerking van deze masterproef is via een normaal verloop tot stand gekomen.

Deze preambule werd in overleg tussen de student en de promotor opgesteld en door beide goedgekeurd.

(4)

III Abstract

Uit recent onderzoek is gebleken dat er nog geen eenduidige conclusie kan getrokken worden of negatieve emoties een invloed hebben op het conflictadaptatie-effect en hoe deze in verband staan met elkaar. In deze masterproef werd de Stroop-taak (Stroop, 1935) gebruikt in een experiment die onderzocht of de positie van de feedback in incongruente trials waarbij bestraffing werd gehanteerd een invloed had op het conflictadaptatie-effect. Het experiment bestond uit twee types blokken, een strafconditie en een neutrale conditie. In de strafconditie kon geld verloren worden bij het maken van een fout, in de neutrale conditie waren er geen consequenties. Een antwoord werd verkeerd beschouwd indien het niet accuraat was of te traag. De trials in de blokken konden incongruente of congruente trials zijn gevolgd door feedback of niet. De blokken werden onderbroken door vragenlijsten die polsten naar de gevoelens van de proefpersonen. In dit onderzoek werd onderzocht of er een versterkend conflictadaptatie-effect werd gevonden bij incongruente trials afhankelijk van de positie van de feedback in de strafconditie. Er werden in dit onderzoek geen significante resultaten gevonden die de hypothese bevestigden. De resultaten lijken erop te wijzen dat de negatieve feedback in incongruente trails met bestraffing voor een teveel aan negatief affect zorgt. Het teveel aan negatief affect kan een verklaring zijn waarom het verwachte effect niet is

(5)

IV Inhoudstafel

Inleiding ... 1

Cognitieve controle ... 1

Congruentie sequentie effect ... 1

Conflictadaptatie ... 2

Cognitieve controle en emotie ... 3

Conflictadaptatie en negatieve emotie ... 4

Contingentie tussen emotie en conflict ... 5

Onderzoeksvraag ... 6 Hypothese. ... 7 Methode ... 7 Proefpersonen ... 7 Stimuli... 10 Procedure ... 12 Resultaten ... 16 Manipulatie controle ... 16 Feedback en contingentie. ... 16 PANAS. ... 16

Negatieve gevoelens tegenover negatieve feedback. ... 16

Gedragsresultaten ... 17

Accuraatheid. ... 17

Reactietijd. ... 18

Discussie ... 21

(6)

1 Inleiding

Cognitieve controle

Cognitieve controle is een instantie in de hersenen die de hersenen probeert aan te sturen in die mate dat die zo veel mogelijk aangepast zijn aan de situatie waarin ze zich

bevinden (Steenbergen, Band & Hommel, 2010). Cognitieve controle is dus een proces dat zich binnenin de hersenen afspeelt. Het richt zich hoofdzakelijk op vooropgestelde, interne doelen en hoe deze precies behaald kunnen worden. Opdat de doelen behaald zouden worden, regelt de cognitieve controle het gedrag (Botvinick, Braver, Barch, Carter & Cohen, 2001; Miller & Cohen, 2001; Posner & DiGirolamo, 1998; Ridderinkhof, Ullsperger, Crone & Nieuwenhuis, 2004). Deze tussenkomst gebeurt vaak wanneer gewoon routine gedrag niet meer genoeg is om het gewenste doel te behalen (Egner, 2007).

Congruentie sequentie effect

Cognitieve controle is een proces in de hersenen, maar kan onderzocht worden op het niveau van gedrag. Dit kan door het effect te onderzoeken die gelinkt is aan cognitieve

controle, namelijk het congruentie sequentie effect. Dit begrip zal uitgelegd worden aan de hand van de Stroop-taak (Stroop, 1935).

In de Stroop-taak worden woorden weergegeven waarbij de visuele stimuli als semantische betekenis een kleur hebben. Deze woorden zijn op hun beurt met gekleurde inkt ook effectief ingekleurd. Bij een congruente stimulus is de betekenis van het kleurwoord hetzelfde als de inktkleur waarin de letters van het woord zijn gedrukt. De inktkleur is niet hetzelfde als de betekenis van het kleurwoord bij de incongruente stimuli. De taak vraagt aan proefpersonen enkel de inktkleur binnen een bepaalde tijdsspanne door te geven en dus de betekenis van het woord te onderdrukken. Het congruentie effect verwijst naar tragere reactietijden, alsook meer fouten gemaakt door de proefpersonen, voor de incongruente vergeleken met de congruente stimuli. Om het congruentie sequentie effect er uit te halen dient er rekening gehouden te worden met vier verschillende soorten trials. De eerste trial is de congruente-congruente trial, afgekort als CC-trial, dit komt voor wanneer congruente

(7)

2 stimuli gevolgd worden door een congruente stimulus. Vervolgens hebben we de

incongruente-congruente trial, de IC-trial, waarbij incongruente stimuli gevolgd worden door een congruente stimulus. Daarnaast zijn er nog de incongruente-incongruente trials en de congruente-incongruente trials, de II- en CI trials respectievelijk. Hier wordt de incongruente stimulus voorafgegaan door respectievelijk incongruente stimuli en congruente stimuli. Uit onderzoek is gebleken dat men sneller en beter antwoordt wanneer een stimulus

voorafgegaan is van een incongruente stimulus dan van een congruente stimulus: dit is het congruentie sequentie effect (Egner, 2007).

Conflictadaptatie

Hierboven werd uitgelegd wat het congruentie sequentie effect is en hoe dit zich voordoet door middel van reactiesnelheden, accuraatheid en verschillende trials. Naast de twee bovengenoemde begrippen is er nog een ander begrip van belang in dit verdere onderzoek. Met name conflict adaptie: dit is een begrip dat afgeleid is van het congruentie sequentie effect en staat nauw in verband met cognitieve controle. Verder bouwend op bovenstaande uitleg betreffende de Stroop-taak, wordt ook conflictadaptatie uitgelegd aan de hand van deze taak.

Tijdens het maken van de Stroop-taak merken de proefpersonen moeilijkheden op bij incongruente stimuli, zoals hierboven werd uitgelegd met het congruentie effect. Het is namelijk zeer moeilijk om de betekenis van een woord te onderdrukken en enkel de inktkleur van het woord te verwerken. Dit wordt zelf zo moeilijk bevonden dat er gesproken wordt van high-conflict trials wanneer een incongruente stimulus zich presenteert. Uit onderzoek is gebleken dat na een high-conflict trial de responsen zowel accurater als sneller zijn dan na low-conflict trials bij taken die aan snelheid gebonden zijn. Low-low-conflict trials zijn trials waarbij er tijdens de taak zich enkel congruente stimuli zich aandienen, waardoor de proefpersoon minder conflict ervaart. Het effect waarbij het conflict sneller en beter wordt wegwerkt omdat er net voor een andere high-conflict trial werd gepresenteerd, wordt het conflictadaptatie-effect genoemd (Inzlicht, Bartholow & Hirsch, 2015).

(8)

3 Door middel van conflict monitoring worden zo’n high-conflicts opgemerkt. Hieraan is de conflict monitoring theorie gelinkt. Deze theorie stelt dat er bij een conflict een

inhibitiesysteem wordt opgestart om de aversieve emoties en ongunstige doelen uit te schakelen opdat het gewenste doel kan worden gerealiseerd (Botvinick et al., 2001 en Yeung et al.2004). Volgens Inzlicht, Bartholow en Hirsh (2015) komt dit omdat de mate van het conflict de cognitieve controle op zo’n manier aanspreekt dat dit zich uit in een veel beter resultaat in de volgende trial. De cognitieve controle wordt bij incongruente trials namelijk zo ingezet dat het zorgt voor een aandachtsbias die zich vooral richt naar zaken die belangrijk zijn in verband met de taak. In dit onderzoek is dit de inkt van het woord. Zo worden irrielvante prikkels minder opgenomen waardoor het congruentie sequentie effect minder effectief is: dit is conflictadaptatie. Conflict adaptie is bijgevolg het resultaat van voorafgaande cognitieve controle die geïnitieerd is door een vorige incongruente trial. Deze zorgt voor een beter resultaat bij een opeenvolgend conflict. Hierdoor kan de richting van het effect als proactief bekeken worden volgens Duthoo, Abrahamse, Braem & Notebaert (2014), echter wordt conflictadaptatie voornamelijk gezien als een reactief effect.

Cognitieve controle en emotie

Er werd beschreven dat cognitieve controle een mentaal proces is dat de hersenen doet focussen op dat wat relevant is voor de doelen die het zich op dat moment voor ogen stelt. Het probeert zijn doelen te bereiken door zaken uit te schakelen die zorgen voor afleiding en het niet behalen van die doelen. Cognitieve controle kan onder meer opgewekt worden wanneer er sprake is van een cognitief conflict (Kerns et al, 2004 en Gratton et al, 1992). Dit conflict ontstaat wanneer er verschillen opgemerkt worden tussen het mentale, het gedragsmatige of de responstendensen. In de Stroop-taak ervaart men een grote mate van conflict omdat de verschillende stimuli, namelijk de kleur en de betekenis van het woord, moeilijk te verenigen zijn. Deze conflicten zijn echter vaak gerelateerd aan negatieve emoties omdat het wegwerken of verminderen van een van een conflict vaak te lang duurt (Carver & Sheier, 1998 en Carver & Sheier, 2011) of omdat deze conflicten belangrijke doelen in de weg staan (Prolux et al., 2012 en Dreisbach & Fischer, 2015). Bij high-conflict trials kan de

(9)

4 intensiteit van het conflict soms zo hoog zijn dat deze zorgen voor negatieve gevoelens zoals angst en frustratie (Spunt, Lieberman, Cohen & Eisenberger, 2012 en Inzlicht & Al-Khindi, 2012). Deze negatieve emoties die teweeg worden gebracht door een conflict zorgen er op hun beurt voor dat het proces van cognitieve controle in gang gezet wordt in functie van de vooropgestelde doelen.

Conflictadaptatie en negatieve emotie

Verschillende emoties kunnen cognitieve controle beïnvloeden. Braem et al. (2013) vonden in hun onderzoek positieve resultaten met betrekking tot cognitieve controle wanneer er met beloningen werd gewerkt . Echter is er veel onderzoek over negatieve emoties die een sterk en vergrotend effect hebben op cognitieve controle, vooral op conflictadaptatie. In dit huidige onderzoek zal er gewerkt worden met straf in plaats van beloning en wordt er gekeken naar de negatieve emoties die versterkt kunnen worden door de plaats van de feedback.

Afhankelijk van de emotionele aard van de situatie controleert de cognitieve controle, indien er sprake is van een conflict (Botvinicket al., 2001) . Uit onderzoek is gebleken dat een negatieve gemoedstoestand het verwerkingsproces van de mens onder andere doet richten op stimuli die ook eerder negatief zijn van waarde. Hierdoor worden die stimuli sneller dan andere aangepakt om het ervaren conflict zo snel mogelijk weer weg te werken. Dit wijst er op dat er een informatiebias ontstaat in verschillende facetten zoals aandacht en geheugen, afhankelijk van de hoeveelheid negatieve emoties die aanwezig zijn of niet (Gendolla, 2000) . Uit onderzoek bleek dat angstige en verdrietige gevoelens van mensen naar een sterkere conflict adaptie in conflictueuze situaties leidden dan gevoelens van geluk of kalmheid. Deze negatieve gevoelens zorgen er voor dat gedrag dat zich laat leiden door vooropgestelde doelen, maar een conflict inhoudt, beter gereguleerd wordt (van Steenbergen et al., 2010).

Onderzoek is echter niet eenduidig, in recente onderzoeken is ook niet altijd gebleken dat negatieve emoties een versterkend effect hebben of zelfs een significant effect op zich hebben. In meerdere manipulaties met negatieve emoties daalde het effect van

conflictadaptatie zelfs. Dreisbach, Reindl en Fisher (2016) hebben een experiment uitgevoerd waarin de emotionele aard van de stimulus afhankelijk was van waar ze hem presenteerden op

(10)

5 het scherm. Wanneer de stimulus een positie aannam bovenaan het scherm werd deze

beschouwd als meer positief en een stimulus die onderaan werd aangeboden werd eerder negatief beschouwd. Uit de resultaten bleek dat de negatief emotionele stimuli slechtere resultaten opleverden. Ook in het onderzoek van Dignath, Janczyk en Eder (2017) waren er geen resultaten te zien voor conflictadaptatie naar manipulatie op negatieve en positieve affecten. Zij toonden foto’s waaraan of negatieve of positieve gevoelens werden aan gelinkt alvorens mensen de Simontaak (Simon, 1967) moesten maken. Ondanks het feit dat er een affect voor een conflict werd getoond, werd ook hier geen reactie gevonden.

Kuhbandner en Zehetleitner (2017) hebben in hun onderzoek wel een effect van emoties gevonden op adaptief gedrag. Zij hebben in hun opzet zowel gekeken naar een positief als negatief affect en de mate van arousal, namelijk hoog of laag. De conclusie van hun onderzoek was dat er verschillende uitkomsten zijn voor de mate van conflictadaptatie

afhankelijk van het type affect en het type arousal.

Contingentie tussen emotie en conflict

De verschillende conclusies die hierboven zijn aangehaald, over verschillende experimenten kunnen te maken hebben met het feit dat negatieve emoties tijdens de taak contingent waren of niet (Braem, Duthoo, Notebaert & Zalla, 2013; Stürmer, Nigbur, Schacht & Sommer., 2011; Van Steenbergen, Band & Hommel, 2009, 2012). Contingentie kan in vele onderzoeken dus van sterk belang zijn en heeft te maken met hoe die precies verweven is met negatieve emoties. In taken waar er negatieve feedback wordt gegeven die afhankelijk is van het resultaat die men verkrijgt tijdens een experiment, is het conflictadaptatie-effect aanwezig en stijgt dit zelfs (Van Steenbergen et al., 2009,2012). Aanvullend is er het onderzoek van Yang en Pourtois (2018) waarin ze het belang van het inter-trial interval gaan belichten samen met twee verschillende soorten feedback die al dan niet zorgen voor een conflict adaptie effect. De twee verschillende soorten feedback zijn een vertakking van de negatieve emoties waarover het gaat in dit onderzoek. Er is namelijk een specifiek concept voor een speciaal negatief affect: de integrale negatieve emotie (Inzlicht, Bartholow & Hirsh, 2015). In het onderzoek van Yang en Pourtois (2018) wordt deze beschouwd als de negatieve emotie. Integrale negatieve

(11)

6 emotie staat voor het feit dat deze het organisme verwittigt wanneer er extra cognitieve controle nodig is om een conflict te overbruggen (Inzlicht et al., 2015). Deze emoties worden in dit onderzoek opgesplitst om te kijken welke van de twee eventueel verantwoordelijk kan zijn voor het effect van de adaptatie. Het onderzoek is zo opgesteld dat contingentie effecten hier niet kunnen voorvallen. Het inter-trial interval is de tijd die zich bevindt tussen twee

verschillende experimentele trials waarin zich een conflict aanbiedt, dit wordt afgekort als ITI. Indien er veel tijd tussen twee conflictueuze experimentele situaties is, is er sprake van een lange ITI en wanneer er niet veel tijd tussen de twee trials zit, wordt er uitgegaan van een korte ITI. Wanneer een persoon een conflict meemaakt en onder invloed van negatieve emoties een verhoogde cognitieve controle ervaart, is de mate van die cognitieve controle dus ook afhankelijk van de lengte van de ITI. Enkel bij een kort interval wordt er een significant effect gevonden voor conflict adaptie. Daarbij komt dat conflict adaptie onder invloed van een kort interval nog significanter wordt wanneer er tijdens het experiment na iedere trial

evaluatieve feedback wordt gegeven en gepaard gaat met bestraffing die motiverend zou moeten werken. Deze twee factoren hebben afzonderlijk echter geen significant effect. Uit dit onderzoek (Yang & Pourtois, 2018) kan er geconcludeerd worden dat integrale negatieve emotie dus een heel sterke factor kan zijn in het verwerven van conflictadaptatie, omdat de twee componenten apart niet zo’n sterk effect hebben als tezamen. Daarbij is er ook de sterke aanname dat negatieve feedback afhankelijk van het resultaat van een taak het effect nog meer doet stijgen, wanneer contingentie niet samengaat met negatieve feedback op een taak.

Onderzoeksvraag

Zoals hierboven werd vermeld zorgt conflict voor negatieve emoties die voor het conflict adaptie effect kunnen zorgen. Bestraffing zou extra motiverend werken en gepaard met evaluatieve feedback in een trial waarbij er een korte ITI is, zorgt dit zelf voor een vergrotend effect van conflict adaptie (Yang & Pourtois, 2018). In dit huidige onderzoek zal het effect van twee verschillende factoren, negatieve emotie en de positie van de feedback, op het

effect onderzocht worden. Er wordt verwacht dat het conflictadaptatie-effect sterker wordt wanneer er gestraft zal worden in incongruente trials in vergelijking met

(12)

7 congruente trials, zeker wanneer deze direct geassocieerd wordt met negatieve feedback die er op volgt. De incongruente stimulus zorgt voor negatieve emoties door de Stroop-stimuli die voor high-conflicts zorgen, maar er wordt verwacht dat de negatieve feedback nodig is om het versterkend effect te garanderen. De feedback gerelateerd aan de straf in incongruente trials is de voorwaarde om het bijkomend voordeel van het conflictadaptatie-effect te veroorzaken. De verwachtingen zijn zo dat de negatieve gevoelens voortkomend uit het ervaren conflict nog meer bekrachtigd moeten worden door de negatieve feedback. De negatieve feedback zorgt voor negatieve emoties door de straf die er aan verbonden is in de strafconditie Beiden hebben invloed op het conflictadaptatie-effect, maar in dit onderzoek worden deze twee samen gebracht om te kijken of een verhoogd negatief affect voor een verhoogd effect in conflictadaptatie zorgt. Er wordt dus onderzocht of het effect van conflictadaptie sterker wordt door de bestraffing in incongruente trials enkel wanneer er hieraan gelinkt direct negatieve feedback op volgt.

Hypothese.

Wordt het conflictadaptatie-effect sterker wanneer men in een Stroop-taak geconfronteerd wordt met incongruente trials waarin men afgestraft kan worden en daarna ook direct negatieve feedback krijgt?

Methode Proefpersonen

De proefpersonen in dit onderzoek zijn personen die zich inschreven via de Research Participation System site van het departement van Experimentele Psychologie van de Universiteit Gent. Er werd geen bepaalde voorkeur voor socio-economische status, geslacht, etniciteit of burgerlijke status vermeld. De leeftijd was in dit onderzoek niet van belang. Er is in deze studie geen sprake van een klinische groep. 59 personen hebben contact opgenomen om aan het onderzoek deel te nemen. De hoeveelheid participanten die effectief aan dit

onderzoek hebben deelgenomen is 50, waarvan 49 personen het experiment correct

(13)

8 een standaarddeviatie van 2.02 jaar. De leeftijden varieerden van 18 tot en met 28 jaar. 83% van de deelnemers was vrouwelijk en de overige 17% was mannelijk, dit komt respectievelijk neer op 41 en 9 proefpersonen per geslacht. Verder waren er ook 10 proefpersonen die een extra beperking handen omdat zij linkshandig zijn. Het experiment vond plaats in een onderzoekslokaal in het nieuwe onderzoeksgebouw op de faculteit van Psychologie en Pedagogie.

In de ruimte bevond zich een tafel met een computer en een antwoordbox, waaraan de participanten de taak konden maken. Deze tafel stond in de linkse bovenhoek van de kamer. Tijdens het onderzoek nam de onderzoeksleider plaats aan een kleinere tafel die zich in de rechter benedenhoek van de kamer bevond. Zo stond de tafel van de onderzoeker schuin achter de tafel van de participant en was er duidelijk zicht op de acties van de participant.

In het onderzoekslokaal lag altijd een informed consent klaar, die de proefpersoon iedere keer moest doornemen en ondertekenen alvorens het experiment te mogen starten. Hierin werden alle rechten en mogelijkheden van de proefpersoon meegedeeld en

gegarandeerd. Aan het onderzoek hing een financiële beloning vastndie afhankelijk was van de performantie van de proefpersoon op de taak in het experiment. Er kon minimum 9 euro tot een maximum van 15 euro verdiend worden. Gemiddeld verloren de proefpersonen 3 euro doorheen het experiment. Het volledige experiment duurde 70 minuten. Deze informatie werd ook op voorhand duidelijk meegedeeld aan de proefpersonen. Studenten die in functie van hun opleiding deelnamen aan dit experiment konden ook een credit toegewezen krijgen.

De rekrutering van de participanten gebeurde via de site van het departement van experimentele psychologie van de universiteit Gent, namelijk SonaSystems. Daar kon iedere persoon die toegelaten werd op de site zich inschrijven voor het onderzoek. Bij dit onderzoek zijn er een tweeënvijftig proefpersonen getest geweest. Er wordt namelijk rekening gehouden met het statische minimum van dertig proefpersonen, opdat de power voldoende zou zijn, maar ook met het feit dat er kans is op uitval en mogelijke andere complicaties die het onderzoek zouden kunnen belemmeren. Het minimum aantal van vijftig proefpersonen werd voor het begin van het onderzoek vastgesteld, de verzameling van de data is gestopt na de

(14)

9 deelname van tweeënvijftig proefpersonen. Expliciete exclusie criteria waren vrienden en familie, deze werden niet toegelaten met betrekking tot mogelijke bias. Indien proefpersonen deze taak al in eerdere experimenten hadden doorlopen werden zij geïnformeerd niet meer te mogen deelnemen aan dit experiment omdat er zuivere resultaten verkregen moesten

worden. Gezien er in het experiment met Stroop-stimuli wordt gewerkt is het ook van hoog belang dat de proefpersoon geen last heeft van kleurendeficiëntie. Het inclusie criterium was hoofdzakelijk de Nederlandse taal als moedertaal hebben.

Het doel van dit onderzoek is onderzoeken of de plaats van negatieve feedback die een persoon krijgt na een incongruente trial in een strafconditie een versterkend effect heeft op het congruentie sequentie effect. De feedback kan neutraal zijn of evaluatief, afhankelijk van de performantie in de taak. Het design dat in dit onderzoek vooropgesteld is, gaat uit van een with-in subjects design, dit wil zeggen dat enkel de gegevens van een zelfde groep mensen gebruikt wordt. Deze groep wordt dus aan alle mogelijke condities onderworpen doorheen de taak. Dit zorgt uiteindelijk voor een betere power. De verschillen tussen de proefpersonen worden geminimaliseerd met dit design en de data kunnen ook beter geanalyseerd worden over de tijd. Dit laatste zorgt ervoor dat het within-subjects design voor de hypothese nuttig is want de gegevens kunnen over meerdere condities van eenzelfde persoon worden bekeken, waardoor er per persoon duidelijke verschillen en effecten waargenomen kunnen worden. Het is een 2 x 2 x 2 x2 design type, respectievelijk het block type (straf en neutraal), de feedback positie (gevolgd na congruente trial of incongruente trial), de voorgaande congruentie (congruent, incongruent) en de huidige congruentie(congruent of incongruent). In het experiment zijn er vier verschillende blokken namelijk straf congruent, straf incongruent, neutraal congruent en neutraal incongruent. Deze werden respectievelijk gevolgd door de verschillende feedback types namelijk feedback na congruente trials gevolgd door geld verlies, feedback na incongruente trials gevolgd door geld verlies, feedback na congruente trials zonder gevolg van geld verlies en feedback na incongruente trials zonder gevolg van geld verlies. De afhankelijke variabelen waarmee er rekening zal gehouden worden bij het verkrijgen van de data zijn de reactietijd, de accuraatheid, de proportie van negatieve versus

(15)

10 positieve feedback in elk blok en het geld dat de participanten zijn verloren bij het maken van het experiment.

Stimuli

Tijdens het experiment wordt gebruik gemaakt van een draagbare computer en een antwoordbox met de kleuren behorende bij de Stroop-taak namelijk blauw, groen, geel en rood. Het computer programma waarmee de test wordt weergegeven is E-prime. In dit experiment wordt gebruik gemaakt van de Stroop-taak, er worden woorden geprojecteerd waarvan de semantische betekenis een kleur is, specifiek ‘rood, blauw, groen of geel’. Het woord wordt in een bepaalde inktkleur geprojecteerd die ‘rood, blauw, groen of geel’ kan zijn. Een korte tijd wordt de stimulus geprojecteerd op het scherm. Afhankelijk van de accuraatheid en de snelheid waarmee de proefpersoon het antwoord geeft, wordt er feedback gegeven. De feedback kan een kruisje zijn indien negatief, een checkteken indien positief of een vierkant indien de feedback neutraal is. Wanneer welke feedback wordt gegeven is afhankelijk van het type blok waarin de proefpersoon zich bevindt, strafconditie of neutraal. Er werd al

meegedeeld dat er in het totaal vier types blokken zijn, in het experiment vertaald zich dat naar vier verschillende sessies. Deze verschillende sessies bestaan op zijn beurt telkens uit drie blokken en iedere blok bevat 81 trials. Dit komt neer op 3 x 4 x 81 trials, afgerond kan dit gezien worden als zestig trials per conditie. In het effectieve experiment is de volgorde van het type van de sessie at random verdeeld. Hierdoor bestaat er geen vast verloop van het

experiment.

Na het afronden van alle blokken wordt er naar het verband gevraagd tussen feedback en de contingentie van de stimuli. Dit werd bevraagd aan de hand van de Visual Analoge Scale (VAS) (Crichton, 2001), een schaal die van 0 (not at all) tot 100 (a lot) gaat samen met een continuüm die ook hun negatieve emoties bevraagd. De participant kan dan zijn notie doorgeven door zich met de muis te positioneren op de balk tussen de twee getallen. In dit onderzoek werden deze subjectieve weergaven gebruikt als een indicatie voor de contingentie ervaren door de participanten in dit onderzoek.

(16)

11 Na iedere drie blokken wordt ook twee maal na elkaar de emotionele toestand van de proefpersoon bevraagd. De eerste keer is dat aan de hand van een schaal om de mate van de negatieve gevoelens weer te geven tegen over de negatieve feedback die de proefpersoon al dan niet heeft ervaren bij het maken van de test. Erna wordt er de vragenlijst voor Positive and Negative Affect Shedule (Watson, Clark & Tellegen, 1998) weergegeven om de subjectieve gevoelens weer te geven die de proefpersoon ervaart tegenover de blok die de proefpersoon net heeft afgewerkt. De vragenlijst wordt afgekort als PANAS en is oorspronkelijk een

Engelstalige vragenlijst. In de vragenlijst worden twintig items bevraagd, dit zijn gevoelsmatige woorden, die eerder een positief affect hebben of eerder een negatief affect hebben. De PANAS die gegeven wordt in dit onderzoek, is een Vlaamse versie en uit studies is gebleken dat deze betrouwbaar en valide is, alsook intern consistent met betrekking tot de verschillende schalen (Engelen, De Peuter, Victoir, Van Diest & Orner Van den Bergh, 2006). Aan het einde van het experiment wordt nog eenmaal een schaal weergegeven die bevraagt in welke mate de proefpersonen denken de associatie tussen de feedback en de contingentie opgemerkt te hebben en wordt daarna gevolgd door een andere vragenlijst die de emoties bevraagd. Beide bovengenoemde schalen bestaan uit een uiterst linkse kant die staat voor ‘not at all’, wat betekent ‘helemaal niet’ en een uiterst rechtse kant die staat voor ‘a lot’, wat betekent ‘heel veel’. Het antwoord kan gegeven worden door zich met de muis op de balk te positioneren tussen deze twee antwoordmogelijkheden. Bij de PANAS vragenlijst worden er telkens

woorden weergegeven die gevoelsmatig zijn van karakter. Het is aan de proefpersoon om met behulp van cijfers weer te geven in welke mate hun eigen gevoel tijdens het maken van de net afgeronde blokken geassocieerd is met dat woord. Hierbij staat 1 voor heel weinig of helemaal niet, 2 voor een beetje, 3 voor matig, 4 voor veel en 5 voor heel veel. Bij de vragenlijst die men helemaal op het einde invult is het principe hetzelfde, maar worden er korte stellingen

gegeven in plaats dan woorden. Er is ook meer keuze in de antwoorden, er zijn namelijk zeven cijfers. 1 staat hier voor helemaal niet akkoord en 7 voor helemaal wel akkoord. De andere vijf cijfers tussen in worden niet verder gedefinieerd, maar bevinden zich dus wel tussen de schaal van 1 tot en met 7. Deze vragenlijsten komen telkens na iedere afgewerkte sessie terug. Op

(17)

12 het einde van het experiment krijgen de proefpersonen de aangepaste vragenlijsten zoals hierboven vernoemd.

Procedure

Het onderzoekslokaal is een witte kamer in de vorm van een balk (twee op vier meter). In de rechterhoek van de lange muur met de korte muur staat een lange tafel, die in de lengte tegen de lange muur staat. Daarachter staat een stoel en op die tafel staat centraal een draagbare laptop met de responsbox ervoor. Naast de computer ligt een informed consent dat eerst wordt ingevuld door de proefpersoon. Schuin achter de proefpersoon, staat links een kleiner tafeltje met een computer. Daaraan zit de proefleider. De proefleider vraagt de participant de informed consent te lezen en te ondertekenen en daarna de tekst op het scherm aandachtig door te nemen. Terwijl de proefpersoon het informed consent doorleest , ondertekent en het instructiescherm doorneemt, kan de proefleider de nodige gegevens ingeven op de computer. Hierna legt de proefleider de werking van de taak nog eens uit aan de proefpersoon. Namelijk dat er eerst een plusje op het scherm zal verschijnen waarop de proefpersoon zijn/haar aandacht moet vestigen. Na een korte tijd zal er een woord verschijnen: ‘ROOD’, ‘GROEN’, ‘GEEL’ of ‘BLAUW’. Deze woorden zijn op hun beurt ook in het rood, groen, geel of blauw ingekleurd. De proefleider maakt hier duidelijk dat de proefpersoon via de responsbox de kleur moet doorgeven van de inktkleur van het geprojecteerde woord. Er wordt hier benadrukt dat de snelheid en de accuraatheid van de antwoorden van de proefpersoon van belang zijn. Verder wordt er gevraagd of er nog vragen zijn in verband met de opzet van de taak. Indien dit het geval is worden deze beantwoord, indien dit niet het geval is wordt de oefensessie

opgestart. De oefensessie is een korte simulatie van het volledige experiment om te kijken of de taak wel degelijk begrepen wordt door de proefpersoon. Op het einde van de oefensessie wordt er een procent weergegeven op het computerscherm dat duidelijk maakt hoeveel juiste antwoorden werden gegeven. Indien dit getal onder de 70% is, wordt de taak nog eens

opnieuw uitgelegd zoals hierboven werd beschreven en wordt de taak opnieuw afgelegd tot er een score van 70% wordt behaald. Het volgende luik van het experiment is de opzet van het hoofdonderzoek. De effectieve taak wordt opgeladen en de proefleider vult volgende

(18)

13 gegevens in van de proefpersoon: het nummer van het experiment, de naam en de leeftijd van de proefpersoon en of de proefpersoon links- of rechtshandig is. Daarna opent zich een

scherm met de schaal die de emoties bevraagt, gevolgd door de korte vragenlijst met woordjes die ook de emoties bevraagt. Alvorens het mogen invullen van de twee vragenlijsten wordt uitgelegd door de proefleider dat deze twee vragenlijsten slaan op de gevoelens die men had tijdens het maken van de oefensessie. Alsook dat de eerste schaal de negatieve gevoelens bevraagt tegenover de negatieve feedback die men gekregen heeft en dat men zich door middel van de muis kan oriënteren op die schaal. Dat de uiterst linkse kant van de schaal staat voor ‘not at all’ en de uiterst rechtse kant voor ‘a lot’ geeft de proefleider mee aan de

proefpersoon . Daarna wordt uitgelegd dat de volgende vragenlijst beantwoord kan worden via het cijferpad ( opties nummer 1 tot en met nummer 5) en dat de proefpersoon de

betekenis ervan op het scherm kan aflezen. Hier wordt door de proefleider benadrukt dat ook hier de gevoelens met betrekking tot de oefensessie moeten worden ingevuld. Daarna opent een nieuw scherm en wordt dezelfde taak als in de oefensessie uitgelegd. Er wordt benadrukt dat er tijdens deze officiële taak gewerkt zal worden met enerzijds neutrale blokken en anderzijds blokken met bestraffing zal worden gebruikt indien men te traag of fout antwoord. Het aantal te trage of foute antwoorden en het geld dat hieraan verloren gaat wordt

meegedeeld op het computerscherm achter iedere trial blok. Voor iedere blok wordt ook meegedeeld op het scherm of men zal bestraft worden of niet. Men wordt afgestraft met een verlies van 2 cent die telkens wordt afgetrokken van het maximum bedrag van 15 euro. Er wordt ook meegedeeld dat er geen geld kan gewonnen worden. Na 3 blokken trial dient er weer dezelfde schaal en vragenlijst ingevuld te worden. Er wordt hier weer benadrukt dat de proefpersoon deze moet invullen met betrekking op de gevoelens die de persoon ervaarde tijdens de 3 voorgaande trialblokken. Verder wordt nog expliciet gevraagd aan de

proefpersoon om even hard zijn best te doen in alle mogelijke condities, of er nu geld kan verloren worden of niet. Indien er geen vragen meer zijn kan de proefpersoon nu het

experiment tot en met de laatste trialblok zelfstandig afwerken. De experimentele procedure van dit experiment wordt weergegeven in figuur 1. De proefpersoon krijgt eerst een

(19)

14 fixatiepunt in de vorm van een plusje te zien, dit wordt gevolgd door een stimulus uit de Stroop-taak. Vervolgens wordt er een lege pagina geprojecteerd waar vervolgens de feedback op wordt weergegeven. Die feedback kon negatief of positief zijn afhankelijk van de

performantie of neutraal. In figuur 1 kan er gezien worden dat bij A de incongruente stimuli altijd gevolgd worden door neutrale feedback en bij congruente stimuli er feedback werd gegeven afhankelijk van de performantie. Bij B werden de incongruente stimuli gevolgd door performantie afhankelijke feedback en congruente stimuli gevolgd door neutrale feedback. Zoals eerder vermeld werd negatieve feedback in strafblokken gelinkt met geldverlies, bij neutrale feedback was dit niet het geval.

Na het afronden van alle blokken wordt er nogmaals een schaal weergegeven samen met een vragenlijst. De proefleider legt uit dat de feedback die de participanten kregen in de helft van de blokken werd gevolgd door congruente trials en in de andere helft van de blokken gevolgd werd door incongruente trials. De participanten werden dan gevraagd in welke mate zij dit verband tussen feedback en de contingentie van de stimuli doorhadden. De proefleider geeft de participant mee dat die zich met de muisknop kan oriënteren op de schaal tussen 0 (not at all) en 100 (a lot). Bij de vragenlijst wordt meegedeeld dat het in plaats van korte woorden, korte stellingen zijn die de gevoelens van de proefpersoon in het dagelijkse bevragen. De antwoordopties met bijhorende betekenis worden weergegeven op het scherm en variëren

(20)

15 van 1 tot en met 7. Deze kunnen wederom via het cijferpad doorgegeven worden aan de computer. Indien er geen vragen meer zijn kan men zelfstandig verder doen en is de test beëindigd.

Er wordt in het experiment een fixatiepunt gegeven die minimum 400 ms werd

aangeboden en maximum 600 ms, gemiddeld 500 ms. Het fixatiepunt werd aangeboden in het midden van het scherm en was een plusteken waarop de proefpersoon zich moest op

focussen. Dit plusje werd gebruikt als ITI. Hierna werd een congruent of incongruent woord gepresenteerd met een maximum blootstelling van 1000 ms. Deze presentatie kon ook vroeger gestopt worden indien de proefpersoon voortijdig een antwoord doorgaf. Op de computer werd een blanco scherm gepresenteerd na de respons of de 1000 ms, alvorens er feedback werd gegeven. Dit blanco scherm werd 700 ms aangeboden. Dit verloop wordt in figuur 2 nog eens weergeven.

De variabelen zullen op verschillende manieren gemeten worden. De reactietijd van het beantwoorden van de Stroop-taak zal in rekening gebracht worden, alsook de kwalitatieve resultaten van de emotie schalen, PANAS vragenlijsten, de stellingen vragenlijst en de schaal die de mate van contingentie meet. Wat ook meetelt in de resultaten is de accuraatheid van de antwoorden, welke feedback en welke soort feedback de proefpersonen kregen.

(21)

16 Resultaten

Manipulatie controle

Feedback en contingentie.

De gemiddelde waarde van de contingentie score (45.33), is kleiner dan de mediaan, (50).

PANAS.

De ANOVA die werd uitgevoerd toonde twee significante hoofdeffecten. Er werd een

significant resultaat gevonden op het 0.05 significantie niveau voor het effect van Block Type met F(1,48) = 19.362, p < .001, Ƞp2 = .287. Er werden hogere resultaten gevonden voor de straf

conditie dan voor de neutrale conditie. Verder werd er ook nog een significant effect voor Affect gevonden met F(1,48) = 4.515, p = .039, Ƞp2 = .086. Woorden met een positieve

connotatie scoorden hoger dan deze met een negatieve connotatie. De resultaten worden weergegeven in figuur 3.

Negatieve gevoelens tegenover negatieve feedback.

In deze ANOVA werd er enkel een hoofdeffect van Block Type gevonden met F(1,48) = 22.010, p < .001, Ƞp2 = .314. Hier kan ook bevonden worden dat de straf conditie hogere gemiddelden

(22)

17 Gedragsresultaten

Accuraatheid.

De ANOVA die werd uitgevoerd met betrekking tot de accuraatheid geeft maar één significant effect weer en dat is het interactie effect tussen de voorgaande congruentie en de huidige congruentie met F(1,48) = 9.745, p = .003, Ƞp2 = .169. Dit interactie effect werd verklaard door

een hogere accuraatheid in iI trails dan cI trials,t(48) = 2.872, p = .006,er werd geen verschil in accuraatheid gevonden tussen de cC en iC trials, t(48) = 1.471, p = .148. Er werden geen

(23)

18 andere significante effecten gevonden maar, alle Fs ≤ 2.882, ps ≥ .096, Ƞp2 ≤ 0.057. De

resultaten met betrekking tot de accuraatheid worden schematisch weergegeven in figuur 4.

Reactietijd.

In deze ANOVA werd er een marginaal hoofdeffect gevonden voor Block Type met F(1,48) = 3.802, p = .057, Ƞp2 = .073. Hierbij zijn er hogere reactietijden gevonden voor het neutrale

block dan voor het straf gedeelte. Verder werd er een hoofdeffect gevonden op het .05 significantie niveau voor de vorige congruentie en de huidige congruentie met respectievelijk F(1,48) = 17.943, p < .001, Ƞp2 = .272 en F(1,48) = 108.705, p < .001, Ƞp2 = .694. Voor de vorige

(24)

19 was. Bij de huidige congruentie was de reactietijd ook hoger wanneer het woord incongruent was. Er werd ook een interactie effect gevonden tussen de vorige congruentie en de huidige congruentie waarvan F(1,48) = 7.185, p = .010, Ƞp2 = .130. Deze interactie kan verklaard

worden door het feit dat er een verschil is tussen cC trials en iC trails, t(48) = 4.295, p < .001, terwijl er snellere reactietijden waren bij cI trials dan iI trials, t(48) = 2.059, p = .045. Dit interactie effect kan wijzen op het conflictadaptatie-effect. Een interactie tussen het Block Type, de vorige en huidige congruentie werd ook teruggevonden met F(1,48) = 4.415, p = .041, Ƞp2 = .084. Er werd ook een vierwegsinteractie gevonden tussen heb Block Type, de plaats van

de feedback, de vorige en huidige congruentie met F(1,48) = 4.678, p = .036, Ƞp2 = .0.89.

De data werd verder geëxploreerd door deze op te splitsen afhankelijk van het Block Type, namelijk de neutrale of strafconditie. De resultaten van de strafconditie worden eerst weergeven. In de strafconditie wordt er zowel een hoofdeffect voor de vorige als de huidige congruentie gevonden met respectievelijk F(1,48) = 12.660, p = .001, Ƞp2 = .209 en F(1,48) =

61.310, p < .001, Ƞp2 = .561. Er is ook een interactie effect tussen de voorgaande en huidige

congruentie met F(1,48) = 13.091, p = .001, Ƞp2 = .214. Dit wordt weergegeven in figuur 5. Dit

interactie effect kan verklaard worden door het feit dat er een verschil is tussen cC en iC trials, t(48) = 4.316, p < .001 , terwijl er geen verschil werd gevonden tussen cI en iI trials, t(48) = 0.067, p = .547.

(25)

20 Als laatste is er ook nog een driewegsinteractie tussen de positie van de feedback, de

voorgaande en de huidige congruentie met F(1,48) = 6.958, p = .011, Ƞp2 = .127. Deze

driewegsinteractie bij de strafconditie tussen de feedbackpositie, de voorgaande en de huidige congruentie zal ook nog eenmaal geëxploreerd worden door de data op te splitsen naar gelang de feedback positie. Wanneer feedback gevolgd wordt door incongruentie in strafblokken wordt er een significant hoofdeffect gevonden voor voorgaande congruentie met F(1,48) = 18.727, p < .001, Ƞp2 = .281. Ook voor de huidige congruentie wordt er een hoofdeffect

gevonden met F(1,48) = 36.619, p < .001, Ƞp2 = .433. Er wordt echter geen significant interactie

effect tussen de beide factoren gevonden. Er is hier geen sprake van een conflictadaptatie-effect in deze conditie. Indien de feedback gevolgd wordt door congruentie in de strafblokken wordt er enkel een hoofdeffect gevonden voor de huidige congruentie met F(1,48) = 47.049, p

(26)

21 < .001, Ƞp2 = .495. In deze conditie wordt er wel een conflictadaptatie-effect gevonden, de

interactie tussen de voorgaande en huidige congruentie is significant F(1,48) = 16.553, p < .001, Ƞp2 = .256. Dit interactie effect werd verklaard door snellere reactietijden in cC trails in

vergelijking met iC trials, t(48) = 2.653, p = .011, hoewel er snellere reactietijden waren in iI trails dan cI trials, t(48) = 2.294, p = .005.Dit wijst erop dat het conflict adaptie effect wordt gemoduleerd door de plaats van de feedback. Bij de neutrale data worden er significante hoofdeffecten gevonden voor de vorige en de huidige congruentie. Voor de vorige congruentie is F(1,48) = 11.543, p = .001, Ƞp2 = .194 en voor de huidige congruentie is F(1,48) = 100.023, p <

.001, Ƞp2 = .676. Bij de neutrale conditie wordt geen interactie effect gevonden tussen de

voorgaande en huidige congruentie. De driewegsinteractie tussen voorgaande congruentie, huidige congruentie en de plaats van de feedback is niet significant.

Discussie

In dit onderzoek werd onderzocht of negatief affect gecombineerd met de plaats van feedback een versterkende invloed had op het conflictadaptatie-effect. Er werd geëxploreerd of dit eventueel bekrachtigd werd door de negatieve feedback volgend op incongruente trials in een blok waarbij er bestraft werd op fouten. De Stroop-taak werd gebruikt tijdens dit onderzoek en de PANAS vragenlijst werd gebruikt om de subjectieve gevoelens te meten van de

proefpersonen, een tweede vragenlijst werd gebruikt om de negatieve gevoelens tegenover de negatieve feedback te meten die proefpersonen ervaarden tijdens het maken van de test en ook de reactietijd van de proefpersonen werd bijgehouden. Op het einde van het experiment werd ook bevraagd of de participanten het verband hadden opgemerkt tussen het type feedback en de contingentie in de verschillende trials.

Zowel bij de PANAS vragenlijst als de vragenlijst die de negatieve gevoelens naging bij het krijgen van negatieve feedback kan vastgesteld worden dat er enkel een significant resultaat zichtbaar is met betrekking tot het Block Type. Dit wil zeggen dat er enkel een duidelijk effect zichtbaar is wanneer de proefpersoon zich in de strafconditie bevindt. In een trial waarin de proefpersoon geld kan verliezen wordt er een groter negatief affect ervaren dan in de neutrale conditie. Dit is een resultaat die in dit onderzoek verwacht kon worden en

(27)

22 ligt in dezelfde lijn van het onderzoek van Yang en Pourtois (2018) waaruit bleek dat negatieve emoties het conflictadaptatie-effect moduleerde. Wanneer een proefpersoon zich in een strafconditie bevindt is er geen invloed van de feedback, onafhankelijk of dit in een congruente of incongruente trial is. Feedback heeft in deze conditie dus geen invloed op het aversieve gevoel van de proefpersoon. Het lijkt er dus op dat het negatieve gevoel die een persoon ervaart vooral ontstaat door de motivationele factor die ontstaat in de strafconditie en niet door de feedback die een persoon krijgt. Deze laatste veronderstelling wordt onder andere bevestigd in de review van Dignath, Eder, Steinhauser en Kiesel (2020). In dit review artikel bevestigd men aan de hand van meerdere onderzoeken dat conflict inderdaad zorgt voor negatieve arousal. Deze negatieve gevoelens worden waargenomen en hierdoor wordt het proces van cognitieve controle in gang gezet. Uiteindelijk zal het conflictadaptie-effect plaats vinden. In deze review wordt er geen rekening gehouden met de plaats van de feedback.

Bij de resultaten met betrekking tot de reactietijd werd er verwacht dat er sneller zou worden gereageerd bij incongruente trials in de strafconditie die gevolgd werden door

negatieve feedback. Uit de resultaten blijkt dat het conflict adaptie effect zich enkel voor doet in de strafconditie en niet in de neutrale conditie. Dit kon verwacht worden omdat de

negatieve gevoelens in de neutrale conditie te laag zijn. Echter verschijnt het conflictadaptatie-effect enkel in congruente trials die gevold werden door negatieve feedback. Het conflictadaptatie-effect is dus afwezig bij incongruente trials gevolgd door negatieve feedback. Dit laatste resultaat is niet volgens de verwachtingen van het onderzoek alvorens het van start ging. Een mogelijke verklaring waarom het conflictadaptatie-effect uitblijft bij incongruente trials gevolgd door negatieve feedback kan liggen aan de veronderstelling dat de aversieve gevoelens te hoog zijn bij dit soort trials in dit soort taak gecombineerd met de negatieve gevoelens die de feedback uitlokte. Het lijkt er hier op dat er een maximum staat op het verband tussen negatieve gevoelens en het conflictadaptatie-effect. De negatieve gevoelens blijven in een congruente trial met negatieve feedback nog gunstig genoeg om het effect uit te lokken, maar in een incongruente trial met negatieve feedback lijkt dit voordeel te stagneren. Op basis van deze bevindingen kan er veronderstelt worden dat er een bepaalde hoeveelheid intensiteit van

(28)

23 negatief affect nodig is om een positief effect te moduleren, maar dat dit ook overstegen kan worden zoals in figuur 6 te zien is. In het onderzoek van van Steenbergen, Band en Hommel (2015) zijn ook resultaten gevonden die de resultaten in het huidige onderzoek kunnen steunen. In dat onderzoek werd echter veronderstelt dat bij het maken van een motivationele taak er een omgekeerd evenredig verband bestaat tussen cognitieve controle en de

moeilijkheid van een taak. Wanneer een taak te moeilijk werd bevonden door de

proefpersonen ging de cognitieve controle ook weer achteruit, wat de performantie deed verminderen. Dit leunt aan bij de veronderstelling dat in dit huidige onderzoek er een omgekeerd evenredig verband bestaat tussen conflictadaptatie en de intensiteit van de negatieve gevoelens.

Figuur 6. Verondersteld verband tussen het conflictadaptatie-effect en de intensiteit van negatief affect.

(29)

24 Echter bestaat er veel literatuur omtrent dit onderwerp waarbij er geen rekening wordt gehouden met de intensiteit betreffende de negatieve emoties die effect hebben op het conflictadaptatie-effect (Dignath et al., 2020). In het onderzoek van Padmala, Bauer en Pessoa (2011) wordt er zelf geconcludeerd dat negatieve emoties een verminderend effect hebben op het conflictadaptatie-effect. In hun onderzoek maakten zij ook gebruik van de Stroop-taak en gebruikten beelden die negatief geladen waren om een negatieve invloed te hebben op het gemoed van de proefpersonen. Deze beelden waren irrelevant voor de taak die zij dienden te maken. Dit is een verschil in het huidige onderzoek waarbij de feedback neutraal kon zijn, maar ook altijd afhankelijk was van de performantie van de proefpersoon en dus wel de facto taakrelevant was. In het geval van het onderzoek van Padmala et al. (2011) was de conclusie dan ook dat negatieve gevoelens een negatief effect kunnen hebben op het conflict adaptie effect. Dit omdat de negatieve emoties die een proefpersoon ervaart tijdens het maken van hun taak een bepaald mechanisme aanspreekt die interfereert met het mechanisme die gebruikt moet worden om de taak effectief goed uit te voeren. Als gevolg worden er in de negatieve conditie in hun onderzoek een verlaagd conflictadaptatie-effect gevonden. Verder onderzoek naar de intensiteit van deze emoties is dus aangeraden, maar ook hier kan er misschien veronderstelt worden dat de negatieve beelden in het onderzoek van Padmala et al., (2011) voor te veel negatief affect zorgden en zo ook boven het veronderstelde

maximumpunt van de intensiteit is gegaan.

In de resultaten wordt ook teruggevonden dat de proefpersonen geen verband zagen tussen de contingentie en het type trial die ze kregen die ook verband hield met de feedback. Opmerkelijk was wel dat ondanks dat dit verband niet bewust werd opgemerkt de

proefpersonen bij een normale hoeveelheid negatieve emoties het conflict toch konden wegwerpen. Dit veronderstelt dus dat er impliciet toch werd gereguleerd bij de

proefpersonen. Wanneer het negatieve affect te groot werd viel de zelfregulatie weg bij de personen. Deze laatste resultaten ondersteunen dus de hypothese dat de intensiteit van de negatieve gevoelens een significante rol spelen bij het al dan niet, versterkend, aanwezig zijn van het conflictadaptatie-effect.

(30)

25 Een sterkte in dit onderzoek is dat er doorheen deze paper er op verschillende

manieren werd geprobeerd om alle sterktes uit vorige onderzoeken samen te brengen en zo er voor te zorgen dat er op veel verschillende perspectieven naar de resultaten kon worden gekeken.

In dit onderzoek kan er gesteld worden dat de positie van negatieve feedback na een congruente trial zorgt voor een significante stijging in het conflictadaptatie-effect. Echter is zoals eerder vermeld nog heel veel onduidelijkheid over de richting van het verband. Het lijkt dus aangeraden om te onderzoeken tot welk punt negatief affect kan zorgen voor een gunstig conflictadaptatie-effect. Verder kan het soort negatieve affect nog meer uitgediept worden in verder onderzoek. In dit onderzoek zien kan geconcludeerd worden dat de negatieve

gevoelens ten aanzien van de negatieve feedback voor negatieve gevoelens zorgden, maar er kunnen nog verschillende specifieke emoties zijn. Onderzoek waar de klemtoon nog meer ligt op het type negatieve emoties kan interessant zijn voor verdere onderzoeken omtrent dit onderwerp.

In dit onderzoek werd er onderzocht of negatieve feedback na een incongruente trial in een strafconditie het negatieve affect zo bekrachtigde dat dit zorgde voor een versterkend conflictadaptatie-effect. Dit werd onderzocht aan de hand van de Stroop-taak, de PANAS vragenlijst, een vragenlijst die de negatieve gevoelens van de participanten bevroeg en een schaal die het verband tussen contingentie en het type trial bevroeg. De negatieve gevoelens van de proefpersonen werden onder andere gemanipuleerd door de negatieve feedback en het type conditie waarin met zich bevond doorheen de taak. Alle proefpersonen hebben alle condities en trials doorlopen in een random volgorde. In dit onderzoek kan er geconcludeerd worden dat negatieve emoties bekrachtigd kunnen worden afhankelijk van de plaats van de negatieve feedback bij congruente trials en zo voor een versterkend conflictadaptatie-effect zorgt. Dit doet zich echter niet voor in situaties waarin de negatieve emoties te hoog zijn, zoals bij de incongruente trials gevolgd door negatieve feedback. Verder onderzoek is aangewezen.

(31)

26 Referentielijst

Botvininck, M. M., Braver, T. S., Barch, D. M., Carter, C. S., &Cohen, J. D. (2001). Conflict monitoring and cognitive control. Psychological Review, 108, 624-652.

doi:10.1037/0033-295X.108.3.624

Braem, S., Duthoo, W., Notebaert, W. & Zalla, T. (2013) Punishment sensitivity predicts the impact of punishment on cognitive control. PloS One, 8(9), e74106.

doi:10.1371/journal.pone.0074106

Carver, C.S. and Scheier, M.F. (1998) On the Self-Regulation of Behavior, Cambridge University Press

Carver, C.S. and Scheier, M.F. (2011) regulation of action and affect. In Handbook of Self-regulation: Research, Theory, and Applications (2nde edn)(Vohs, K.D. and Baumeister, R.F., eds), pp. 3-21, Guildford press

Crichton, N. (2001). Visual analogue scale (VAS). J Clin Nurs, 10(5), 706-6.

Dignath, D., Eder, A. B., Steinhauser, M., & Kiesel, A. (2020). Conflict monitoring and the affective-signaling hypothesis—An integrative review. Psychonomic Bulletin & Review, 1-24.

Dignath, D., Janczynk, M. & Eder, A. B. (2017). Phasic valence and arousal do not influence post-conflict adjustments in the Simon task. Acto Psychologica, 174, 31-39. doi:10.1016/j.actpsy.2017.01.004

Dreisbach, G., & Fischer, R. (2015). Conflicts as aversive signals for control adaptation. Current

Directions in Psychological Science, 24(4), 255-260.

Dreisbach, G., Reindl, A. L., & Fisher, R. (2016). Conflict and disfluency as aversive signals: Context-specific processing adjustments are modulated by affective location associations. Psychological Research, 1-13. doi:10.1007/s00426-016-0822-x

(32)

27 Duthoo, W., Abrahamse, E. L., Braem, S., & Notebaert, W. (2014). Going, going, gone?

Proactive control prevents the congruencey sequence effect from rapid decay. Psychological Research, 78(4), 483-493. doi:10.1007/s00426-013-0498-4

Egner, T. (2007). Congruency sequence effects and cognitive control . Chicago: cognitive, affective & behavioral neuroscience

Engelen, U., De Peuter, S., Victoir, A., Van Diest, L., & Van den Bergh, O. (2006). Verdere validering van de Positive and Negative Affect Schedule (PANAS) en vergelijking van twee Nederlandstalige versies. Gedrag en gezondheid, 34(2), 89-102.

https://s3.amazonaws.com/academia.edu.documents/44377612/Verdere_validering_ van_de_Positive_and_N20160404-4562-68sule.pdf?response-content-disposition=inline%3B%20filename%3DVerdere_validering_van_de_Positive_and_N.p df&X-Amz-Algorithm=AWS4-HMAC-SHA256&X-Amz- Credential=AKIAIWOWYYGZ2Y53UL3A%2F20190806%2Fus-east- 1%2Fs3%2Faws4_request&X-Amz-Date=20190806T092501Z&X-Amz-Expires=3600&X- Amz-SignedHeaders=host&X-Amz-Signature=222391587ee298ddd8996a7d462d36f7f1f9f018b501e5926fc31d137c50bdb 5

Gendolla, G.H.E. (2000). On the impact of mood on behavior: An integrative theory and review. Review of General Psychology, 4, 378-408 .

https://www.researchgate.net/profile/Guido_Gendolla/publication/232556162_On_th e_impact_of_mood_on_behavior_An_integrative_theory_and_a_review_Review_of_ General_Psychology_4_378-408/links/09e41512c708f0971a000000.pdf

Gratton, G., Coles, M.G.H., & Donchin, E. (1992). Optimizing the use of information: Strategic control of activation of responses. Journal of Experimental Psychology: General, 121, 480-506. doi:10.1037/0096-3445.121.4.480)

(33)

28 Inzlicht, M., & Al-Khinidi, T. (2012). ERN and the placebo: A mistattribution approach to

studying the arousal properties of the error-related negativity. Journal of Experimental Psychology: General, 141, 799-807. doi:10.1037/a0027586

Inzlicht, M., Bartholow, B. D., & Hirsh, J. B. (2015). Emotional foundations of cognitive control. Trends in cognitive sciences, 19(3), 126-132.

Kerns, J. G., Cohen, J. D., MacDonald, A. W., Cho, R. Y., Stenger, V. A., & Carter, C. S. (2004) Anterior cingulate conflict monitoring and adjustment in control. Science, 303, 1023-1026. doi:10.1126/science.1089910

Kuhbander, C., & Zehetleitner, M. (2011). Dissociable effects of valence and arousal in adaptive executive control. PloS One, 6, e29287. doi:10.3389/fninf.2012.00042

Miller, E. K., & Cohen, J. D. (2001). An integrative theory of prefrontal cortex function. Annual Review of Neuroscience, 24, 167-202.

https://www.annualreviews.org/doi/pdf/10.1146/annurev.neuro.24.1.167

Posner, M. I., & DiGirolamo, G. J. (1998). Executive attention: Conflict, target detection and cognitive control. In R. Parasuraman (Ed.), The attentive brain (pp. 401-432). Cambridge, MA: MIT Press.

Prolux, T., Inslicht, M., & Harmon-Jones, E. (2012). Understanding all inconsistency

compensation as a palliative response to violated expectations. Trends in cognitive sciences, 16(5), 285-291.

https://reader.elsevier.com/reader/sd/pii/S1364661312000800?token=EF5FFF8E79AE 35CBA915E67BE90AF6CBEC0BCC19EB09F4D176B04E520E2C143577379A2C125E9D6B 478026D421A3A3DF

Ridderinkhof, K. R., Ullsperger, M., Crone, E. A., & Nieuwenhuis, S. (2004). The role of the medial frontal cortex in cognitive control. Science, 306, 443-447.

(34)

29 Simon, J. R. (1967). Reactions toward Source of Stimulation. Journal of Experimental

Psychology, 81(1), 174-176. doi: 10.1037/h0027448

Spunt, R.P., Lieberman, M.D., Cohen, J.R., & Eisenberger, N. I. (2012). The phenomenology of error processing: The dorsal ACC response to stop-signal errors tracks reports of negative affect. Journal of Cognitive Neuroscience, 24, 1753-1765.

doi:10.1162/jocn_a_0024

Stroop, J. R. (1935). Studies of interference in serial verbal reactions. Journal of experimental psychology, 18(6), 643.

https://pure.mpg.de/rest/items/item_2389918/component/file_2389917/content

Stürmer, B., Nigbur, R., Schacht, A., & Sommer, W. (2011). Reward and punishment effects on error processing and conflict control. Frontiers in Psychology, 2.

doi:10.3389/fpsyg.2011.00335

Van Steenbergen, H., Band, G. P., & Hommel, B. (2009). Reward conteract conflict adaptation: Evidence for a role of affect in executive control. Psychological Science, 20, 1473-1477. doi:10.1111.j.1467-9280.2009.02470.x

Van Steenbergen, H., Band, G. P., & Hommel, B. (2010). In the mood for adaption: How affect regulates conflict-driven control. Psychological Science, 21, 1692-1634.

doi:10.1177/0956797610385951

Van Steenbergen, H., Band, G. P., & Hommel, B. (2012). Reward valence modulates conflict-driven attentional adapation: Electrophysiological evidence. Biological Psychology, 90, 234-241. doi:10.1016/j.biopsycho.2012.03.018

Van Steenbergen, H., Band, G. P., & Hommel, B. (2015). Does conflict help or hurt cognitive control? Initial evidence for an inverted U-shape relationship between perceived task difficulty and conflict adaptation. Frontiers in Psychology, 6, 974.

(35)

30 Watson, D., Clark, L. A., & Tellegen, A. (1998). Development and validation of brief measures of

positive and negative affect. The PANAS scales. Journal of personality and social psychology,54(6), 1063.

Yang, Q., & Pourtois, G. (2018). Conflict-driven adaptive control is enhanced by integral negative emotion on a short time scale. Cognition and Emotion, 32(8), 1637-1653.

Yang, Q., Paul, K., & Pourtois, G. (2019). Defensive motivation increases conflict adaptation through local changes in cognitive control: Evidence from ERPs and mid-frontal theta. Biological psychology, 148, 107738.

Yeung, N., Botvinick, M. M., & Cohen, J.D. (2004). The neural basis of error detection: conflict monitoring and the error-related negativity. Psychological review, 111(4), 931.

Afbeelding

Figuur 1. Verloop experimentele procedure.
Figuur 2. Verloop trail.
Figuur 6. Verondersteld verband tussen het conflictadaptatie-effect en  de intensiteit van negatief affect

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

These adaptation methods are a product of the This article examines adaptation measures used to sustain indigenous practices and the use of indigenous knowledge systems (IKS) to

Cryo-EM analysis has indicated that the structural integrity of non-loaded encapsu- lins is better than that of encapsulins loaded with their natural cargo (DyP) or

The national Act on Higher Education and Scientific Research (WHW article 7.3c) allows higher education institutions to establish joint degree programmes, both with Dutch

Current-phase relation in the absence of interface Rashba spin-orbit interaction (λR) for (a) the chiral p wave (Eu) in the single- band model, (b) the chiral p wave (E u ) in

Long-term interaction provides the setting for a gradual transfer of the responsibility from the robot to the child, in which the child masters his or her independency through the

However, there was a negative relation between job insecurity and job satisfaction, and a positive relation between job insecurity and turnover intention, under the condition of

that adolescents with relatively weak behavioral control at age 11 and high reward sensitivity at age 16 are at the greatest risk for risk behaviors at age 16, such as alcohol

BUN indicates blood urea nitrogen; CRP, C-reactive protein; EPO, erythropoietin; ESAM, endothelial cell-selective adhesion molecule; GDF-15, growth differentiation factor 15;