• No results found

Tyranny of stucturelessness or structure of tyrannylessness? : en onderzoek naar besluitvorming en mogelijke elitevorming bij De Nieuwe Universiteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tyranny of stucturelessness or structure of tyrannylessness? : en onderzoek naar besluitvorming en mogelijke elitevorming bij De Nieuwe Universiteit"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 Willem Speelman 10431705

willemspeelman1@gmail.com

Bachelor onderzoek Universiteit van Amsterdam 16-06-2015

Sociologie

Tyranny of Stucturelessness or Structure of

Tyrannylessness?

Een onderzoek naar besluitvorming en mogelijke elitevorming bij De Nieuwe

Universiteit

© Victor Meijer

Beoordelaars: Justus Uitermark en Sander van Haperen Tweede Beoordelaar: Mandy de Wilde

(2)

2

Tyranny of Stucturelessness or Structure of Tyranylessness?

Een onderzoek naar besluitvorming en mogelijke elitevorming bij De Nieuwe

Universiteit

Abstract

Dit onderzoek tracht een bijdrage te leveren aan een wetenschappelijke discussie over organisatievormen in protestbewegingen, met name non-hiërarchische organisatievormen. Dit onderzoek kijkt naar besluitvorming en elitevorming binnen De Nieuwe Universiteit (DNU). Dit is een protestbeweging die strijdt voor democratisering en tegen neoliberaal beleid binnen de Universiteit van Amsterdam. Om dit te onderzoeken wordt er gekeken naar de manier waarop beslissingen tot stand komen, regelgeving die hier betrekking op heeft, de vorming van elites en de mogelijkheden tot participatie binnen de protestgroep. Uit het onderzoek blijkt dat DNU een organisatievorm kent die op veel punten aansluit bij wat Rothschildt-Whitt (1979) ‘collectivistisch-democratische’ organisatievormen noemt; DNU onderscheidt zich hiermee van bureaucratische organisatievormen. Verschillende

mechanismen trachten hiërarchie en dominantie te voorkomen. Dit lukt gedeeltelijk maar kan elitevorming niet voorkomen, evenmin als vormen van uitsluiting. Binnen DNU ontstaat een elite op basis van expertise en argumentatie maar tevens op basis van charisma,

anciënniteit, vriendschapsgroepen en informeel overleg. Een dergelijke elite domineert de besluitvorming binnen DNU. Participatie is mogelijk maar wordt bemoeilijkt door onder andere gesloten vergaderingen, een proces van ‘vouching’ en kennis over context. Naarmate het protest vordert wordt participatie moeilijker.

(3)

3

INHOUDSOPGAVE

Proloog

1.

Theorie

1.1 Besluitvorming in collectivistisch-democratische organisaties 1.2 Autoriteit 1.3 Formele regelgeving 1.4 Informele regelgeving 1.5 Tyranny of Structurelessness? 1 6 Structure of Tyrannylessness?

2. Methodologie

2.1 Object en locatie van onderzoek 2.2. Data 2.3 Ethiek 2.4 Representativiteit 2.5 Validiteit 2.6 Betrouwbaarheid

3. Analyse

3.1. Pogingen tot non- hiërarchische besluitvorming

3.1.1 General Assembly

3.1.2 Consensus: voorkomen van uitsluiting 3.1.3 Werkgroepen

3.2. Structuur van regels en handhaving

3.2.2 Handgebaren

3.2.3 Language of domination 3.2.4 Bekendheid met regels 3.2.5 Handhaving regels

3.2.6 Taakverdeling binnen GA’s

3.3. Terug naar hiërarchie?

3.3.1 Functionele aspecten 3.3.2 Charisma en Anciënniteit 3.3.3 Vriendschapsgroepen 3.3.4 Informeel overleg

3.4. Inclusie en exclusie: mogelijkheden tot participatie

3.4.1 Participatie in GA’s

3.4.2 Het proces van vouching: exclusiviteit 3.4.3 Participatie in werkgroepen

(4)

4

4. Ontknoping: Muss es sein?

(5)

5

Proloog

Een belangrijk aspect van protestbewegingen betreft de organisatie. Zeker wanneer een beweging over langere tijd actief is. De vorm van organisatie heeft invloed op

machtsdynamiek en de bredere structuur binnen een protestbeweging. Hoe worden

beslissingen genomen? Is er sprake van hiërarchie of juist gelijkheid? En, wanneer dit laatste het geval is, hoe wordt deze gelijkheid bewaard?

Vanaf de jaren zeventig, na de opkomst van verschillende nieuwe sociale bewegingen, is over de organisatie van protestbewegingen interessante, geëngageerde literatuur verschenen. Men hield zich hier voornamelijk bezig met de kwestie: hoe zorgen we voor democratie in protestbewegingen en, misschien belangrijker, hoe voorkomen we

elitevorming. De rol van formele regels, waarin posities en functies worden vastgesteld, binnen de organisatie van een protestbeweging werd een centraal punt. De Amerikaanse feministe Jo Freeman schreef in 1970 een artikel getiteld ‘The Tyranny of Structurelessness’ waarin ze de gevolgen van een gebrek aan formele regels beschrijft. Volgens haar ontstaan er in dit geval ‘informele elites’ die op ondemocratische manier macht naar zich toe trekken en een beweging kunnen domineren. Waar dit artikel zowel lof als irritatie opwekte fungeert het als een interessante aanjager van een wetenschappelijke discussie over besluitvorming en elitevorming binnen protestbewegingen. Een discussie die allerminst ‘af’ is, voor zover dit mogelijk is, en die nog altijd wordt gevoerd.

Wanneer we nog even in 1970 blijven, of beter gezegd één jaar daarvoor, zijn we in de tijd van het bekendste studentenprotest dat in Nederland heeft plaatsgevonden. Op 17 mei 1969 bezetten studenten van de Universiteit van Amsterdam het Maagdenhuis, het

bestuurlijk centrum van de universiteit. De belangrijkste eis is dan: medezeggenschap voor studenten in de besluitvorming omtrent de Universiteit. Het Maagdenhuis wordt op 21 mei ontruimd door de politie. In 1970 wordt de Wet Universitaire Bestuurshervorming ingevoerd die voorziet in inspraak voor studenten en personeel aan de universiteit. (Arkinci, 2015). Na deze bezetting is het Maagdenhuis nog verschillende keren bezet. Nu ‘herhaalt de

geschiedenis zich’, zoals dat wordt genoemd. Na een conflict met het bestuur over bezuinigingen op de Faculteit der Geesteswetenschappen, rendementsdenken,

vastgoedspeculatie en inspraak heeft een groep studenten het Maagdenhuis op 25 februari toegeëigend. Deze toe-eigening, ook wel appropriation of bevrijding genoemd, heeft geduurd tot 11 april. Ik zal in deze tekst vanaf nu de term toe-eigening aanhouden met betrekking tot het Maagdenhuis aangezien de activisten in het Maagdenhuis deze term ook gebruiken.

De huidige Maagdenhuis toe-eigening staat niet op zichzelf. De afgelopen jaren is er al sprake geweest van verschillende studentenprotesten, zoals bijvoorbeeld protesten tegen de ‘langstudeerdersboete’ en protesten tegen instelling van het sociaal leenstelsel. De huidige bezetting moet in het licht worden gezien van een studentenprotest dat zich al enkele maanden voortsleept en in dit proces van vorm en omvang verandert. In de zomer

(6)

6 van 2014 kraken enkele studenten het Spinhuis. Dit pand is een universiteitsgebouw dat sinds kort niet meer door de UvA wordt gebruikt en verhuurd zou worden. Deze kraak duurt van 7 september 2014 tot 2 januari 2015 (Van de Wiel 2014). Later in 2014 wordt bekend dat er bezuinigd zou worden op de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Als reactie hierop verenigen studenten van deze faculteit zich in de

Humanities Rally. Hiermee strijden zij voor het behoud van enkele studies en tegen

bezuinigingen en rendementsdenken in het onderwijs. Naast de Humanities Rally wordt een andere groep actief. Deze groep noemt zich De Nieuwe Universiteit (DNU) en pleit voor meer democratisering binnen de UvA. Tegelijkertijd verzet de groep zich tegen wat zij ziet als de neoliberalisering van de universiteit. Een groep studenten geassocieerd met beide eerder genoemde groepen bezetten op vrijdag 13 februari het Bungehuis, een universiteitspand dat verkocht dreigt te worden. Zij krijgen aandacht van verschillende media, ook landelijk . Het Bungehuis wordt op 24 februari door de politie ontruimd. Hier gaat een demonstratie mee gepaard. (Vegelien, 2015; De Volkskrant, 2015). Vervolgens vindt er een demonstratie plaats op 25 februari waar meer dan duizend mensen op af komen. Nadat deze demonstratie is geëindigd voor het Maagdenhuis blijven enkele honderden studenten daar staan. Rond half acht ’s avonds wordt uiteindelijk de deur geforceerd en het Maagdenhuis door de studenten toegeëigend. (Van Lier, 2015). De groep die uiteindelijk in het Maagdenhuis heeft gezeten en daarbij ook de meeste acties heeft gevoerd is De Nieuwe Universiteit. De toe-eigening van het Maagdenhuis heeft 45 dagen geduurd en is daarmee de langste Maagdenhuis toe-eigening in de geschiedenis.

Dit alles lijkt wellicht te resulteren in een eindeloze opsomming. Het tegendeel is waar. De toe-eigening van het Maagdenhuis en DNU hebben alles te maken met de kwestie over organisatie in protestbewegingen. Zodra de deur van het Maagdenhuis is geforceerd wordt namelijk een ‘General Assembly’ (GA) uitgeroepen. In deze GA zitten alle aanwezigen op de grond en wordt door middel van handgebaren en een facilitator getracht tot gezamenlijke beslissingen over te voeren acties te komen. GA’s worden vervolgens dagelijks gehouden in het Maagdenhuis. Zeker in het begin vallen worden als termen als ‘democratisch’ en ‘geen hiërarchie’ meermaals tijdens een GA. Hiermee wordt de beweging een interessant

onderzoeksobject. Aan de hand van het bestuderen van DNU wil ik onderzoek doen naar deze onderwerpen. Tegelijkertijd hoop ik met mijn onderzoek enig inzicht te bieden aan een actueel verschijnsel, in dit geval DNU. Om meer richting te bieden aan mijn onderzoek is eerst een theoretisch kader vereist.

(7)

7

1. Theorie

1.1. Besluitvorming in collectivistisch-democratische organisaties

Max Weber onderscheidde in zijn theorie naar onttovering van de wereld vier ideaaltypen voor sociaal handelen: traditioneel handelen, affectief handelen, doelrationeel handelen en waarderationeel handelen. De eerste drie van deze ideaaltypen sluiten aan bij Webers ideaaltypen met betrekking tot gezag: traditioneel gezag, charismatisch gezag en legaal rationeel gezag. Het rationeel legale gezag zien we terug in veel geïnstitutionaliseerde organisaties in de samenleving, namelijk de bureaucratische manier van organiseren. Een kenmerk van deze manier van organiseren is dat er sprake is van een duidelijke hiërarchie op basis van formele regels: het ene individu wordt boven het andere geplaatst doordat dit vastgelegd is in geschreven regels. Controle wordt uitgevoerd door supervisie en het naleven van de eerder genoemde regels. Met het veel voorkomen van bureaucratische

organisatievormen is formele hiërarchie een dominante manier van organiseren.

(Rothschild-Whitt, 1979; Leavitt, 2003) Er bestaan echter ook alternatieve manieren van organiseren, bijvoorbeeld non-hiërarchische vormen van organisatie. Om hier meer inzicht in te krijgen is het nuttig om naar Webers notie van waarderationeel handelen te kijken in plaats van doelrationeel handelen. Waarderationeel handelen gaat om het handelen vanuit een waarde an sich, onafhankelijk van succes of falen. Dit type sluit aan bij een vorm van organiseren die Rothschild-Whitt (1979) in haar kwalitatieve onderzoek ‘collectivistisch-democratische instituties’ noemt. Met betrekking tot deze waarde schrijft Leach (2013) over een pre figuratieve strategie voor sociale verandering’;, dat betekent dat organisaties die verandering zoeken hun praktijken vormgeven aan de hand van de principes die zij belangrijk vinden. (Leach, 2013).

De collectivistisch democratische vorm van organiseren verschilt van bureaucratische vormen van organiseren op verschillende punten. Om dit verschil te accentueren hanteert Rothschild-Whitt enkele bruikbare concepten.

1.2. Autoriteit

Allereerst kijkt Rothschild-Whitt naar ‘autoriteit’, wat kan worden opgevat als de macht om beslissingen te maken binnen een organisatie. Zij stelt dat in collectivistisch democratische organisaties autoriteit gesitueerd is bij een collectief in plaats van bij een individu dat hoger op de hiërarchische ladder staat, zoals in het geval van bureaucratische organisaties.

Beslissingen worden niet gemaakt op basis van autoritaire relaties maar op basis van een ‘consensus proces’ waarbij groepsleden het recht hebben om volledig te participeren in een gezamenlijk overleg en waarbij consensus is vereist voor een beslissing. Rothschild-Whitt gebruikt termen als ‘collectieve formulering van problemen’ en ‘onderhandeling van beslissingen’. We spreken daarom van non-hiërarchische organisaties aangezien er geen piramidestructuur is voor de verdeling van macht. Een dergelijk concept zouden we in de empirie kunnen terugvinden door te kijken naar beslissingen die worden genomen. Een

(8)

8 belangrijke vraag is waar deze beslissingen worden gemaakt. Daarnaast moeten we kijken hoe de beslissingen worden genomen: gaat dit collectief of via representatie? Wanneer het laatste het geval is zou een organisatie, of beweging, meer bureaucratisch van aard zijn. Meerderheidsbeslissingen kunnen hier tegenover consensus beslissingen worden geplaatst. Taalgebruik speelt, naast praktijken, een rol hier in aangezien de termen als ‘meerderheid’ of ‘consensus’ een bepaald idee achter organisatie laten zien. (Rothschild-Whitt 1979). Leach (2013) omschrijft het gebruik van ‘affinity groups’ in de organisatie van UnmovableMass en de Autonomen beweging. Deze ‘affinity groups’ zijn decentrale groepen die bepaalde acties voeren (Leach, 2013) Aangezien DNU gebruik maak van werkgroepen is het idee van ‘affinity groups’ mogelijk nuttig om te kijken naar de besluitvorming binnen DNU. Vragen die daarbij gesteld moet worden: hoe ligt de verhouding tussen centraal en decentrale besluitvorming bij de DNU, en hoe worden acties gecoördineerd? Wellicht wordt het voeren van acties en tactieken daarvoor centraal bepaald, maar een andere mogelijkheid is dat dit decentraler gebeurt. Conway (2003) schrijft over ‘diversity of tactics’. Deze strategie slaat terug op ‘affinity groups’ en houdt in: ‘… that no tactics are ruled out in advance and that activists refrain from publicly criticizing tactics with which they disagree’(Conway, 2003, p. 507). Men wordt hierdoor dus vrijgelaten om zelf acties te identificeren zonder dat de beweging, of protest groep zich hier openlijk tegen uitspreekt.

1.3. Formele regelgeving

Een ander punt dat karakteriserend is voor collectivistisch-democratische organisaties is het minder prominent zijn van formele regels. Regelgebruik wordt vaak verminderd en veel beslissingen worden niet genomen op basis van voorgeschreven procedures maar eerder op basis van de waarden van een organisatie. Dit vergt echter een mate van overeenstemming over wat deze waarden inhouden. Het regelgebruik varieert gewoonlijk per organisatie. Zo trachtten collectivistisch-democratische organisaties dikwijls een nieuwe structuur te creëren waarbij er manieren worden verzonnen voor participatie en collectieve

besluitvorming. Voorbeelden hiervan zijn handgebaren die gebruikt kunnen worden als middel om meningen te uiten. Hoe deze handgebaren tot stand komen en hoe deze worden gehandhaafd is daardoor belangrijk. Wie bepaalt bijvoorbeeld welke handgebaren er gelden in een vergadering? Zijn er wellicht formele structuren in een vergadering ingebouwd om machtsconcentratie te voorkomen? Freeman stelt over formele regels dat: ‘the rules of decision- making must be open and available to everyone, and this can only happen if they are formalised’ (Freeman 1970, p. 1). Aan de hand van deze notie wil ik kijken naar formele regels. Dat betekent concreet: welke regels zijn op beschikbaar, open en opgeschreven? Ik wil daarbij ook de vraag stellen hoe bepaalde regels tot stand zijn gekomen aangezien dit informatie over mogelijke machtsstructuren geeft. Waar is bijvoorbeeld de structuur van een vergadering bepaald? Is deze ergens vastgelegd? Vervolgens is het nuttig om te zien hoe deze regels mogelijk gegrond zijn in specifieke waarden. Hierbij denk ik vooral aan waarden als ‘anarchie’, ‘decentralisatie’, ‘consensus’. De eerder genoemde prefiguratieve strategie waarin actievoerders hun praktijken vormgeven aan de hand van principes, of waarden, die

(9)

9 zij belangrijk vinden zou hierin terug kunnen komen. Er vallen daarbij uitspraken te doen over de hoeveelheid en complexiteit van deze regels. Tenslotte heeft volgens Freeman een gebrek aan formele regels om posities toe te wijzen binnen een groep het gevolg dat

mensen informeel macht naar zich toetrekken. Formele regelgeving staat daardoor in relatie tot elitevorming.

1.4. Informele regelgeving

Naast formele regels kunnen informele regels een rol spelen. In bureaucratische organisaties wordt controle uitgevoerd door vaste procedures en door supervisie.

Collectivistisch-democratische organisaties voeren sociale controle vaak uit op een informele manier, via informele regels. Het persoonlijk aanspreken van mensen en referenties naar de waarden van de organisatie dienen hier als middelen. Om hier meer grip op te krijgen wil ik het concept informele regels introduceren. Informele regels wil ik operationaliseren door te kijken naar die regels die niet zijn geformaliseerd; regels die mogelijk wel een rol spelen. Deze regels kunnen meerdere situaties betreffen. Stel dat meningen botsen, hoe wordt hier mee omgegaan. Uiteraard is er over informele regels mogelijk minder overeenstemming dan over formele regels, dat zit immers in de definitie besloten. Hier ben ik mij van bewust, evenals van het feit dat informele regels wellicht lastiger te onderzoeken zijn. Het gebruik van formele en informele regels, de structuur, heeft invloed op participatie. Op participatie kom ik later terug (Rothschild-Whitt, 1979; Leach, 2013).

1.5. Tyranny of Structurelessness?

Ik heb nu drie concepten over collectivistisch-democratische organisatievormen besproken. Deze organisatievormen komen voor in verschillende protestbewegingen. Daarnaast zijn ze terug te zien in verschillende collectieve organisaties. Feministische groepen, anarchistische groeperingen tot aan studenteninitiatieven zijn voorbeelden van groepen die collectivistisch-democratische organisatieprincipes gebruiken of hebben gebruikt.

Verschillende wetenschappers hebben een kritische noot geplaatst bij de beschreven organisatievormen. Veel van deze kritiek heeft betrekking op de afwezigheid van formele regels of formele structuur. Wanneer er weinig tot geen formele regels zijn en geen procedures om leiders aan te wijzen, zou het te verwachten zijn dat een structuur op een andere manier tot stand komt. Immers, een groep zonder structuur is sociologisch gezien ondenkbaar. Een bekende bijdrage aan de discussie hierover komt van Jo Freeman. In haar artikel ‘The tyranny of structurelessness’ (1970) stelt zij, op basis van haar ervaringen binnen de feministische beweging, dat een afwezigheid van formele structuur ertoe leidt dat

‘sterkeren’ binnen een groep ‘zwakkeren’ gaan domineren. Zonder formele regels die vastleggen wie welke rol heeft kwamen er volgens Freeman slechts informele regels die het ontstaan van informele elites bestaande uit vriendschapsnetwerken in de hand werkte. Dit noemt zij ‘elitisme’. Mensen zouden in een dergelijke situatie op basis van de verkeerde

(10)

10 criteria (persoonlijkheid, achtergrond) macht kunnen uitoefenen. Ook zou er op basis van verkeerde criteria naar hen worden geluisterd. Daarnaast, redeneerde Freeman, hebben informele elites nooit de macht ‘gekregen’ van de groep waardoor: 1. deze macht niet zomaar kan worden afgepakt, en 2. deze elite verantwoordelijkheid ten opzichte van de groep mist. Een ander probleem van de afwezigheid van een formele structuur is dat mensen niet genoeg gebonden zijn om effectief iets gedaan te krijgen. Hierdoor treedt politieke impotentie op. Haar conclusie luidde dat ‘ongestructureerde’ groepen hoogstens enig resultaat konden halen in een fase waarin bewustzijn wordt verhoogd. Voor politieke verandering zou een beter georganiseerde groep nodig zijn. Het gevolg van en afwezigheid van een formele structuur is dus volgens Freeman een ‘tyranny of structurelessness’. Hieruit vloeit dan ook het concept elitevorming voort. Elitevorming staat voor het ontstaan van een groep, deel gebaseerd op vriendschapsnetwerken, die de protestgroep als geheel

domineert. We kunnen elitisme operationaliseren door te kijken of er sprake is van informele elites. Aanwijzingen hiervoor zouden kunnen zijn dat bepaalde mensen binnen vergaderingen meer aan het woord zijn of wellicht meer in te brengen hebben. Het bestaan van vriendschapsgroepen die gezamenlijk macht uitoefenen zou hier ook op kunnen duiden. Macht uitoefenen is bijvoorbeeld het beïnvloeden van beslissingen of het bepalen van andermans handelen. Een vriendschapsgroep zou door affectieve banden beslissingen kunnen nemen zonder dat deze beslissingen gefundeerd zijn in ‘objectieve’ criteria. Het is dus belangrijk om te kijken naar wie aan het woord is, naar wie geluisterd wordt en wie een mogelijke leidersrol op zich neemt. Mijn verwachting is dus dat elitisme, mits hier sprake van is, te zien is in vergaderingen doordat bepaalde mensen meer invloed uitoefenen. Het zal te zien zijn in gesprekken met mensen doordat zij mogelijk bepaalde gezaghebbende figuren aanwijzen. Daarentegen zou een roulerende of complementerende rol van verschillende personen kunnen wijzen op een afwezigheid van een mogelijke elite. Het zou immers kunnen zijn dat bepaalde mensen nou eenmaal actiever zijn zonder dat deze specifiek meer invloed of gezag hebben.

1.6. Structure of Tyrannylessness?

Uiteraard beslechtte Freeman het debat allerminst. Piven (2013) heeft een ander idee over potentie van bewegingen die weinig formele structuur hebben. Zij stelt dat communicatie en coördinatie tot de fundamentele taken van een sociale beweging behoren. Horizontale bewegingen, oftewel bewegingen met een non-hiërarchische structuur, zijn naar haar mening minstens even goed geslaagd in het uitvoeren van deze taken als verticale

bureaucratieën. Daarbij leiden hiërarchische bureaucratische organisatievormen tot verzet binnen sociale bewegingen, aangezien mensen nu eenmaal verschillen qua identiteit en ideeën. Horizontale organisatie leidt volgens Piven tot autonomie en interne democratie binnen een beweging. Levine (1975) valt Freeman directer aan en benadrukt de voordelen van kleinere, losse groepen aangezien dit ertoe zou leiden dat de groep alle individuele contributies optimaal zou kunnen gebruiken zonder het gevaar dat mensen verstrikt raken in de competitiviteit van een grote organisatie. In haar vrij politiek geëngageerde artikel ‘The

(11)

11 Tyranny of Tyranny’ stelt ze dat (feministische) bewegingen zeker niet meer structuur en regels moeten hebben aangezien dit fantasieloze antwoorden creëert en het mensen in voorgeschreven rollen duwt. Juist de afwezigheid van dergelijke structuren is een antwoord op elitisme aangezien, in haar visie, een alternatief moet komen voor bureaucratische structuur. Leach (2013) erkent, zoals eerder gesteld, dat er voor de werking van een non- hiërarchische structuur een mate van homogeniteit binnen een groep moet zijn. Grote verschillen tussen mensen op basis van verschillende kenmerken kunnen ertoe leiden dat bestaand ongelijkheden in een groep gereproduceerd worden waardoor de

hiërarchische structuur niet meer werkt. Hij bekritiseert Freeman op het feit dat non-hiërarchische groepen niet zozeer structuur vermijden als wel een nieuwe vorm van structuur trachten te creëren. Het is dus, ook in dit onderzoek, heel goed mogelijk dat er juist geen sprake is van elitisme in een organisatievorm als in het Maagdenhuis. Volgens hem leiden teveel structuren tot dezelfde gevolgen die Freeman beschrijft in groepen waar

weinig tot geen formele structuur is. Dit laat hij zien in zijn onderzoek naar protestgroepen met verschillende mate van structuur. Groepen waar een hogere mate van, eventueel, ingewikkelde structuur is maken het voor nieuwkomers lastig om te participeren. Dit vereist immers een grotere mate van kennis van de structuur. Dit heeft te maken met participatie wat in dit onderzoek betekent: de mogelijkheid om deel te nemen aan besluitvorming. Bij dit concept horen ook vragen als: wie mogen er deelnemen aan vergaderingen? Fetisjisme van regels kan daarbij leiden tot marginalisering van mensen binnen een groep en het ontstaan van een elite. Niet ingewikkelde, transparante modellen van non-hiërarchische organisatie evenals het weinig voorkomen van beslissingen die bindend zijn voor een hele groep noemt Leach als structurele factoren die voor een middenweg tussen inclusiviteit en effectiviteit zorgen (Leach, 2013). Dit geeft enige relatie aan tussen formele en informele regels en participatie. Daarnaast heeft participatie te maken met elitevorming. Uitsluiting van mensen is een mogelijk kenmerk van elitevorming . Naast de ideeën die mensen hier over hebben is het verhelderend om ook te kijken naar wie er daadwerkelijk participeren: wie zijn er in vergaderingen actief, wie hebben vervullen een organisatorische rol. Dit brengt ons ook bij de vraag: hoe is het mogelijk om mee te beslissen, helpen te organiseren en taken uit te voeren binnen de Nieuwe Universiteit?

Om bij te dragen aan de beschreven wetenschappelijke discussie heb ik onderzoek gedaan naar een protestgroep die kenmerken heeft van ‘collectivistisch-democratische’ organisatie: De Nieuwe Universiteit. Ik wil onderzoek doen naar democratische besluitvorming en daarbij kijken óf elites ontstaan in een dergelijke organisatie. Daar hoort bij dat ik ook kijk naar hoe dit mogelijk gebeurt. Dit alles aan de hand van de genoemde en uitgelegde concepten. Uit de literatuur en specifieke concepten vloeit uiteindelijk mijn hoofdvraag voort: hoe

verhouden besluitvorming en elitevorming zich tot elkaar binnen een protestbeweging als De Nieuwe Universiteit? Aan de hand van deze hoofdvraag wil ik grotendeels inductief

onderzoek doen met een taxonomische manier van wetenschapsbeoefening. Ik tracht niet zozeer hypothesen te onderzoeken maar een beter begrip te krijgen over wat ik wil

(12)

12 onderzoeken. Is er binnen een organisatie als DNU een mogelijke ‘tyranny of

structurelessness’? Of is er simpelweg sprake van een ‘structure of tyrannylessness’? (Freeman, 1970; Leach, 2013).

(13)

13

2. Methodologie

2.1.Object en locatie van onderzoek

Dit onderzoek concentreert zich op de protestgroep De Nieuwe Universiteit. Daarbij kijk ik naar besluitvorming en elitevorming binnen deze groep. Het toegeëigende Maagdenhuis was de plek waar vergaderd werd en waar ik ook mijn observaties heb gedaan. Om een wat breder begrip te krijgen van de groep ben ik ook bij demonstraties en andere activiteiten buiten het Maagdenhuis aanwezig geweest. Dat is echter vooral voor mijzelf bedoeld als achtergrondinformatie. Waar mijn onderzoek zich aanvankelijk vooral afspeelde in het Maagdenhuis is dit veranderd nadat deze locatie werd ontruimd op 11 april. Door deze ontruiming werd het doen van observaties erg moeilijk en konden interviews minder spontaan worden afgenomen. Na 11 april heb ik dan ook voornamelijk interviews afgenomen op afspraak.

2.2. Data

Het onderzoek is kwalitatief van aard. Data heb ik verzameld door vier observaties te doen en zeven interviews af te nemen. De participerende observatie heb ik gedaan bij de General Assemblies die werden gehouden in het Maagdenhuis. Hierbij heb ik gekeken wie er sprak, hoe regels werden uitgelegd (mits daarvan sprake was) en gehandhaafd, hoe mensen op elkaar reageerden, met andere woorden: aan de hand van mijn concepten. Waar ik enerzijds theorie geleid heb waargenomen kent mijn onderzoek een belangrijk inductief element in de zin dat er uit observaties ook weer nieuwe concepten zijn ontstaan. De observaties zijn gedaan op 11 maart, 24 maart, 31 maart en 1 april.

Om een beter beeld te krijgen van de samenstelling van DNU heb ik een gedeeltelijke lijst gemaakt van personen die bij het protest betrokken waren. Daarnaast heb ik meegelopen in de demonstraties van 24 februari, 13 maart en 13 april. Ook heb ik mensen geholpen met posters plakken en koken in het Maagdenhuis. Verder ben ik vaak in het Maagdenhuis geweest, heb ik informeel met mensen gesproken en heb ik er zes nachten geslapen. Door dit alles kreeg ik enige hoogte van de mensen die bij DNU betrokken zijn.

Verder heb ik in totaal zeven interviews afgenomen. Deze interviews waren semigestructureerd van aard waarbij ik een lijst met onderwerpen had die ik wilde

bespreken. De mensen die ik heb geïnterviewd heb ik gekozen op basis van het feit dat zij op een actieve manier bij het protest waren betrokken. Met actief bedoel ik dat zij meerdere malen aanwezig zijn geweest in het Maagdenhuis, deel hebben genomen aan GA’s en

eventueel werkgroepen. De eerste twee respondenten heb ik aangesproken in Maagdenhuis en ze geïnterviewd nadat zij hiervoor toestemming hadden verleend. Deze interviews

hebben plaatsgevonden voor de ontruiming van 11 april. De overige vijf interviews hebben buiten het Maagdenhuis plaatsgevonden. Deze zijn afgenomen ná de ontruiming.

(14)

14 Respondenten heb ik toen gevonden door te zoeken via mensen van wie ik wist dat ze

betrokken waren bij DNU. Een ander verschil tussen de eerdere en latere interviews betreft het feit dat ik in de eerste interviews van bepaalde zaken, zoals bijvoorbeeld ‘gesloten GA’s’ nog niet op de hoogte was. Bepaalde aspecten omtrent besluit- en elitevorming

veranderden gedurende de toe-eigening van het Maagdenhuis waardoor sommige onderwerpen bij de eerste interviews minder, of niet, aan bod kwamen. Om meer

duidelijkheid te geven over de interviews hieronder een korte beschrijving van de mensen die ik heb geïnterviewd. Alle respondenten hadden een leeftijd van tussen de 21 en 25.

Interview 1 (24 maart). De geïnterviewde is een man die filosofie studeert aan de UvA en

aangeeft politiek geëngageerd te zijn. Zijn kritische houding tegenover neoliberalisering van de samenleving is een belangrijk aspect van dit engagement. De geïnterviewde was niet betrokken bij de Bungehuisbezetting. Hij is betrokken bij DNU geraakt vanaf de demonstratie die volgde op de ontruiming van het Bungehuis. Na zich aangesloten te hebben bij DNU is hij, naar eigen zeggen, ongeveer elke dag (tussen 25 februari en het interview) in het Maagdenhuis geweest en heeft hij er verschillende nachten geslapen. Ook participeerde hij in GA’s en werkgroepen.

Interview 2 (31 maart). De geïnterviewde betreft een man die vorig studiejaar zijn studie

geschiedenis aan de UvA heeft afgerond. Hij geeft aan sympathie te hebben voor de Bungehuisbezetting en , hij vond het tijd voor wat hardere actie omtrent het

rendementsdenken op de universiteit. Tijdens de Bungehuisbezetting heeft hij zich aangesloten bij DNU en is hij gaan participeren in deze groep. Toen het Bungehuis werd ontruimd heeft hij, na een sommering van de politie, dit pand vrijwillig verlaten. Doordat hij om deze reden niet is gearresteerd kon hij bij het Maagdenhuis aanwezig zijn toen DNU dit pand toe-eigende. Hij heeft verschillende nachten in het Maagdenhuis geslapen en ook geparticipeerd in werkgroepen en GA’s.

Interview 3 (4 mei). Dit interview was met een man die sociologie studeert aan de UvA.

Daarnaast is deze persoon zeer actief betrokken bij de SP en hun jongerenorganisatie ROOD. Vanuit deze organisaties is hij dan ook betrokken geraakt bij DNU, zoals hij het zelf stelt: ‘Nou ja zodra er iets bezet wordt door studenten begint bij ons een belletje te rinkelen van eeh… jongens laten we daar eens gaan kijken’. Bij het Bungehuis is hij gaan kijken en zodra het Maagdenhuis was toegeëigend is hij gaan participeren in GA’s en werkgroepen. Hij geeft aan dertig dagen te hebben geslapen in het Maagdenhuis. Samen met hem heb ik onder andere posters geplakt voor de demonstratie van 13 maart.

Interview 4 (6 mei) Deze man studeert ook sociologie. Toen hij een avond in het

Maagdenhuis was vroegen mensen of hij mee wilde helpen met posters plakken. Hier deed hij aan mee er vervolgens is hij steeds actiever gaan participeren, zowel in GA’s als in

werkgroepen. Deze persoon is overigens wat later betrokken geraakt bij DNU dan de andere geïnterviewden. Hij geeft aan ongeveer een maand te hebben geslapen in het Maagdenhuis

(15)

15 en ook aanwezig te zijn geweest bij de ontruiming. Ironisch genoeg wilde hij niet voor mij ‘vouchen’ in een bepaalde GA.

Interview 5 (11 mei) Het betreft hier een vrouw die filosofie studeert aan de UvA. Zij geeft

aan, vanuit haar studie, betrokken te zijn geweest bij de Humanities Rally. Bezuinigingen op deze faculteit hebben immers directe implicaties voor haar studie. Vanuit dergelijke

protesten is ze na de toe-eigening van het Maagdenhuis vrij actief bij DNU betrokken geraakt. Hoewel ze veel in het Maagdenhuis was ging ze wat minder naar GA’s dan andere geïnterviewden.

Interview 6 (11 mei) Dit interview was met een man die Engelse taal en cultuur studeert aan

de UvA. Hij is betrokken geraakt bij DNU enerzijds vanuit zijn studie, die binnen de Faculteit geesteswetenschappen valt, en anderzijds vanuit ROOD. Profiel 2016 en vastgoedperikelen van de UvA noemt hij als belangrijke redenen voor zijn betrokkenheid. Gedurende de demonstratie van 13 maart werd deze persoon gearresteerd vanwege een actie bij het Lieverdje en vervolgens vier dagen vastgehouden. Hierna is zijn participatie sterk

verminderd, één van de redenen hiervoor waren volgens hem mogelijke represailles vanuit de politie. Hij heeft een aantal nachten in het Maagdenhuis geslapen en is op momenten kritisch over de besluitvorming binnen DNU (hij vond dat deze veel tijd kostte en omslachtig was).

Interview 7 (13 mei). De geïnterviewde was een vrouw van in de twintig. Ze is niet bij de

Bungehuisbezetting betrokken geweest maar kende mensen die dit wel waren. Hierdoor is ze gaan kijken bij het Bungehuis en vanaf de toe-eigening van het Maagdenhuis steeds meer bij DNU betrokken geraakt. Ook zij was aanwezig bij de ontruiming van het Maagdenhuis. Verder participeerde ze in GA’s, ook na de ontruiming en was ze zeer actief in bepaalde werkgroepen.

2.3. Ethiek

Binnen DNU wordt soms gevoelige informatie besproken. Vanuit mijn positie als

onderzoeker is het belangrijk dat ik hiermee voorzichtig om ga. Daarnaast is het ook ethisch om mijzelf kenbaar te maken als onderzoeker. In mijn onderzoek heb ik mij over het

algemeen kenbaar gemaakt als onderzoeker. Aan het begin van een GA vroeg ik aan de facilitator of ik toestemming had om observaties uit te typen in een GA. Later heb ik het als (technisch) punt in de vergadering aangebracht. Een uitzondering hierop vormde een vrij drukke en gespannen vergadering. Aangezien ik bang was dat mensen geïrriteerd zouden reageren en er een misverstand zou ontstaan wanneer ik zou aangeven dat ik de groep onderzocht heb ik mij toen niet officieel kenbaar gemaakt als onderzoeker. Ik heb dan ook niets opgeschreven tijdens de vergadering maar vooral aantekeningen gemaakt nadat deze was afgelopen. Toestemming kreeg ik binnen GA’s overigens mits ik mensen zou

(16)

16 Maagdenhuis door DNU) tijdelijk geheim zou houden. Bij dit anonimiseren gaat het vooral om het feit dat mensen anoniem willen blijven omdat zij, terecht, bang zijn voor negatieve gevolgen wanneer politie of mensen van het CvB hun identiteit weten. Bepaalde informatie moest een tijd geheim blijven omdat dit van strategisch belang was voor DNU.

In interviews maakt ik mij uiteraard kenbaar als onderzoeker en heb ik mensen, wederom, geanonimiseerd. Daarnaast heb ik in informele gesprekken in het Maagdenhuis dikwijls aangegeven dat ik een bachelor onderzoek naar besluitvorming en elitevorming bij DNU deed.

2.4. Representativiteit

Representativiteit in de zin dat mijn groep respondenten een goede afspiegeling is van de groep die ik wil onderzoeken is moeilijk te bepalen. Dit komt omdat representativiteit sowieso een lastig begrip is in kwalitatief onderzoek. Daarnaast is De Nieuwe Universiteit weliswaar een protestgroep, maar een lidmaatschap kan je ervoor niet aanvragen. De grens tussen wie bij DNU zit en wie niet is daardoor lastig te trekken. Mijn respondenten zijn allerminst ‘at random’ geselecteerd maar zijn het gevolg van een bewuste keuze. Deze keuze is gebaseerd op de vraag of mensen genoeg bij DNU waren betrokken om iets zinnigs te kunnen vertellen over besluitvorming en elitevorming binnen deze groep. Een dergelijke keuze is moeilijk te maken waardoor ik nooit zeker kan zijn of iedere respondent relevant genoeg is. Verder wordt een keuze voor respondenten ook gemaakt op basis van contacten die ik al dan niet toevallig heb waardoor bepaalde mensen, zeker na de ontruiming van het Maagdenhuis, toegankelijker zijn dan anderen. Als onderzoeker was mijn tijd ook beperkt. Wat mij echter sterkt in mijn vermoeden dat de respondenten een vorm van

representativiteit voor DNU hebben is het feit dat veel antwoorden overeen kwamen en mensen vaak uitgebreid konden vertellen over zaken. Respondenten wisten ook over het algemeen veel en leverden veel informatie waarbij zij elkaar vaak bevestigden. Het gevaar dat ik slechts één segment of één vriendengroep van DNU heb geïnterviewd is naar mijn mening niet heel groot: een deel van de respondenten kende elkaar goed maar anderen waren duidelijk minder goed met elkaar bekend. Respondent zes had duidelijk minder kennis over de besluitvorming, waarschijnlijk omdat hij zich gedeeltelijk terugtrok na zijn arrestatie. Echter, wanneer hij iets niet wist gaf hij dat duidelijk aan waardoor ik me van beperkingen in informatie bewust werd. Alhoewel ik achteraf gezien meer interviews had willen afnemen is mijn mening dat ik vrij verschillende mensen heb geïnterviewd die grotendeels erg actief betrokken zijn, of waren, bij DNU. Hierdoor vormen mijn respondenten een voor mij acceptabele afspiegeling van DNU.

2.5. Validiteit

Wat betreft validiteit, de vraag of mijn meetinstrument meet wat ik wil weten, denk ik dat ook dit enigszins moeilijk is in kwalitatief onderzoek. Aangezien ik semigestructureerde interviews afneem kennen interviews altijd een mate van verschil. Daarbij heb ik mijn

(17)

17 concepten niet uitgewerkt in vaste vragen maar in onderwerpen die ik wil bespreken met daarbij een aantal potentiële vragen ter verdieping. Echter, in de interviews is het me in het algemeen gelukt om de onderwerpen die ik wilde bespreken daadwerkelijk te bespreken. Dit ging beter naarmate ik meer interviews afnam. Onder andere door te trianguleren tussen observaties en interviews en door oefening ben ik van mening dat ik in de interviews op een accurate manier de belangrijke onderwerpen en daarbij horende concepten kan bekijken. Voor de observaties kostte me dit beduidend meer moeite. Zoveel zaken spelen mee in GA’s dat het moeilijk kon zijn om op alle relevante aspecten te letten. Naarmate ik meer leerde van mijn onderzoek lukte dit beter en kon ik ook beter onderzoek doen.

2.6. Betrouwbaarheid

In mijn onderzoek is redelijke interne consistentie aanwezig tussen interviews. Deze consistentie is niet altijd even makkelijk te herkennen omdat mensen verschillende bewoordingen gebruiken om zaken te duiden. Zo kan één respondent in andere

bewoordingen praten over een bepaald concept dan een andere respondent, terwijl de inhoud voor een belangrijk deel overeenkomt. Dit vergt dus het kritisch bekijken van data en zelfs dan is er de mogelijkheid dat een onderzoeker, vanuit zijn eigen perspectief, zaken terugziet in uitspraken van respondenten die deze respondent niet zo heeft bedoeld. Tijdens het analyseren van mijn data merkte ik overigens dat respondenten overeenstemming hadden over belangrijke zaken. Soms kwam het voor dat een respondent over een aspect minder wist dan anderen maar dit is wat anders dan tegenspreken. Tegenspraak leek wel eens aan de orde binnen een interview maar dit is voor een belangrijk deel te wijten aan de mate waarin we op een onderwerp werd ingegaan. Op sommige momenten gaf een

geïnterviewde op een bepaald moment een antwoord, maar wanneer we hier dieper op ingingen veranderde zijn of haar verhaal. Ik zie mijn onderzoek uiteindelijk als vrij betrouwbaar.

(18)

18

3. Analyse

In deze analyse wil ik enige mate van beweging aanbrengen, in plaats van een integrale beschrijving. Beweging is immers belangrijk voor de uiteindelijke aankomst bij een conclusie. Waar de concepten een belangrijke rol zullen spelen in mijn analyse zullen deze niet de leidraad zijn. De leidraad zal een verhaal zijn waarbij de lezer wordt geconfronteerd met meerdere bevindingen die naar een uiteindelijke ontknoping leiden.

Een tweede opmerking die ik wil maken betreffen mijn citaten en fragmenten. Aangezien ik als onderzoeker een concept opstel uit data maak ik ook hierin keuzes. Ik vind het echter belangrijk om transparant naar de lezer te zijn. Aangezien mijn analyse niet zomaar uit de lucht is komen vallen en ik de lezer niet alleen op mijn bekwaamheid in het maken van keuzes wil laten vertrouwen tracht ik te laten zien hoe mijn analyse gegrond is in data. Om deze reden heb ik ervoor gekozen om veel citaten en fragmenten op te nemen in de analyse opdat de lezer enige mate van inzicht krijgt in mijn analyse. Tussen de lezer en de data zit veel van mijn interpretatie. Ik probeer dit gat wat te dichten door veel data in de analyse op te nemen. Een aspect daarvan is overigens dat ik grammaticale fouten van citaten uit

interviews niet heb verbeterd. De citaten zijn een zo letterlijk mogelijke weergave van wat er door respondenten gezegd is.

In het geval van de observaties heb ik mijn oorspronkelijke observaties enigszins aangepast. Ik heb enerzijds geanonimiseerd en daarnaast heb ik specifieke details die mogelijk gevoelige informatie betreft (bijvoorbeeld illegale acties) enigszins aangepast, opdat niemand van de door mij onderzochte groep kan worden geschaad.

3.1. Pogingen tot non- hiërarchische besluitvorming

In mijn theoretisch kader benoemd ik autoriteit als de macht om beslissingen te maken. Binnen DNU heerst een sterk idee van non- hiërarchische besluitvorming. Deze besluiten worden op verschillende niveaus en op specifieke manieren gemaakt. Er ligt zowel autoriteit op centraal niveau bij de General Assembly als autoriteit op decentraal niveau.

3.1.1. General Assembly

De General Assembly (GA) is een algemene vergadering die word gehouden door De Nieuwe Universiteit (DNU). Deze vergadering veranderde van vorm en locatie naarmate het protest vorderde. Voordat het door de DNU toegeëigende Maagdenhuis werd ontruimd op 11 april vonden de GA’s daar plaats. Na de ontruiming werd deze vaak bij leden van de DNU thuis gehouden. Daarover volgt later meer.

In het Maagdenhuis werd de GA eerst meerdere keren per dag gehouden maar dit

(19)

19 zogezegd een principe van non-hiërarchische structuur. Vergelijkbaar met de collectivistisch-democratische organisatievorm van Rothschildt-Whitt (1979) waren er formeel geen leiders bij de GA. Men was ‘allergisch voor leiders’, blijkt uit interview 3. Dit idee van een

vergadering zonder leiders was een belangrijk aspect met een prefiguratieve kant en had een relatie met de democratische doelstellingen van De Nieuwe Universiteit:

‘Omdat we natuurlijk tegen zo’n hele machtsstructuur was en het hele macht corrumpeert, dat dat zo overduidelijk was bij mensen waarvan we zeiden: ‘dit is niet ok, en deze mensen gaan niet meer voor …. Eh… eh.. eh… om het maar bij naam te noemen, het CVB gaat niet meer voor docenten, studenten en de universiteit.. maar voor meer geld, meer macht, meer dat.. en dat was iets waar we tegenstonden en wat natuurlijk een situatie zo duidelijk is dat je er tegen staat.. dat iedereen wel zo veel mogelijk.. omdat.. dat het ideaal was wat hoog stond, om dat niet te doen’ (interview 5)

Het handelen naar het non-hiërarchische ideaal was belangrijk. Dit werd verder gekenmerkt door een streven dat iedereen het woord kon krijgen en punten kon aanbrengen in de vergadering. Het ideaal van non-hiërarchie betreft een ideaal en er valt te nuanceren:

‘Maar ik denk dat er af en toe wel………. misschien een naïef beeld is van … dat het een non-hiërarchische structuur is (……….)Dus in die zin.. ik zou het zelf niet non-hiërarchisch noemen maar het ideaal is een non- hiërarchische structuur hier. In ieder geval voor de mensen voor de oorspronkelijk groep die het gestart is volgens mij.’ (interview 1)

De GA, die grotendeels in het Engels werden gehouden, werden gefaciliteerd door een facilitator, die aan het begin van de vergadering werd aangewezen. Iedereen die zich aanbood voor de rol van facilitator had de mogelijkheid dit te worden. Dit ging vrij

automatisch en veel discussie heb ik hier niet over gevonden in mijn data. De facilitator gaf mensen de beurt, hield de tijd in de gaten en kapte zo nodig mensen af. Hierna werd de agenda opgesteld, iedereen kon hiervoor agendapunten aandragen, en de agenda werd op een bord geschreven. Daarbij gaven werkgroepen updates over hun vakgebied. Ook op de werkgroepen kom ik later terug. Vervolgens werd de agenda afgegaan en werden (actie-) punten bediscussieerd. Beslissingen werden genomen door middel van een consensus proces, iets wat Rothshild-Whitt (1979) ook benoemt in haar onderzoek.

3.1.2. Consensus: voorkomen van uitsluiting

Het proces van consensus was de basis voor besluitvorming in de GA. Iedereen had de mogelijkheid om met een ‘proposal’, een voorstel, te komen. Over een voorstel moest vervolgens consensus komen. Na een proposal werd een ‘temperature check’ gedaan. Dit gebeurt via een handgebaar waarbij mensen met de handen aangeven of ze het wel of niet ergens mee eens zijn of dat ze er geen duidelijke mening over hebben. Deze ‘temperature checks’ konden ook spontaan als goed- of afkeuring ontstaan zonder dat er een proposal aan vooraf ging. Consensus betreft een complex proces. Wanneer men na een eerste temprature check het niet unaniem eens is krijgen de mensen die ergens tegen zijn de mogelijkheid om hun standpunt toe te lichten. Na deze toelichting is er ruimte voor discussie en trachten

(20)

20 mensen elkaar te overtuigen. Vaak worden proposals aangepast of geherformuleerd om ervoor te zorgen dat iedereen zich in een beslissing kan vinden. Zo zou uitsluiting voorkomen moeten worden. Dit proces van discussie, overtuiging, aanpassing en herformulering moet in principe doorgaan, hetgeen erg lang kan duren, totdat men het eens is.

‘Het moet wel zo zijn dat iedereen zich uiteindelijk dus wel ergens in moet vinden, ehm dus op die manier moet er dus consensus bereikt worden, zodat er geen uitsluiting plaatsvindt’ (interview 7)

‘zolang mensen het pertinent oneens zijn wordt iets niet aangenomen’ (interview 4) Zoals het citaat al aangeeft is liggen er nuances tussen ‘het eens zijn’ of ‘zich ergens in kunnen vinden’. Wanneer mensen het slechts gedeeltelijk niet eens zijn met een beslissing of de beslissing over kleine praktische zaken gaat wordt deze consensus minder belangrijk geacht. Consensus krijgt daardoor een invulling waarin het, in plaats van unanimiteit, betekent dat niemand een ‘totaal probleem’ met een beslissing heeft of het ergens ‘pertinent oneens’ mee is. Soms kan dit proces zelfs kenmerken van een

meerderheidsbeslissing vertonen. Een besluit kan echter ook worden uitgesteld. In de

meeste gevallen lukte het uiteindelijk om een bepaalde vorm van consensus te bereiken. Het kan ook voorkomen dat iemand een beslissing ‘blokt’ wat hetzelfde is als een veto

uitspreken. In dat geval kan een besluit niet worden aangenomen totdat degene die het ‘blok’ heeft uitgesproken overtuigd is. Een blok geeft aan dat iemand uit de beweging stapt wanneer een bepaald voorstel wordt aangenomen. Respondent 4 geeft aan dat

herformulering ook schijn kan zijn in de zin dat een proposal uiteindelijk in een

oorspronkelijke vorm wordt aangenomen. Met betrekking tot de meerderheidsbeslissing is het onderscheidt tussen deze vorm van besluiten en consensus soms precair. Een deel van de respondenten maakte het onderscheidt tussen de twee heel duidelijk:

‘En het gaat niet om een soort meerderheid krijgen, dus niet een soort stemprocedure, maar om het kweken van consensus. Dat betekent eigenlijk dat iedereen zich erin kan vinden of eigenlijk, of er zijn geen, geen totaal probleem mee heeft’ (interview 1)

Anderen gebruikten de termen meer door elkaar en kaartten het verschil minder scherp aan. Op bepaalde momenten vergissen mensen zich ook in de termen consensus en

meerderheidsbeslissing. Daarnaast kan het voorkomen dat men het onderscheid op sommige momenten überhaupt niet maakt.

De facilitator gebruikte de term ‘voting’ tijdens een GA en corrigeerde zichzelf door ‘temperature checks’ te gebruiken. De facilitator haalt deze woorden hier door elkaar. (observatie 1 april)

Toen ik op de gang liep achter het mediateam (een werkgroep) aan (na een GA) hoorde ik een gesprek over consensusvorming. In de GA duurde werd er al vrij lang gediscussieerd over een te maken beslissing. Het betrof hier een persbericht dat het mediateam zou uitbrengen. Het mediateam wilde dit persbericht snel uitbrengen. In dit gesprek stel de een vrouw die al

(21)

21 een tijd lid was van het mediateam dat er gewoon een meerderheid voor het plan (voor een bepaald bericht) was en vroeg zich hardop af waarom er nog werd doorvergaderd.’

(observatie 1 april)

Voor de consensus is overigens wel enige mate van overeenstemming over bepaalde

principes nodig, zoals het doel van het protest. Consensus is tenslotte moeilijker te bereiken naarmate meer mensen aanwezig zijn bij GA’s, hierdoor vindt namelijk meer discussie plaats. Een gevolg van het consensus proces is dat GA’s lang kunnen duren. Zo hebben

respondenten het over GA’s van drie uur, vier uur maar het is ook voorgekomen dat GA’s langer dan negen uur duurden. De duur van GA’s heeft een belangrijke implicatie. Niet iedereen heeft evenveel tijd om GA’s bij te wonen. Uit interview 3 blijkt dat de beschikbare tijd een factor van belang was. Ook ‘zitvlees’ speelde een rol: sommige mensen hadden meer geduld en concentratievermogen dan anderen om een GA volledig bij te wonen. Aangezien er in GA’s een belangrijke deel van de beslissingen wordt genomen hebben personen met meer tijd of ‘zitvlees’ meer beslissingsmacht. Overigens geeft respondent 5 aan dat belangrijkere beslissingen vaak niet werden gemaakt als er te weinig mensen aanwezig waren. Tijdens GA’s was overigens het niet ongebruikelijke dat mensen in en uit liepen.

‘GA’s zijn heel vaak een uitputtingsslag, dat er gewoon acht uur vergaderd wordt en degenen die er op het eind zijn die beslissen uiteindelijk’ (interview 4).

Binnen DNU waren mensen zich bewust van dit probleem. Het gevolg was dat in plaats van meerdere keren per dag slechts eenmaal per dag GA’s werden gehouden. Daarnaast werd er meer en efficiënter met een systeem van werkgroepen gewerkt waardoor bepaalde taken en beslissingen los van de GA konden worden uitgevoerd. Dergelijke arbeidsdeling zorgde ervoor dat GA’s minder lang duurden.

Een ander kenmerk van GA’s was dat lange vergaderingen waarbij onderwerpen werden besproken die voor sommigen gevoelig waren konden resulteren in emotionele situaties. Mensen die in het Maagdenhuis sliepen hadden dikwijls slaaptekort, hetgeen emotionele situaties verder kon versterken.

Tijdens een discussie over een actie die door een bepaalde werkgroep is gedaan, buiten de GA om, ontstaat een felle discussie. Meerdere malen wordt er gescholden. Een vrouw die erg actief is in het Media team neemt het de werkgroep erg kwalijk dat zij een sleep-in hebben proberen te houden bij het Bungehuis. Naarmate de discussie vordert krijgt ze rode ogen en huilt ze. Uiteindelijk zegt ze dat ze uit het mediateam wil stappen en loopt weg. Een man die wél achter de actie stond staat op van zijn stoel en gooit deze hard naar achteren, ook hij loopt weg. Een vrouw die het met hem eens was in de discussie volgt hem. (observatie 11 maart)

(22)

22 3.1.3. Werkgroepen

Nu wil ik op het onderwerp van werkgroepen komen. Wanneer ik wil ingaan op de vraag waar, en op welke manier, beslissingen worden genomen, dan is een bespreking van de werkgroepen noodzakelijk.

Werkgroepen komen overeen met wat Leach (2013), maar ook Conway (2003), ‘affinity groups’ noemen. Werkgroepen zijn belast met bepaalde taken die zij moeten uitvoeren en waar zij verantwoordelijkheid voor dragen. Zo is er een werkgroep ‘media’, die

communiceert met de media en een werkgroep ‘directe actie’ die bepaalde acties plant. Werkgroepen kunnen spontaan worden opgericht. Om een werkgroep te laten voortbestaan is wel animo vereist van mensen die in zo’n werkgroep zitten. In het antwoord op de vraag wanneer werkgroepen zijn ingesteld komen niet alle interviews overeen. Waar sommigen zeiden dat werkgroepen al direct bestonden toen DNU het Maagdenhuis toe-eigende stelden anderen dat werkgroepen naarmate de tijd vorderde zijn ingesteld om GA’s minder te belasten.

Werkgroepen moeten in principe in een GA uitleggen waar ze mee bezig zijn en wat ze hebben gedaan. Daarnaast kunnen ze punten aandragen in de GA waar over kan worden gestemd. Daarnaast kan er in een GA ook een bepaalde opdracht aan een werkgroep worden gegeven, bijvoorbeeld het organiseren van een actiedag of het opstellen van een persbericht. Werkgroepen krijgen van de GA een mandaat waardoor zij over bepaalde zaken binnen hun vakgebied zelf kunnen beslissen.

W: Oké… dus de, de verhouding tussen de GA en werkgroepen, hoe zie je die dan, want je zei iets over met voorstellen komen…?

R: Nou ja in principe is het de bedoeling dat de werkgroepen die krijgen een bepaald mandaat van de GA en daar doen ze iets mee. En dan verder… en dat mogen ze, in principe krijgen ze een aantal dingen die ze ook zonder toestemming van de GA zouden kunnen doen. In principe van ja… als je daar mee bezig gaat maar met sommige dingen wordt er expliciet verduidelijkt van…. Oké…. Als jullie dat. Bijvoorbeeld, met de vergadering, de grote

demonstratie van vorige week. Dan kom je wel met een groep naar de GA om te zeggen: dit is ons plan, dit is ons idee zijn jullie het ermee eens of niet. Dus in principe is het wel het idee dat je zeker als er twijfel kan bestaan of de GA erachter staat of niet dat je daar naar de GA mee komt. Dat je zegt : hee jongens dit is ons idee, dit is ons voorstel, wat vinden jullie ervan? Dus in principe is het, zou je kunnen, is het gedecentraliseerd voor een deel dat dus heel veel aan de werkgroepen wordt overgelaten om dat te doen. (interview 1)

Een dergelijke complexe verhouding tussen de GA en werkgroepen kan spanningen opleveren en tijdens de Maagdenhuis toe-eigening is er dan ook conflict geweest over de vraag in welke mate de besluitvorming binnen DNU centraal dan wel decentraal moet

(23)

23 plaatsvinden. Dit heeft grotendeels betrekking op de vraag hoe ruim het mandaat van de werkgroepen is. Wanneer mag een werkgroep een beslissing maken en wanneer moet er in de GA over worden besloten?

Om op deze vraag in te gaan is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen de verschillende werkgroepen. Zo zijn sommige werkgroepen belast met taken die als essentiëler worden gezien door mensen binnen DNU (acties plannen, contact met media) terwijl andere werkgroepen taken uitvoeren die als minder essentieel worden gezien (‘wellness’, veiligheid). Dit leidt er toe dat bepaalde werkgroepen een vorm van macht hebben. Uit interviews komt naar voren dat vooral de werkgroep die over directe actie gaat een speciale positie inneemt. Dergelijke werkgroepen namen dan ook, op basis van

mandaat, beslissingen buiten de GA om. Hier was echter niet iedereen het mee eens. W: ‘En eh.. hebben die werkgroepen ook eh.. krijgen die ook een mandaat van de GA, zoiets? Want die actie bijvoorbeeld…’

R: ‘Ja dat was dan inderdaad… soms botste dat wel omdat sommige mensen, ik gaf het net ook als voorbeeld, dat sommige mensen zich bijvoorbeeld niet thuis voelden bij hele harde actie of dat soort dingen. Dat soms die dingetjes wel een beetje in het geheim gebeurde of ook op een demonstratie dan was er opeens een clubje mensen met een bivakmuts op en die ging allemaal dingen uitspoken waar de rest niet van op de hoogte was…’

W: ‘Dus niet alle beslissingen… dus sommige beslissingen werden dus buiten GA’s genomen…. decentraler…’

R: ‘Ja… maar dat werd ook niet altijd gepikt’ (interview 3)

De eerder genoemde spanning tussen centrale en decentrale besluitvorming kwam in mijn observaties duidelijk tot uiting op een GA van 11 maart. In interviews werd een bepaalde demonstratie die plaatsvond op 13 maart ook genoemd. Op 11 maart had de directe actie werkgroep geprobeerd een sleep-in te houden in het Bungehuis. Van deze actie waren verschillende mensen niet op de hoogte en een deel van de mensen was het er ook niet mee eens. In een GA vond vervolgens een felle discussie plaats. Bepaalde mensen van DNU waren van mening dat werkgroepen het democratische element omzeilden en tot acties

overgingen die betrekking had op de gehele groep. Een citaat uit een interview illustreert de irritatie over dit onderwerp duidelijk. Het citaat is niet van de respondent maar van een ander persoon die ook betrokken was bij de protesten rondom de UvA en zich, onwetend dat er een interview gaande was, mengde in het gesprek.

In het interview komt iemand binnenlopen die ook betrokken was bij het protest. Hij hoort wat we zeggen en stelt: ‘Dat sloeg ook nergens op dat soort acties want het waren juist die anarchisten die zeiden, ja alles moet democratische controle dit en dat…. En dan gaan ze zelf…. Zelf .. alles buiten om doen.’ (interview 3)

Aan de hand van fragmenten uit de discussie die plaatsvond op 11 maart, tijdens en nadat de directe actie werkgroep een actie had gedaan buiten de GA om, kan ik de aard van de botsing tussen centrale en decentrale besluitvorming verduidelijken.

(24)

24 Een vrouw vraagt waarom deze actie gedaan is zonder een beslissing van een GA, dit bevalt haar niet. Een Fransman, die al veel aan het woord is gekomen, zegt dat hier een mandaat voor is. Daar reageert een andere man op, hij is ook erg actief binnen DNU, hij zegt dat mensen op deze manier een democratie, die toch al niet erg goed georganiseerd is, kunnen omzeilen. (observatie 11 maart)

Verschillende mensen hadden duidelijk kritiek op de manier waarop een werkgroep actie voerde buiten de GA om. Het democratisch element werd hierdoor omzeild, volgens een deel van de aanwezigen. Er waren echter ook mensen die juist de waarde van decentrale besluitvorming benadrukten.

‘Een vrouw zegt dat ze ruimte wil overhouden voor eigen acties en stelt dat teveel focus op de GA ertoe leidt dat er een totalitair regime van de GA ontstaat.’ (observatie 11 maart) ‘De Fransman praat over de actie. Hij zegt dat het een ‘nice actie’ was, niet obstructief of destructief. Ze zijn van plan om het geheim te doen zodat ze naar binnen konden in het Bungehuis om de sleep- in te houden, het idee was niet om mensen buiten te sluiten maar om het geheim te houden zodat de actie zou lukken, het is geen radicale actie.’ (observatie 11 maart)

Geheimhouding als voorwaarde voor het slagen van een actie wordt hier dus als argument gegeven voor het niet betrekken van de GA bij de actie. Verder wordt in deze discussie al gepraat over een manier om de discrepantie tussen centrale en decentrale besluitvorming op te lossen.

Een oudere man zegt dat iedereen acties mag doen maar dat het er om gaat uit wiens naam dit gaat, de vraag is of een actie uit naam van DNU gaat of uit naam van individuele mensen. (observatie 11 maart)

Tot een dergelijke verhouding werd uiteindelijk ook besloten. Waar belangrijke besluiten via de GA zouden gaan behielden werkgroepen de mogelijkheid tot decentrale besluitvorming. Echter, het verschilt per werkgroep hoe deze verhouding ligt. In het geval van de directe actie werkgroep, wat de werkgroep was waar dit conflict omheen speelde, werd de verhouding als volgt. De directe actie werkgroep behield de mogelijkheid om decentraal beslissingen te maken over het uitvoeren van bepaalde acties. Wanneer zij een actie deden werd later in de GA besloten of DNU als groep zich wel of niet bij de actie zou aansluiten. Kortom, er was ruimte voor mensen om acties te doen maar pas na zo’n actie werd besloten of een actie uit naam van DNU was gevoerd of uit naam van individuen. Dit is kan worden gezien als een verkapte vorm van de door Conway (2003) beschreven ‘diversity of tactics’ in de zin dat de directe actie werkgroep mandaat heeft om zelf te bepalen wat voor actie zij willen doen. Afhankelijk van de steun binnen DNU die er is een actie wordt bepaalt of de actie uit naam van DNU is of alleen uit naam van de groep actievoerders. De actie wordt dan niet publiek veroordeeld maar de groep schaart zich er niet achter. Dit was zo in het geval van actie, waar buiten de GA om besluiten volgens sommigen een voorwaarde kan zijn voor

(25)

25 het slagen van een actie. In andere gevallen moesten belangrijke zaken met de GA

gecommuniceerd worden.

We zien een groep mensen die een bepaalde manier van besluitvorming gebruikt in het organiseren van hun protest. Deze besluitvorming is erop gericht te zorgen dat mensen niet worden uitgesloten. Consensus zou hier meerderheidsbeslissingen moeten vervangen. Daarbij wordt getracht zowel ruimte aan decentrale besluitvorming te bieden en er tegelijkertijd ervoor te zorgen dat belangrijke besluiten in GA’s worden gemaakt. Zoals we zien blijken deze zaken in de praktijk moeilijker te gaan. Om de non-hiërarchische structuur te behouden heeft De Nieuwe Universiteit regels en taken opgesteld met betrekking tot besluitvorming.

3.2. Structuur van regels en handhaving

De regels rondom besluitvorming zijn relevant aangezien vergaderingen door deze regels worden gestructureerd. Bepaalde regelgeving en taakverdeling is opgesteld om dominantie binnen vergaderingen trachten te voorkomen. Allereerst is het belangrijk om te stellen dat een duidelijk onderscheid tussen formele en informele regels afwezig is binnen DNU. Zoals al eerder gesteld benoemt Freeman dit onderscheid concreet: ‘‘the rules of decision- making must be open and available to everyone, and this can only happen if they are formalised’ (Freeman 1970). Waar DNU zeker regels heeft omtrent besluitvorming zijn deze niet alle in dezelfde mate geformaliseerd. Zo zijn er regels die zijn opgeschreven maar die voor

sommigen niet bekend zijn. Tegelijkertijd zijn er regels die bij vrijwel iedereen bekend zijn maar die pas in latere instantie zijn opgeschreven. Hierdoor is het onderscheidt tussen formeel en informeel niet duidelijk te maken.

In de periode dat het Maagdenhuis was toegeëigend was er relatief weinig structuur. Vergaderingen waren hierdoor erg lang en vaak chaotisch. Naarmate de toe-eigening vorderde werden GA’s meer gestructureerd. Bepaalde regels die eerst slechts mondeling beschikbaar waren werden nu ook voor opgeschreven. De voertaal in de GA’s is in principe Engels.

3.2.1. Handgebaren

De structuur van GA’s was voor het belangrijkste deel gestoeld op handgebaren. Deze handgebaren waren bedoeld om vergaderingen sneller, minder chaotisch en efficiënter te laten verlopen alsmede dominantie te voorkomen. De handgebaren die door de DNU werden gebruikt ontstonden niet uit het niets. Uit alle interviews blijkt dat de door DNU gebruikte handgebaren hun oorsprong hebben in de Occupy beweging, waar ook enkele DNU-activisten bij betrokken waren. Om inzicht te krijgen in zaken als de handhaving en het gebruik van de handgebaren is het zinvol om deze kort uit te leggen. Immers, kennis van deze handgebaren geeft begrip over de manier van besluitvorming. Ik zal ze kort opsommen.

(26)

26

Point. Hierbij steekt men een hand, of vinger, in de lucht. Een ‘point’ betekent simpelweg dat

iemand een nieuw punt wil aandragen of een langer punt wil maken.

Direct point. Hierbij steken mensen twee handen op met de handpalmen naar elkaar

toegewezen. Er ontstaat een ruimte tussen de twee handpalmen. Een ‘direct point’ wil zeggen dat iemand direct wil reageren op iets dat gezegd is. Een direct punt heeft voorrang op de meeste andere punten en mag officieel niet langer dan tien seconden duren. Van dit handgebaar werd in vergaderingen vaak misbruik gemaakt in de zin dat mensen met hun ‘direct point’ eigenlijk een normaal punt maakten.

Technical point. Hierbij leggen mensen één hand op de andere waardoor een ‘T’ ontstaat. Dit

wordt gebruikt wanneer mensen iets willen zeggen over de structuur van de vergadering. Het gaat bij dit punt dus niet om de inhoud van een discussie. Een technisch punt zou kunnen zijn: ‘mensen praten door elkaar heen waardoor ik het niet kan verstaan’. Dit punt kreeg ook voorrang boven andere punten. Ook van dit handgebaar werd misbruik gemaakt in de zin dat mensen een technisch punt maakten waarbij ze ingingen op de inhoud van een discussie.

Clarification. Hierbij maakt men een boogje van duim en wijsvinger waardoor er een ‘C’

ontstaat. De ‘clarification’ betreft een verheldering van iets dat gezegd is. Mocht iemand bijvoorbeeld ergens aan refereren waar andere mensen geen weet van hebben, dan kan men met een ‘clarification’ om meer uitleg vragen. Dit handgebaar geeft mensen die over minder informatie beschikken een middel om een GA beter te begrijpen.

Proposal. Bij dit handgebaar wordt met twee handen een soort ‘P’ gevormd. Zoals eerder

uitgelegd betreft dit een voorstel waarna in principe een temperature check volgt.

Temperature check. Dit handgebaar wordt gevormd door met handen te schudden.

Afhankelijk van de hoogte geeft het de mening aan van degene die dit handgebaar maakt. Hoe hoger iemand zijn of haar handen schudt hoe positiever, hoe lager hoe negatiever.

Block. Dit wordt gemaakt door met handen kruislings de voorkant van de eigen schouders te

pakken. Zoals gesteld is een blok een ‘veto’, wat wil zeggen dat als een bepaalde beslissing toch wordt genomen de persoon die het blok maakt uit de groep stapt. In praktijk komt het blok zelden voor en heeft nog nooit iemand vanwege die handgebaar de groep verlaten.

Language. Het gebaar wordt gemaakt door met duim en wijsvinger een ‘L’ te maken. De

voertaal binnen GA’s is Engels, hoewel er sporadisch ook Nederlands wordt gesproken. Als mensen een bepaald woord niet begrijpen dan kan men dit gebaar maken. Hiermee vraagt men dan om de betekenis van het woord of om het gebruik van een ander woord.

Haan Dit gebaar maakt men door met de hand wapperen rondom het eigen voorhoofd. Het

(27)

27 ander dominant taalgebruik, persoonlijke aanvallen, schelden of disrespectvolle uitingen verwijt binnen een GA kan dit gebaar gebruikt worden.

‘Je hebt ook natuurlijk het haangedrag.. dat betekent dat iemand dominant taalgebruik heeft en ook onbeleefd, dus ook ‘rude ‘ taalgebruik heeft.’ (interview 1)

Met dit gebaar uiten mensen dus afkeuring over dergelijke praktijken. Het symbool van haangedrag is ook deels bedoeld om te voorkomen dat mensen, door bijvoorbeeld hard praten of emoties gebruiken, een GA kunnen domineren. Het is één van de vele

mechanismen die hiërarchie binnen DNU tracht te voorkomen maar hier uiteindelijk niet in zal slagen.

In GA’s geldt de regel dat handgebaren worden gebruikt als structuur voor de vergadering; de handgebaren werden grotendeels gevolgd. Uit interviews, behalve interview 6, blijkt dat handgebaren ook werden gewaardeerd door mensen in de zin dat handgebaren een

vergadering efficiënter en sneller lieten verlopen. Toch werden handgebaren niet altijd gebruikt. In sommige gevallen praatten mensen door elkaar zonder gebruik te maken van handgebaren.

‘Mensen praten verder over het brood, een man steekt zijn vinger op, hierna gaan mensen verder op elkaar door zonder vingers op te steken’ (observatie 31 maart)

Vergaderingen kunnen hierdoor soms voor een deel wanordelijk verlopen. Daarbij komt het direct reageren op een ander ook voor. Een andere zaak omtrent de handgebaren is het misbruik van enkele handgebaren. In de meeste interviews (interview 3 t/m 7) komt duidelijk naar voren dat vooral technische punten en directe punten werden misbruikt. Dit misbruik vond plaats door in een technisch punt iets te zeggen over de inhoud van de

vergadering in plaats van iets te zeggen over de structuur van de vergadering. Iemand maakt daardoor een normaal punt in plaats van een technisch punt. Bij een direct punt vindt vaak hetzelfde plaats. Een direct punt mag maximaal tien seconden duren maar vaak gaan

mensen over deze tijdslimiet heen. In een GA hebben technische en directe punten voorrang boven andere punten waardoor mensen in een vergadering deze twee punten kunnen misbruiken om zelf eerder aan de beurt te komen. Dit soort misbruik kan echter worden gecorrigeerd. Op de handhaving van regels kom ik nog terug.

3.2.2. Language of domination

Naast de regel van handgebaren gold er nog een regel in GA’s. Deze regel betrof ‘Language of domination’, een kwestie die raakt aan het genoemde handgebaar voor haangedrag. In de tijd dat ik in het Maagdenhuis aanwezig was vond ik op een gegeven moment een tekst met de titel ‘Language of Domination: a reminder of some attitudes to avoid in general assembly and working groups’. Deze tekst ging in op vier vormen van dominantie en controle:

‘emotional control’, ‘mental control’, ‘looking for attention’ en ‘being competitive’. Dergelijk dominantie moest volgens de tekst vermeden worden in GA’s en werkgroepen. De tekst

(28)

28 geldt op een bepaalde manier als regel in de GA hoewel uit veel interviews blijkt dat

sommige mensen de tekst zelf niet kennen. Dit is problematisch voor het idee van Freeman (1970) over formele regels in de zin dat deze regel weliswaar geformaliseerd is, maar niet voor iedereen kenbaar en duidelijk. Ikzelf vond de regel bij toeval op een tafel waaronder ik sliep in het Maagdenhuis. De lijst hing niet bij GA’s. Een geheel formele regel kunnen we dit dus niet noemen. De grote lijnen van de tekst zijn bij de geïnterviewden wél bekend. Hierbij wordt deze regel over Language of domination verwoord als: ‘niet iemand anders

ondergeschikt maken aan jouw positie’, ‘geen mensen domineren’ of ‘respect hebben voor elkaar’. De regel was dus voor een deel bekend hoewel de originele tekst door veel mensen niet gezien was. Daarbij wordt in het gebaar over haangedrag verwezen naar deze regels. Waar de handgebaren de wortels hadden in de Occupy beweging stond onderaan de tekst over ‘language of domination’ dat deze was vertaald uit een flyer van Némésis: a collective of radical feminists. Dit is een feministische groep uit in Canada. De flyer is van afkomstig van de site van de ASSÉ (literatuurlijst)

Waar men zich op bepaalde momenten niet aan de regel van de handgebaren houdt wordt in vergaderingen ook ‘language of domination’ gebruikt. Te veel, te hard en te lang praten of een onderwerp reduceren tot thema’s die men zelf goed kent zijn voorbeelden hiervan. Zoals een geïnterviewde stelt over ‘language of domination’: ‘Sommige van die dingen gebeurden echt supervaak’ (interview 4)

Hoewel er een poging wordt gedaan om dominantie te voorkomen zijn er in de praktijk duidelijk mensen dominanter in vergaderingen. Ondanks een regel over dominant

taalgebruik zullen we zien dat een dominante groep ontstaat binnen DNU. Hierover meer wanneer ik inga op elitevorming.

3.2.3. Bekendheid met regels

In dit gedeelte wil ik ingaan op de manier waarop mensen bekend zijn met de beschreven regels. Dit raakt tegelijkertijd aan het onderscheidt tussen formele en informele regelgeving. Allereerst de handgebaren, die bij alle geïnterviewden bekend zijn. In interviews wordt aangegeven dat het aanleren van deze handgebaren eenvoudig en relatief snel ging.

W: ‘En heb je er moeite mee gehad om ze te begrijpen?’ R: ‘Nee, is vrij simpel’ (interview 7)

W: ‘En hoe heb jij ze dan je eigen gemaakt?’

R: ‘Nou één keer erbij zitten en je hebt ze wel door’ W: ‘En wordt het ook uitgelegd aan het begin?

R: ‘Eeh.. soms als er veel nieuwe gezichten zijn. Op het moment dat er één iemand is die nieuw is dan wordt het even aan de zijkant door iemand uitgelegd’

W: ‘Had je moeite, aan het begin, met participeren door die handgebaren?’ R:’Nee… dat niet’

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De LWNO heeft een folder gemaakt: Informatie voor mensen met een hersentumor en hun naasten: wanneer geen ziektegerichte behandeling meer mogelijk is.. Deze informatie in deze

Wel komen er geleidelijk meer aankloppen.” Daarnaast vinden ook veel en almaar meer allochtonen de weg naar de Wel- zijnsschakel in Hoboken. Vooral voor autochtonen blijkt de

Indien de gegevensuitwisseling tussen gemeenten en zorgaanbieders de komende maanden goed op gang komt, wordt door de accountants verwacht dat in 2016 de informatie voorziening,

Wanneer je zegt dat je meer bent dan je label, maak je een uit- zondering voor autisme, want zo gaan we normaal niet met labels om: "Ik ben geen klant, ik ben een persoon in

Laat het kind zien dat je gelooft in de groeimogelijkheden van talenten en intelligentie en laat het kind zijn eigen groei ervaren: ‘Jammer dat je je tafeltoets niet hebt

Voor goede diagnoses en behandeling is goede informatie- overdracht nodig.. De juiste informatie, bij de juiste persoon, op het

Sommigen vragen me wat het lot is van de miljoenen mensen vandaag die het evangelie van Chris- tus niet gehoord hebben, of die al gestorven zijn zonder het evangelie gehoord te

Daarvoor moe ­ ten uit Vlaanderen afkomstige partijen geen extra inspanningen doen, gewoon voor één keer zeggen en doen wat hun grote Vlaams- Belgische voorman uit de