• No results found

Wie draagt de warme mantel voor onze ouder? : een kwalitatief onderzoek naar de opvattingen, gevoelens en ervaringen van broers en zussen in de zorg voor hun ouder tijdens herstructureringen van de verzorgingsstaat

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wie draagt de warme mantel voor onze ouder? : een kwalitatief onderzoek naar de opvattingen, gevoelens en ervaringen van broers en zussen in de zorg voor hun ouder tijdens herstructureringen van de verzorgingsstaat"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bacheloronderzoek – Sociologie - Universiteit van Amsterdam

Wie draagt de Warme Mantel voor onze Ouder?

Een kwalitatief onderzoek naar de opvattingen, gevoelens en ervaringen van broers en zussen in de zorg voor hun ouder tijdens herstructureringen van de verzorgingsstaat

Naam: Linn Duyvendak Studentnummer: 10798285 Datum: 30 juni 2017 Aantal woorden: 21.865

Scriptiegroep: De Belofte van Nabijheid

Eerste begeleider: mw. dr. L.H. Jansen Verplanke Tweede begeleider: dhr. E.W. Stapper

(2)
(3)

2

Voorwoord

Voor u ligt mijn afstudeerscriptie van de bachelor Sociologie. Ik heb het afstuderen, hoewel soms met diepe dalen, als een ontzettend leerzaam, inspirerend en interessant traject ervaren, waar ik met veel plezier op terugkijk. Ik wil iedereen bedanken die hieraan bijgedragen heeft.

Allereerst wil ik alle respondenten bedanken voor het delen van hun persoonlijke verhaal met mij. Zonder hun openheid was deze scriptie niet tot stand gekomen.

Daarnaast wil ik mijn moeder Annewiek Duyvendak bedanken voor het delen van haar gedachtes en gevoelens die voor mij een enorme bron van inspiratie zijn geweest. Ook dank ik mijn zus Iris Duyvendak en studiemaatjes en lieve vriendinnen Amber de Jong en Maxime Kasius voor hun grote vertrouwen en geloof in mij op de momenten dat ik er even doorheen zat. Tevens was het fijn om dit project in een groep uit te voeren, omdat we met elkaar over het onderwerp en onze ups en downs in het verloop van het onderzoek konden praten.

Tot slot gaat mijn grote dank uit naar mijn begeleidster Loes Verplanke. Ik wil haar bedanken voor haar waardevolle ondersteuning bij elke stap in het onderzoeksproces en het delen van haar kritische inzichten en kennis. Haar bemoedigende en lieve woorden hebben mij daarnaast ontzettend gemotiveerd om mijn scriptie tot een mooi eindresultaat te brengen.

(4)
(5)

4

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 6

2. Theoretisch kader ... 9

2.1 Het dominante discours van ‘actief burgerschap’ ... 9

Een verschuiving van verantwoordelijkheden ... 9

Hervorming van morele emoties ... 10

2.2 Emotiesociologie en burgerschapsregimes ... 10

Feeling rules, framing rules en emotion work ... 10

Framing- en feeling rules en de link met burgerschapsregimes ... 12

2.3 Gender en de verdeling van zorg tussen broers en zussen ... 13

Verklaringen voor genderongelijkheid in het verlenen van zorg ... 14

Onderzoeksvraag en deelvragen ... 16

3. Methodologie ... 18

4. Een vanzelfsprekende verantwoordelijkheid ... 21

4.1 Motieven om te zorgen voor de ouder ... 21

4.2 Van genieten tot belasting: Ambivalente ervaringen in de praktijk van het zorgen ... 23

Zorgen: fijn, mooi en betekenisvol ... 23

Zorgen: zwaar, belastend of te veel ... 25

Emotion work: Omgaan met ervaringen en gevoelens ... 27

4.3 Conclusie ... 29

5. De verdeling van zorgverantwoordelijkheden tussen broers en zussen ... 30

5.1 Wie doet wat en waarom? ... 30

De rol van gender ... 30

Gender in een complex samenspel met andere factoren ... 32

5.2 Van trots tot ergernis: Ambivalente gevoelens bij het delen van de zorg ... 33

(6)

5

Spanningen en irritaties tussen broers en zussen ... 34

5.3 De invloed van de zorg op de relatie tussen broers en zussen ... 37

5.4 Schuldgevoelens en emotion work: een verschil tussen broers en zussen ... 37

5.5 Conclusie ... 38

6. Een verantwoordelijkheid met grenzen ... 40

6.1 Van begrip tot verbolgenheid: Ambivalente opvattingen over het huidige zorgbeleid ... 40

Begrip voor het huidige zorgbeleid ... 41

Verbolgenheid over het huidige zorgbeleid ... 42

Verwachtingen van eigen kinderen ... 45

6.2 Conclusie ... 45

7. Eindconclusie ... 47

Zorgen vanuit vanzelfsprekendheid en liefde versus plicht ... 47

Broers en zussen in de zorg ... 49

De specifieke aard van familieverhoudingen ... 50

Reflectie op het onderzoek en mijn rol als onderzoeker ... 50

Bibliografie ... 52

(7)

6

1. Inleiding

Vanaf mijn zesde tot mijn achttiende ben ik opgegroeid met een opa en oma die bij mij in de tuin woonden. Mijn oma heeft reuma en altijd veel zorg nodig gehad. Na het overlijden van mijn opa, nam mijn moeder de belangrijkste zorgtaken voor mijn oma over. Naar mijn ervaring ging dit vanzelf, ze ‘rolde erin’, en beetje bij beetje ging de zorg meer omvatten. Elke dag ging mijn moeder bij mijn oma langs om haar te helpen met taakjes die oma zelf niet meer kon uitvoeren en elke avond werd er door één van ons een bordje eten naar haar toegebracht. Mijn moeder verdeelde de zorg daarnaast wel met haar drie broers, waardoor ze in het weekend ‘vrij’ was. Ik heb bij mijn moeder veel uiteenlopende gevoelens gezien. Van verdriet en boosheid, omdat ze het allemaal even niet meer trok of te weinig begrip kreeg van haar broers, tot schuldgevoelens wanneer ze het gevoel had dat ze oma te weinig hulp of aandacht gaf. Deze ervaring van thuis vormt de aanleiding voor mijn onderzoek. Het heeft mijn interesse gevormd in de zorg van kinderen voor ouders, de taakverdeling tussen broers en zussen die dit met zich meebrengt en welke gevoelens, opvattingen en ervaringen hiermee gepaard gaan.

De zorg van mijn moeder voor mijn oma kan geplaatst worden binnen de bredere context van hervormingen in het Nederlandse zorgstelsel. In de zorg voor burgers is de afgelopen jaren veel veranderd. De overheid trekt zich terug door te bezuinigen op collectieve voorzieningen en stimuleert de zelfredzaamheid van burgers. In beleidstermen wordt dit aangeduid als de overgang van een verzorgingsstaat naar een ‘participatiesamenleving’ waarin ’mee doen’ en ‘actief burgerschap’ centraal staan (Putters, 2014; Verhoeven, Verplanke & Kampen, 2013). Koning Willem Alexander bevestigde deze verandering in de troonrede van 2013:

Het is onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een

participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar leven en omgeving.

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), die in 2007 inging en in 2015 is geïntensiveerd, is een exemplarische uitwerking van deze uitspraak. Het ideaal van participatie, in de vorm van actieve burgers die verantwoordelijkheid voor zichzelf en andere nemen, is de kern van deze wet. Het doel van de Wmo is de zelfredzaamheid en participatie van hulpbehoevende burgers te vergroten (Klerk e.a., 2015). Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat gemeenten eerst kijken wat mensen qua zorg zelf dan wel met hulp van hun sociale omgeving kunnen doen. Als dit niet toereikend is, is beroep

mogelijk op vrijwillige zorg door onbekenden. Pas als aangetoond is dat dat allemaal niet volstaat, kan men een beroep doen op professionele zorg (Verhoeven e.a., 2013, p. 15). De Wmo belichaamt daarnaast het veranderende discours over de ideale plek om zorg te ontvangen. De wet beoogt te

(8)

7 bevorderen en ondersteunen dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig in hun eigen leefomgeving kunnen wonen. De gedachte hierachter is dat burgers dit zelf zouden willen; zij thuis hun zelfstandigheid kunnen bewaren en goede (en warme) zorg krijgen van hun naasten; en dat het bovendien goedkoper zou zijn. ‘Thuis’ is zo boven ‘tehuis’ komen te staan, waardoor zorginstellingen de afgelopen jaren massaal zijn gesloten (Bos, Wekker & Duyvendak, 2015).

Burgers zijn voor zorg als gevolg eerst op zichzelf en hun eigen netwerk aangewezen. De overheid neemt daarbij de rol aan van een ‘activerende verzorgingsstaat’: Ze spoort burgers aan om een actieve bijdrage te leveren aan zorg en welzijn (Verhoeven e.a., 2013, p. 11). Omdat de overheid een actieve bijdrage van burgers niet kan afdwingen speelt zij in op het gevoel van burgers door blijk te geven van erkenning en gebruik te maken van de retoriek dat het mooi en vanzelfsprekend is om onderling voor elkaar te zorgen. Dit gevoel moeten burgers ‘verinnerlijken’: Ze moeten zich moreel verplicht gaan voelen om nieuwe zorgtaken op zich te nemen (Tonkens & Duyvendak, 2013). De ontwikkeling richting de ‘participatiesamenleving’ zou daarom niet enkel als een hervorming van regels, rechten en plichten beschouwd moeten worden, maar ook als een ‘emotionele hervorming’: Het gevoel van burgers naar elkaar moet veranderen (Tonkens, Grootegoed &Duyvendak, 2013). De overheid probeert dit proces te bevorderen door gericht beleid te ontwikkelen dat vrijwillige zorg en mantelzorg stimuleert (Verhoeven e.a., 2013).

De meeste mantelzorg in Nederland wordt geboden aan ouders en schoonouders door

volwassen kinderen. Samen met de partner zijn zij de belangrijkste bron van informele zorg (De Boer, De Klerk & Merens, 2015). Met de invoering van de Wmo, zal het beroep van ouderen op hun

kinderen alleen maar toenemen, en daarmee ook de mate dat broers en zussen op elkaar zijn

aangewezen om de zorg voor hun ouder samen te organiseren. In veel onderzoek wordt enkel gekeken naar de centrale mantelzorger. Mantelzorg blijkt dan aan de ene kant voldoening te geven en de relatie met degene voor wie ze zorgen te verdiepen, maar aan de andere kant ook een zware belasting te kunnen zijn (Tonkens & Duyvendak, 2013). Mantelzorg voor een ouder vindt echter meestal plaats in een netwerk, waar meerdere broers en zussen deel van uitmaken. Tolkacheva, Broese van Groenou, De Boer & Van Tilburg (2011) tonen aan dat de samenwerking en interacties tussen broers en zussen in dit netwerk invloed heeft op de ervaring van het verlenen van zorg aan de ouder. Positief contact kan de belasting van mantelzorgers verminderen, terwijl conflict deze juist vergroot. Daarnaast moet het organiseren van de zorg tussen broers en zussen als een proces gezien worden waarin verschillende mechanisme een rol spelen die bepalen hoe de taakverdeling er uiteindelijk uitziet (Matthew, 1988). Uit eerdere onderzoeken blijkt dat gender een belangrijke rol speelt bij intergenerationele zorg. Het zijn voornamelijk dochters die het leeuwendeel van deze zorg op zich nemen. Zij geven vaker en meer zorg aan hun ouder dan zonen. Van alle mantelzorgers van (schoon)ouders die langdurige en

intensieve hulp nodig hebben is 71 procent vrouw en 29 procent man (De Boer e.a., 2015). Ook in het verdelen van zorgtaken speelt gender een rol. Hequembours & Brallier (2005) tonen aan dat

(9)

8 in wie welke taken op zich neemt. Gendernormen worden in de taakverdeling tussen broers en zussen gereconstrueerd (Ibid., p. 69).

De zorg voor ouderen betreft zowel een verdelingsvraagstuk tussen de overheid en volwassen kinderen als tussen broers en zussen. De hervormingen behelzen zo niet enkel veranderende

verhoudingen tussen overheid en burgers, maar ook tussen burgers onderling. In deze studie

onderzoek ik welke (emotionele) gevolgen de overgang van een klassieke verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving met zich meebrengt voor broers en zussen die voor hun hulpbehoevende ouder zorgen. Ik geef daarbij inzicht in hun opvattingen, ervaringen en gevoelens bij het verlenen van de zorg aan de ouder en de taakverdeling tussen broers en zussen onderling. Hoe voelen broers en zussen zich over het toenemende beroep dat er op hen wordt gedaan in de zorg voor hun ouder? Welke invloed heeft dit op de relaties onderling en de ervaringen van de zorg? Wat zijn de opvattingen over de zorg van kinderen aan ouders? En bestaat daarbij een verschil tussen mannen en vrouwen?

Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk behandelt het theoretisch kader van het onderzoek. Ik beschrijf daarin de bredere context waarbinnen hervormingen van Westerse verzorgingsstaten plaatsvinden en de belangrijkste theoretische concepten die ik in het onderzoek gebruik. Hieruit volgen mijn

onderzoeksvraag en deelvragen. Hoofdstuk 3 geeft inzicht in de methodologische keuzes die zijn gemaakt tijdens het onderzoek. Het analysegedeelte bestaat uit hoofdstuk 4, 5 en 6. Deze

hoofdstukken geven inzicht in de zorg van kinderen aan ouders; de verdeling van zorgtaken tussen broers en zussen; en opvattingen over het huidige overheidsbeleid. In hoofdstuk 7 sluit ik af met een conclusie en reflectie.

(10)

9

2. Theoretisch kader

2.1 Het dominante discours van ‘actief burgerschap’

Westerse verzorgingsstaten, zoals onder andere Zweden, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en zeker ook Nederland, zijn de afgelopen decennia aan revolutionaire veranderingen onderhevig (Ilcan, 2009; Tonkens & Duyvendak, 2013). De veranderingen zijn een reactie op kritieken die vanaf de jaren tachtig ontstonden op verzorgingsstaten. Allereerst zou de verzorgingsstaat met haar uitgebreide sociale rechten burgers passief en klagerig maken. Deze kritiek is in de afgelopen decennia in verschillende toonaarden herhaald. De verzorgingsstaat zou met haar ‘paternalistische professionals’ burgers zwak en afhankelijk maken en daarmee in plaats van problemen oplossen deze juist creëren (Achterhuis, 1980). Ze zou burgers uitlokken tot individualistisch calculerend gedrag (Schuyt, 1991), hen ontslaan van hun persoonlijke verantwoordelijkheid en daarmee een onderklasse in stand houden (Dalrymple, 2001), of onderlinge betrokkenheid tussen burgers overbodig maken (Blond, 2010 geparafraseerd door Verhoeven, Verplanke & Kampen, 2013). Ten tweede zou de verzorgingsstaat te duur en financieel onhoudbaar zijn geworden door nieuwe demografische, economische en sociale ontwikkelingen zoals de vergrijzing, veranderende gezinsstructuren en de economische crisis (Tonkens, Grootegoed & Duyvendak, 2013, p.407).

Voortvloeiend uit deze kritieken hebben de veranderingen in Westerse verzorgingsstaten de vorm gekregen van bezuinigingen op collectieve voorzieningen en het aanmoedigen van ‘actief burgerschap’. In plaats van enkel het ‘passief’ opeisen van rechten en consumeren van collectieve voorzieningen, moeten burgers een actieve rol spelen en participeren in het publieke domein. Het gaat daarbij enerzijds om zelfredzaamheid en eigenverantwoordelijkheid: het kunnen meekomen in de maatschappij, en anderzijds om actieve solidariteit: om het helpen van en de zorg voor anderen (Putters, 2014, p. 10; Verhoeven e.a., 2013, p. 15).

Een verschuiving van verantwoordelijkheden

Actiefburgerschap betreft hierbij niet enkel het ideaal van participatie, maar gaat ook over

veranderende noties van verantwoordelijkheden (Tonkens, 2009; Tonkens & Newman, 2011). Aan de ene kant worden burgers uit diverse Westerse landen gemobiliseerd om grotere verantwoordelijkheden op zich te nemen, en aan de andere kant bevrijden Westerse verzorgingsstaten zichzelf van de

verantwoordelijkheden die ze door de twintigste eeuw heen verkregen hebben. Er doet zich een algemene trend voor van privatizing responsibility: een verschuiving van publieke naar private verantwoordelijkheden (Ilcan, 2009, p. 207; Muehlebach, 2011, p. 65). In plaats van dat de overheid collectieve verantwoordelijkheden op zich neemt, worden burgers geresponsabiliseerd: ze worden meer en meer individueel verantwoordelijk gemaakt voor zichzelf en voor anderen.

(11)

10 Verantwoordelijkheden voor problemen die vroeger als een publieke kwestie werden gezien, zoals de zorg voor ouderen, worden gedelegeerd naar burgers onderling (Ilcan, 2009, p. 212). Dit houdt een verandering in in het denken over afhankelijkheden. Waar tijdens de opbouw van de verzorgingsstaat sociale rechten aan burgers werden gegeven met als uitgangspunt hulpbehoevenden minder

afhankelijk te maken van medeburgers, benadrukt de overheid tegenwoordig juist de plichten en verantwoordelijkheden die burgers hebben ten opzichte van de gemeenschap. Burgers moeten niet meer onafhankelijk worden gemaakt van hun medeburger, maar juist van de overheid. Voor zorg zijn zij nu in de eerste plaats opnieuw aangewezen op steun van familie, vrienden en buurtgenoten (Bos e.a., 2013; Verhoeven, Verplanke & Kampen, 2013, p. 14). De in de hoogtijdagen van de klassieke verzorgingsstaat vanzelfsprekende norm van professionele zorg verschuift naar de norm van familiaire zorg.

Hervorming van morele emoties

De hervormingen van de verzorgingsstaat zijn meer dan enkel een (her)verdeling van taken en verantwoordelijkheden. De overheid creëert hiermee een sterk moraliserende vorm van burgerschap. Burgerschap kan in morele zin alleen verkregen worden wanneer men ‘actief’ en het liefst ook ‘affectief’ een bijdrage levert aan de samenleving (Muehlebach, 2011). Verhoeven, Verplanke & Kampen (2013) stellen dat de overheid een beroep doet op ‘affectief burgerschap’: burgers moeten meer voor zichzelf en voor andere gaan zorgen. Omdat de overheid dit niet simpelweg kan afdwingen, probeert zij in te spelen op het gevoel van mensen door hen moreel te verplichten zorgtaken op zich te nemen. Ze probeert mensen te laten verinnerlijken dat het mooi en fijn is om meer te zorgen, dat zorg via intieme lokale en affectieve relaties tussen burgers onderling beter is dan zorg door de ‘anonieme’ bureaucratie van collectieve voorzieningen. Burgers moeten de door de overheid bedachte onderlinge zorgplichten als een intern gevoelde vanzelfsprekendheid ervaren: Ze moeten zelf het gevoel krijgen dat ze meer voor elkaar moeten en willen zorgen (Tonkens & Duyvendak, 2013). De hervormingen behelzen zo niet enkel veranderende verhoudingen tussen overheid en burgers, maar ook tussen burgers onderling. Hierbij gaat het zowel om de herverdeling van taken, als om de hervorming van onze morele emoties.

2.2 Emotiesociologie en burgerschapsregimes

Feeling rules, framing rules en emotion work

De hervormingen van de Nederlandse verzorgingsstaat vormen de context van dit onderzoek, of beter gezegd: Ze vormen de context waarbinnen broers en zussen vandaag de dag voor hun ouder zorgen. De hervormingen zijn echter zoals hierboven beschreven niet enkel een verdelingskwestie van verantwoordelijkheden maar ook een interventie in de emotionele huishouding van burgers (Tonkens & Duyvendak, 2013). De overheid doet een sterk moreel appèl aan kinderen om de zorg voor hun

(12)

11 ouder op zich te nemen. Dit betekent dat de hervormingen niet enkel praktische gevolgen hebben, maar ook een emotionele impact. Om te onderzoeken hoe broers en zussen de hervormingen in de praktijk ervaren en om inzicht te verkrijgen in de emotionele context van de zorg voor hun ouder in het dagelijks leven, maak ik gebruik van de sociologie van emoties van Arlie Hochschild (1979;2003). Hochschild verbindt individueel gevoelde emoties aan bredere maatschappelijke en culturele

veranderingen. Hochschild stelt in haar analyse dat emoties niet enkel oncontroleerbare natuurlijke reacties zijn, maar sociaal geconstrueerd. Gevoelens en emoties zijn niet onbewerkt, tijdloos, en universeel: ‘There are social paterns in feeling itself’ (2003, p. 86). Om de complexiteit van emoties aan het licht te brengen en de sociale constructie ervan te benadrukken, gebruikt Hochschild de concepten ‘feeling rules’, ‘framing rules’ en ‘emotion work’.

Hochschild stelt dat we niet zomaar emoties ervaren of ons op een bepaalde manier voelen, maar dat we nadenken over onze gevoelens, zowel individueel als collectief. Hoe we denken over onze gevoelens beïnvloed ook hoe we ons voelen. ‘’We experience feelings in tango with feeling rules, the social guidelines that direct how we want to try to feel’’ (2003, p. 79). Feeling rules definiëren wat we wel en niet zouden moeten voelen in een gegeven situatie: welke gevoelens gepast of juist ongepast zijn. Het zijn sociaal gedeelde, zij het vaak latente, regels die ons voorschrijven hoe we ons ‘horen’ te voelen. Ze bepalen bijvoorbeeld of we boos of blij moeten worden, teleurgesteld mogen zijn, en waarover we gevoelens van schuld, schaamte of trots ervaren. De aanwezigheid van feeling rules komt naar voren in hoe we vaak praten over gevoelens in combinatie met rechten en plichten. We spreken bijvoorbeeld van het recht om boos te zijn op iemand, of verplichten onszelf dat we ons dankbaar moeten voelen. Ook anderen kunnen ons wijzen op de aanwezigheid van feeling rules, bijvoorbeeld wanneer iemand tegen je zegt dat je je echt niet schuldig zou moeten te voelen (2003, p. 97). Net als andere regels kunnen feeling rules opgevolgd of overtreden worden en zijn ze in verschillende mate geïnternaliseerd of afhankelijk van externe controle. Feeling rules verschillen van andere regels in het feit dat ze niet worden toegepast op actie maar een voorloper erop zijn. Om deze reden zijn ze vaak latent en kunnen ze niet formeel worden vastgelegd. Daarnaast zijn sommige feeling rules bijna universeel en gelden andere feeling rules juist uniek voor een bepaalde sociale groep. (2003, pp. 98-99).

Feeling rules worden bepaald door framing rules: de regels waarmee we definities en

betekenissen geven aan situaties. Framing rules bepalen hoe we tegen een bepaalde situatie aankijken. Hochschild onderscheid drie soorten framing rules: morele, pragmatische en historische (2003, pp. 116-118). Morele framing rules stellen wat moreel ‘juist’ is: hoe wij op basis van onze normen en waarden vinden dat er naar een bepaalde situatie gekeken moet worden. Pragmatische framing rules refereren naar wat mogelijk is, en historische verwijzen naar een individuele of collectief gedeelde geschiedenis. Een framing rule is bijvoorbeeld dat een begrafenis een sombere aangelegenheid is. De feeling rule die hierbij hoort is dat men zich in deze situatie verdrietig zou moeten voelen.

(13)

12 Wanneer wat men voelt niet overeenkomt met de framing- en feeling rules die horen bij de specifieke situatie, past men volgens Hochschild emotion work toe: Individuen gaan actief aan de slag met hun emoties. Ze proberen bewust emoties op te roepen of juist te onderdrukken die naar hun inzien passend zijn in een bepaalde situatie. Op deze manier ‘werken’ individuen aan hun emoties op het moment dat zij een tegenstrijdigheid ervaren tussen wat zij voelen en willen voelen – waarbij dit laatste weer wordt beïnvloed door wat men denkt te moeten voelen in een bepaalde situatie (1979, pp. 561-562). Als je je op een begrafenis bijvoorbeeld intens gelukkig voelt, is dit tegenstrijdig met hoe je je in die situatie zou horen te voelen: op basis van de framing- en feeling rules die worden gehanteerd bij een begrafenis is de emotie ongepast. Je zal bewust proberen het gevoel van intens geluk te onderdrukken en die van verdriet op te roepen. Het werken aan emoties betekent het ‘proberen’ emoties te veranderen maar betekent niet dat de uitkomst succesvol is. Het verschilt in hoeverre men hierin slaagt en hoelang het proces duurt (2003, p. 96).

Framing- en feeling rules en de link met burgerschapsregimes

Tonkens (2012) beargumenteert dat in het theoretische kader van Hochschild een kloof bestaat tussen individueel gevoelde emoties op microniveau en verschijnselen die zich bevinden op macroniveau. Een macroproces heeft niet direct, maar via institutionele regelingen op mesoniveau, invloed op individuen. Institutionele regelingen zijn tastbare en materiële praktijken zoals regels en wetten die bijvoorbeeld bepalen wie recht heeft op zorg en wat door wie geëist mag worden. Deze institutionele regelingen hebben op hun buurt invloed op opvattingen en emoties van burgers doordat ze de

dominante framing- en feelingrules bepalen. Tonkens stelt het alomvattende begrip

‘burgerschapsregime’ voor om de missende link in te vullen en te verduidelijken wat zich op

mesoniveau afspeelt. Tonkens definieert een burgerschapsregime als ‘’the institutional arrangements, rules and understandings, and power relations that guide and shape current policy decisions, state expenditures, framing rules, feeling rules and claims-making by citizens’’. De hervormingen van de verzorgingsstaat leiden tot nieuwe burgerschapsregimes en daarmee nieuwe framing en feeling rules met betrekking tot zorg. Verschillende burgerschapsregimes hebben de afgelopen decennia in

Nederland de revue gepasseerd, waarin verschillende framing- en feeling rules met betrekking tot zorg dominant waren. Tonkens onderscheidt er vier: het community regime, het welfare-recipient regime, het citizen-consumer regime en het active citizenregime (Ibid., p. 201).

Het community regime was dominant tot in de jaren vijftig en is gebaseerd op het idee dat mensen binnen een gemeenschap voor elkaar horen te zorgen. De feeling rules bij het verlenen van deze zorg is dat men het vanzelfsprekend en normaal vindt en zich tevreden voelt. Men verwacht geen voorzieningen van de overheid en is daarom ook niet boos wanneer ze daar geen beroep op kunnen doen. In de jaren zestig ontstond het welfare-recipient regime waarin de overheid veel zorg waarvoor eerst de familie verantwoordelijk was op zich nam. Zorg werd gezien als een recht voor alle burgers en

(14)

13 professionele zorg werd de norm. Het dominante frame was nu dat niet volwassen kinderen of andere mensen uit het sociale netwerk maar de overheid verantwoordelijk is voor de zorg voor ouderen en kwetsbaren. Feeling rules die hierbij horen is dat mantelzorgers van hulpbehoevende ouders boos mogen zijn wanneer de overheid niet zorgt voor goede collectieve voorzieningen en dat je je als mantelzorger niet moreel verplicht hoeft te voelen om voor je ouders te zorgen, omdat de overheid dit immers doet. Met de opkomst van het neo-liberalisme in de jaren tachtig ontwikkelde zich het citizen-consumer regime. Zorg wordt in dit regime gezien als koopwaar die op basis van vraag en aanbod op de markt ingekocht moet worden. Het recht op professionele zorg blijft overeind, maar de burger komt als consument centraal te staan. De feeling rule hierbij is dat je tevreden bent wanneer je op basis van je eigen keuzes de zorg kan inkopen die jij wenst. Tegenwoordig is, met de hervormingen van verzorgingsstaten en de intrede van het discours van actief burgerschap , het active citizenshipregime heersend in veel Westerse landen. Burgers zijn in dit regime onderling verantwoordelijk voor hun zorg en welzijn; ze moeten zelf hun zorg regelen door eigen inzet, hun persoonlijke netwerk en

professionele zorg met elkaar te combineren. Het morele frame dat hierbij hoort is dat mensen niet afhankelijk zouden moeten zijn van de staat maar zelf verantwoordelijkheid moeten nemen. Hieruit volgen feeling rules als: Ik moet tevreden of trots op mijzelf zijn wanneer ik goed voor mijn ouder zorg, en me schuldig voelen wanneer ik mij aan de zorg onttrek (Tonkens, 2012, pp. 201-204).

Tonkens (2012, p. 204) stelt dat doordat de restanten van eerdere regimes nog aanwezig zijn, verschillende burgerschapsregimes met hun bijbehorende framing- en feeling rules naast elkaar bestaan. De spanningen tussen de verschillende burgerschapsregimes kunnen zorgen voor conflicten tussen emoties die individuen ervaren en framing en feeling rules die zij toepassen: wat als moreel juist wordt gezien in het ene burgerschapsregime komt namelijk lang niet altijd overeen met framing- en feeling rules van andere regimes. Hoe broers en zussen van hulpbehoevende ouders het geven van zorg ervaren, hangt daarmee af van welke framing- en feeling rules ze toepassen en in hoeverre deze overeenkomstig zijn met de framing- en feeling rules in het dominante burgerschapsregime.

2.3 Gender en de verdeling van zorg tussen broers en zussen

Volwassen kinderen zijn, naast de partner, in het sociale netwerk de belangrijkste bron van informele zorg voor een ouder. Op basis van de hierboven beschreven paradigmaverschuiving, en het daarmee toenemende beroep op het sociale netwerk voor de voorziening van zorg, zal de informele zorg van kinderen naar hun ouder de komende jaren toenemen en zullen volwassen kinderen gedurende vele jaren met de zorg voor ouders geconfronteerd worden (Broesse van Groenou, 2005, p. 61). Volwassen kinderen maken echter meestal deel uit van een groter familienetwerk, bestaande uit meerdere broers en/of zussen. De zorgverlening voor een ouder is in de meeste gezinnen een kwestie van

samenwerking en taakverdeling tussen hen. Volwassen kinderen die hun ouders weinig zien en afstandelijk met elkaar omgaan kunnen dit contact dat ze met elkaar hebben volgens Hogerbrugge

(15)

14 (2016) echter niet eenvoudig aanpassen wanneer hun ouder hulpbehoevend wordt. Familiebanden zijn volgens hem in grote mate inflexibel en een toenemend beroep op mantelzorg van familieleden kan daarmee in plaats van samenwerking ook juist conflict in de hand werken. Deze mogelijke conflicten tussen broers en zussen maken deel uit van de emotionele context van de hervormingen van de verzorgingsstaat. In mijn onderzoek zal ik dan ook aandacht besteden aan de specifieke aard van familieverhoudingen en hoe de zorg aan de ouder de relatie tussen broers en zussen onderling beïnvloed.

Hoe broers en zussen de zorg verdelen, wordt vooral bepaald door de samenstelling en omvang van het gezin (Broesse van Groenou, 2005, p. 70). Factoren die daarnaast van invloed zijn, zijn de partnerstatus, persoonlijkheid en geboorte volgorde van broers en zussen; de zorg voor jonge kinderen; rolpatronen in het gezin; geografische nabijheid; en de voorkeur van en band met de ouder (Brousse van Goenou, 2015; Matthew, 1988). Dat affectief burgerschap impliciet vooral gericht is op vrouwen, zoals Tonkens & Duyvendak (2013) veronderstellen, wordt empirisch ondersteund. Het zijn vooral dochters die informele zorg verlenen aan hun ouder (Klerk e.a., 2015; De Boer e.a., 2015). Ze treden vaker op als enige of primaire zorgverlener, geven vaker meer uren zorg en meer intensieve zorg dan zonen. Ook zit er een groot verschil in welke zorgtaken dochters dan wel zonen op zich nemen. Sociologische literatuur wijst op het nut van het gebruik van een brede definitie van zorg om de verschillende bijdrage van mannen en vrouwen in zorg te begrijpen. Wanneer zorg in een brede zin wordt opgevat kan het onderverdeeld worden in de ondersteuning bij dagelijkse verzorging, zoals wassen, aankleden en uit bed helpen; hulp bij instrumentele dagelijkse activiteiten, zoals koken, administratie, boodschappen doen, klussen en schoonmaken; en sociale en emotionele ondersteuning door langs te komen en te praten. Met betrekking tot gender, conformeren dochters en zonen in de zorg naar hun ouder vaak aan traditionele genderrollen. Dochters zijn vaak betrokken bij activiteiten variërend tussen alle drie de categorieën en verschaffen eerder dagelijkse verzorging dan zonen. Zonen verschaffen daarentegen vaak zorg door specifieke instrumentele dagelijkse activiteiten uit te voeren, zoals administratie, karweitjes en tuinwerk (Hequembourg & Brallier, 2005).

Verklaringen voor genderongelijkheid in het verlenen van zorg

Voor de ongelijkheid en verschillen in intergenerationele zorg tussen mannen en vrouwen bestaan in de literatuur drie algemene verklaringen. Ten eerste behandelen Sarkisian & Gerstel (2004) de ‘structurele theorie’ die genderverschillen in de zorg verklaart door de verschillende posities die mannen en vrouwen innemen in de maatschappij, in het bijzonder op de arbeidsmarkt, en de

verschillende beschikbare middelen die mannen en vrouwen bezitten. Dat ouders eerder zorg krijgen van dochters wordt op basis van deze theorie verklaard doordat vrouwen in een betere positie staan om zorg te verschaffen, omdat zij over meer discretionaire tijd beschikken. Hierbij gaat het meestal om de assumptie dat dochters minder vaak een baan hebben dan zonen en wanneer ze een baan hebben eerder

(16)

15 parttime werken in vergelijking tot zonen die vaker fulltime werken. Dochters hebben hierdoor meer tijd beschikbaar om te zorgen, wat bijdraagt aan de ongelijke verdeling van zorg tussen broers en zussen. Dit argument kan de ongelijke verdeling in zorg echter niet volledig verklaren (Klaus Haberkern, Schmid & Szydlik, 2013, p. 300).

De ‘socialisatie theorie’ wijst op een tweede oorzaak voor verschillen in bijdrage aan de zorg voor een ouder tussen broers en zussen. Deze theorie stelt dat mannen en vrouwen

persoonlijkheidsverschillen internaliseren die zij aangeleerd krijgen. Van kinds af aan wordt men gesocialiseerd om bepaalde vrouwelijke en mannelijke rollen aan te nemen. Werkzaamheden zoals het uitvoeren van huishoudelijke taken, het voorbereiden van maaltijden en het geven van emotionele en sociale ondersteuning worden beschouwd als typisch ‘vrouwelijke taken’, die vrouwen beter zouden kunnen uitvoeren dan mannen. ‘Mannelijke taken’ omvatten aan de andere kant werkzaamheden zoals huiselijke reparaties en het bijhouden van de tuin. Dat vrouwen meer tijd kwijt zijn aan zorg, kan op basis hiervan verklaard worden omdat zij verantwoordelijk zijn voor meer tijdrovende, primaire en routinematige zorgtaken, terwijl mannen geneigd zijn secundaire zorgtaken te verschaffen die vaker duidelijkere grenzen hebben en om beperkte tijd vragen (Hequembourg & Brallier, 2005, p. 55). Daarnaast kan men op basis van deze theorie stellen dat ook wanneer vrouwen en mannen eenzelfde positie hebben in de maatschappij en over dezelfde middelen beschikken, zij hier anders op zullen reageren (Klaus Haberkern e.a., 2013, p. 300). Zo toont een studie aan dat het effect van werk verschilt op basis van gender: werk heeft weinig effect op de hoeveelheid zorg die dochters geven aan hun ouder, terwijl het een significant negatief effect heeft op hoeveel zonen voor hun ouder zorgen (Spitze & Logan, 1990). In het socialisatieproces krijgen vrouwen andere houdingen en gedragingen

aangeleerd dan mannen. Het feit dat vrouwen geleerd wordt zorgzaam te zijn en

zorgverantwoordelijkheden op zich te nemen, zou er bijvoorbeeld toe leiden dat zij eerder reageren op zorgbehoeften van hun ouders. Dat vrouwen meer zorgen dan mannen wordt hier verklaard door verschillende maatschappelijke verwachtingen en gendernormen (Hequembourg & Brallier, 2005; Wilco Kruiijswijk, 2015; Klaus Haberkern e.a., 2013). Hochschild wijst ook op het belang van

gesocialiseerde genderrollen. Ze duidt aan dat de mate waarin mannen en vrouwen bepaalde gevoelens uiten van elkaar verschilt door verschillende maatschappelijke verwachtingen. Zo verbergen vrouwen eerder gevoelens van boosheid en mannen eerder gevoelens van angst (2003, p. 84). Verschillende houdingen en gedragingen in de zorg, kunnen gezien worden als het gevolg van verschillende feeling rules die de maatschappij verwacht bij mannen en vrouwen. Voor mijn onderzoek is dit inzicht relevant om te kunnen analyseren in hoeverre deze maatschappelijke verwachtingen betreft gender doorspelen in de taakverdeling tussen broers en zussen. In hoeverre verschillen de hoeveelheid of typen taken die zij uitvoeren en de gevoelens die zij hierbij hebben? Zorgen de algemeen heersende gendernormen in Nederland voor verschillen in framing- en feeling rules die broers en zussen hanteren in de zorg naar hun ouder?

(17)

16 Een derde verklaring voor de ongelijkheid in intergenerationele zorg tussen mannen en

vrouwen wordt naar voren gebracht in onderzoek naar verzorgingsstaten. Verzorgingsstaten kunnen genderongelijkheid in intergenerationele zorg zowel verminderen als vergroten (Saraceno & Keck, 2010). Dit komt doordat het zorgbeleid van verzorgingsstaten invloed heeft op de mate van zorg die wordt verleend door dochters, terwijl ze geen of nauwelijks invloed hebben op zonen. De zorg van zonen is in alle Europese landen bijna hetzelfde, terwijl die van dochters sterk varieert naar welk beleid er wordt gevoerd. Genderongelijkheid is het grootst in verzorgingsstaten met weinig professionele voorzieningen en hoge publieke uitgaven aan cash benefits. Aan de ene kant verminderen verzorgingsstaten de zorg van dochters aan hun ouder, en daarmee ook

genderongelijkheid, door het verstrekken of subsidiëren van professionele zorg als alternatief voor familiare zorg. Sociale voorzieningen bevrijden vrouwen van hun traditionele zorg rol in families. Bij minimale sociale voorzieningen rekenen ouders op hun dochters in plaats van op hun zonen, terwijl wanneer ouders toegang hebben tot betaalbare en kwalitatief goede zorg zij hun dochter niet hoeven te vragen. Aan de andere kant vergroten verzorgingsstaten de zorg van dochters naar hun ouders wanneer zij cash-for-care benefits of zorgverlofprogramma’s aanbieden. In de meeste Westerse

verzorgingsstaten zijn onder het consumer-citizenship regime de afgelopen jaren cash-for-care systemen ingevoerd. In Nederland is dit het persoonsgebonden budget (PGB) dat een zorgontvanger krijgt om zelf formele of informele zorg in te kopen. Omdat mannen in vergelijking tot vrouwen meer verdienen, zijn de voordelen van het krijgen van geld voor het geven van informele zorg kleiner voor zonen dan voor dochters. Genderongelijkheid wordt hierdoor gereproduceerd, omdat vrouwen eerder dan mannen door cash-for-care geprikkeld en aangespoord zullen worden om te gaan zorgen. In verzorgingsstaten met cash-for-care benefits neemt de zorg van dochters hierdoor toe(Klaus Haberkern e.a., 2005, pp. 314-316). De huidige hervormingen van de Nederlandse verzorgingsstaat zouden op basis van deze verklaring zorgen voor het vergroten van genderongelijkheid in het verlenen zorg, omdat de ontwikkelingen dochters zullen stimuleren om meer te gaan zorgen voor hun ouder, terwijl ze weinig invloed zullen hebben op zonen. In dit onderzoek analyseer ik in hoeverre en hoe de hervormingen van de verzorgingsstaat een verschillende impact hebben op broers en zussen.

Onderzoeksvraag en deelvragen

In deze studie onderzoek ik hoe bovenstaande theorieën samenkomen in de zorg van broers en zussen aan hun hulpbehoevende ouder. In een tijd waarin hervormingen in de verzorgingsstaat worden doorgevoerd, richt mijn onderzoek zich op de verdelingskwesties van verantwoordelijkheden voor de zorg van ouderen op twee niveaus. Ten eerste verandert de verdeling van zorg tussen overheid en kinderen en ten tweede tussen broers en zussen onderling. Op beide niveaus wil ik de emotionele context van deze veranderende verantwoordelijkheden analyseren door de concepten framing rules en feeling rules toe te passen. Ten eerste analyseer ik welke framing- en feeling rules broers en zussen

(18)

17 hanteren in hun zorg voor hun ouder en in het verdelen van zorgtaken onderling, waarbij ik tevens in ga op het verschil tussen mannen en vrouwen en de rol van gendernormen hierin. Ten tweede is het van belang inzicht te krijgen in hoeverre de gehanteerde framing- en feeling rules met elkaar en met de dominante framing- en feeling rules binnen het actief burgerschapsregime botsen of convergeren, om zo de invloed van de huidige hervormingen op de emoties en ervaringen van burgers te begrijpen.

De onderzoeksvraag die in deze studie centraal staat, luidt:

- Welke framing- en feelingrules passen broers en zussen toe in de (verdeling van) zorg voor hun hulpbehoevende ouder in relatie tot gendernormen en het huidig dominante discours van actief burgerschap?

Op basis van de volgende deelvragen tracht ik hier antwoord op te geven:

- Wat motiveert mantelzorgers om langdurig voor zijn of haar ouder te zorgen?

- Wat zijn de opvattingen, ervaringen en gevoelens van mantelzorgers over de verdelingen van zorgverantwoordelijkheden tussen overheid en mantelzorger?

- Wat zijn de motieven voor en opvattingen, ervaringen en gevoelens over de taakverdeling die tussen broers en zussen tot stand is gekomen?

- In hoeverre spelen gendernormen hierbij een rol?

- In hoeverre worden ervaringen, gevoelens en opvattingen van mantelzorgers beïnvloed door overheidsbeleid? (In hoeverre worden de dominante framing- en feeling rules omtrent zorg geïnternaliseerd of juist verworpen?)

(19)

18

3. Methodologie

In dit hoofdstuk beschrijf ik de methodologische keuzes die ik heb gemaakt tijdens het onderzoek. Eerst beschrijf ik de onderzoeksmethode en het data-analyseproces. Vervolgens behandel ik de kwaliteitscriteria voor kwalitatief onderzoek. Daarna geef ik inzicht in de onderzoeksgroep en hoe zij zijn geselecteerd en benaderd, waarna ik afsluit met ethische overwegingen.

Onderzoeksmethode en data-analyse

Om achter de motieven, opvattingen, ervaringen en gevoelens van mantelzorgers en hun eigen betekenisgeving hierbij te komen, is een kwalitatieve onderzoeksstrategie toegepast. De data zijn verzameld door middel van het afnemen van diepte-interviews om zo de zorg voor de ouder en bijbehorende ervaringen en gevoelens zo veel mogelijk vanuit het perspectief van de respondent te begrijpen (Bryman, 2012, p. 399). De interviews waren semi-gestructureerd van aard waardoor ik de belangrijkste onderwerpen vast had liggen, maar ook ruimte had voor flexibiliteit. Tijdens de

interviews maakte ik gebruik van deze speelruimte door de volgorde en formulering van de vragen te veranderen en nieuwe diepgaandere vragen te stellen als reactie op de antwoorden van de respondent (Ibid., p. 487). Dit heeft mij gebracht tot gedetailleerde beschrijvingen en rijke empirische

bevindingen. De topic list die leidend was bij ieder interview is deductief opgesteld op basis van bestaande theorie, eerder onderzoek naar het onderwerp en discussies met mede-studenten (zie bijlage).

De eerste fase van de kwalitatieve analyse bestond uit het intensief lezen van de transcripties van alle interviews. Belangrijke passages die relevant waren voor de onderzoeksvragen zijn

gemarkeerd, gecodeerd en geanalyseerd. Het analytisch proces kan worden samengevat zoals beschreven door Matthews (2005: 804): “A creative process that requires a great deal of time with data, reading and rereading, coding and recoding, writing memo’s and rewriting memos and then making connections among them, until an argument emerges that is grounded in the data.’’

Het proces bevatte zowel inductieve als deductieve elementen. De theoretische concepten waren een leidraad bij het coderingsproces, maar hebben een empirische invulling gekregen. Daarnaast stond ik ook open voor nieuwe thema’s die ontstonden uit de data.

De kwaliteit van het onderzoek

Om de kwaliteit van het onderzoek te waarborgen, heb ik rekening gehouden met specifieke kwaliteitscriteria voor kwalitatief onderzoek opgesteld door Lincoln & Guba: ‘thrustwothiness’ (1985,1994, geparafraseerd door Bryman, 2012, pp. 390-393). Om de trustworthiness ofwel

(20)

19 samengevat om te controleren of ik de betekenis of het perspectief van de respondent goed begreep. Deze verificatie techniek heeft de credibility (geloofwaardigheid) van het onderzoek verhoogd. Mijn onderzoek heeft niet generaliseerbaarheid als doel, maar juist een dieper inzicht in de specifieke ervaringen en gevoelens van volwassen broers en zussen die voor hun ouder zorgen onder de huidige paradigma verschuiving. Wel heb ik de onderzoeksgroep en de context waarin zij zijn onderzocht zo gedetailleerd mogelijk beschreven, zodat anderen de mogelijke transfirmability (overdraagbaarheid) kunnen beoordelen. Ik heb mij daarnaast als onderzoeker zo objectief mogelijk opgesteld om de confirmability (overtuigingskracht) te verhogen. Hier reflecteer ik aan het eind van dit

onderzoeksverslag op. Tot slot is de betrouwbaarheid van het onderzoek verhoogd doordat elk interview door mijzelf is afgenomen, getranscribeerd en gecodeerd waardoor er consistentie zit in dit proces.

Benadering en kenmerken van respondenten

In totaal zijn er 12 diepte-interviews afgenomen, waarvan 9 met vrouwelijke en 3 met mannelijke respondenten. Aan het begin van het onderzoek was het streven om zo veel mogelijk broer- en zus duo’s te interviewen. In mijn onderzoek wilde ik niet enkel de focus op de relatie tussen zorgverlener en zorgontvanger maar ook op die tussen broers en zussen onderling. Ik heb bewust meerdere

familieleden in mijn onderzoek betrokken om zo een beter begrip te krijgen van hoe de zorg tussen broers en zussen onderhandeld wordt en tevens verschillend beleefd (Hequembourg & Brallier, 2005). Daarbij wilde ik door zowel een broer als zus te interviewen onderzoeken in hoeverre er

genderverschillen bestaan in houdingen en gevoelens bij volwassen kinderen die uit eenzelfde gezin komen en of er genderverschillen zijn in hoeverre zij gender zelf als invloedrijke factor op de verdeling van de zorg zien. Uiteindelijk heb ik 2 duo’s bestaande uit een broer en een zus en 1 duo bestaande uit twee zussen geïnterviewd. Door het beperkte aantal heeft het niet een erg grote rol in de analyse gekregen. Wel heeft het mij inzicht gegeven in tegenstrijdige perspectieven op dezelfde situaties en daarmee interessante familiedynamieken. Tevens heeft het inzicht gegeven in hoe

eenzelfde ouder verschillende ervaringen en gevoelens bij broers en zussen op kan roepen door hen op eenzelfde of juist duidelijk verschillende manier te benaderen. De duo’s zijn aangevuld met interviews die zijn afgenomen met 4 enkele respondenten (3 vrouwen en 1 man). Door de juiste vraagstellingen, bleken deze ook een goed inzicht te geven in niet enkel de ervaringen van de zorgverlener zelf, maar ook het belang van het bredere familienetwerk en daarbinnen heersende gendernormen. In Tabel 1 is een overzicht gegeven van de kenmerken van de broer- en zus duo’s en hun ouder en in Tabel 2 van de enkele respondenten [in deze versie weggelaten].

De respondenten zijn op basis van een doelgerichte steekproef geselecteerd (Bryman, 2012, p. 418). De onderzoeksgroep betreft mantelzorgers van een ouder die momenteel of zeer recent

(21)

20 respondenten die niet deel uitmaken van een duo is extra gelet op het criterium dat ze een broer of zus hebben van het tegenovergestelde geslacht. Etnische minderheden zijn daarnaast bewust niet

meegenomen in de steekproef omdat verwachtingen van informele zorg bij vooral migranten dochters sterker zijn (De Valk & Schans, 2008). De respondenten zijn verkregen via het eigen netwerk en één via een mantelzorgbijeenkomst. Ze zijn via de mail, via WhatsApp of telefonisch benaderd, waarbij kort het doel van het onderzoek werd uitgelegd. Na afloop van ieder interview is aan de respondenten gevraagd of zij hun broer of zus ook wilden uitnodigen voor een interview, wat uiteindelijk heeft geleid tot 3 duo’s. Alle interviews zijn face-to-face afgenomen in een stille en private omgeving. Bij 10 respondenten was dit in hun eigen huis en bij de overige 2 in een aparte kamer op hun werklocatie. De interviews duurden tussen de 50 en 90 minuten. Op één participant na zijn alle interviews

opgenomen met een taperecorder en achteraf getranscribeerd. Bij de participant die een opname weigerde, heb ik tijdens het interview de antwoorden op een laptop mee getypt. De dataverzameling vond plaats in de maanden april en mei in 2017.

Ethische overwegingen

Er zijn verschillende maatregelen genomen om te zorgen dat de respondenten geen schade zullen beleven aan hun participatie aan het onderzoek (Bryman, 2012, pp. 135-143). Voorafgaand is iedere respondent ingelicht over het onderwerp van het onderzoek en wat hij of zij van het interview kon verwachten. Hierbij is expliciet vermeld dat het onderzoek vragen over gevoelens en ervaringen van de zorg aan de ouder bevat. Tijdens elk interview ben ik mij ook bewust geweest dat gevoelens zeer persoonlijk en soms heel moeilijk voor de respondent kunnen zijn. Ik heb niemand gepusht om over bepaalde zaken te vertellen. Wanneer ik zag dat iemand emotioneel werd, heb ik mijn excuses aangeboden en ze zelf laten aangeven of ze verder wilden praten over het betreffende onderwerp, eenieder stemde hier vervolgens mee in.

Tevens is voorafgaand aan ieder interview toestemming gevraagd aan de respondent voor een opname via een audiorecorder. Aan de respondent is daarbij duidelijk aangegeven dat er gedurende het hele onderzoek zeer vertrouwelijk omgegaan wordt met de data en alle gegevens anoniem worden verwerkt. Inzichten of uitspraken die ik bij één van de broers of zussen kreeg, heb ik absoluut niet gebruikt bij het interview van de andere broer of zus. Elk interview ben ik opnieuw als een onbeschreven blad in gegaan. Allereerst omdat ik zelf juist geïnteresseerd ben in een ieders eigen beleving en ten tweede omdat ik geen schade wilde aanbrengen in de relatie tussen de broer en/of zus.

(22)

21

4. Een vanzelfsprekende verantwoordelijkheid

In dit hoofdstuk staat de zorg van het kind aan de ouder centraal. Allereerst behandel ik de motieven van respondenten om voor hun ouder te zorgen, waaruit hun belangrijkste framing rule met betrekking tot deze zorg naar voren komt. Vervolgens geef ik inzicht in hoe de respondenten de zorg ervaren, welke gevoelens ermee gepaard gaan en hoe zij conflicten tussen hun individueel gevoelde emoties en feeling rules oplossen. Ik sluit af met een conclusie waarin ik een extra koppeling maak naar de theorie.

4.1 Motieven om te zorgen voor de ouder

Waarom zorgen kinderen voor hun hulpbehoevende ouder? Welke redenen en motieven dragen zij daarvoor aan? Bij de meeste respondenten staat dit als een paal boven water: ‘’Gewoon omdat het je moeder is!’’ In deze uitspraak komen twee belangrijke aspecten naar voren. Ten eerste zien alle respondenten de zorg voor hun ouder als iets dat je ‘gewoon doet’, als iets ‘dat hoort’, en als iets dat ‘vanzelfsprekend’ is. Deze gedachte is nauw verbonden aan het tweede belangrijke aspect, namelijk dat je met je ouders verbonden bent door een familieband. Het feit dat het je moeder of vader is die je verzorgt, roept een vanzelfsprekende verantwoordelijkheid, bekommering en betrokkenheid op:

Ik denk en zo voelt het ook wel dat is gewoon loyaliteit naar je ouders omdat je weet dat je de eerste lijn bent ja… Ik voel die verantwoordelijkheid en ik vind ook dat ik hem heb. Ze krijgt natuurlijk ook al een heleboel zorg omdat ze in een instelling woont, maar ik vind de betrokkenheid gewoon omdat ze mijn moeder is, omdat ze familie is. Ik weet niet of het nog zoiets is van alsof ik iets terug moet doen, zo voel ik het eigenlijk niet. Maar wel ja gewoon de bloedband die trekt dan (R10).

Juist die specifieke familieband maakt bij velen het motief om voor de ouder te zorgen:

En dat is ook bijzonder natuurlijk toch aan familiebanden. Want je kan niet zeggen, ja kijk ik zie nu als ik hier naar buiten kijk allemaal mensen in het park zitten en daar zijn er vast ook wel een paar tachtig jaar oud van maar daar ga ik niet voor zorgen. Nee dat is toch omdat je met elkaar die hele gang door het leven hebt gemaakt (R12).

Bij de meeste respondenten bestaat het motief om voor de ouder te zorgen uit een moreel

verantwoordelijkheids- en plichtgevoel (het voor de ouder moeten doen) in combinatie met een eigen wil om voor de ouder te zorgen omdat ze het fijn en leuk vinden (het voor de ouder willen doen). Bij dit laatste wordt vaak genoemd dat de ouders in hen geïnvesteerd hebben en ze graag iets terug willen doen. Niet een meetlat, maar gevoelens van liefde en compassie spelen hierbij een rol:

(23)

22

Dat is echt zo, als er een heleboel liefde in je gedonderd is en zij hebben veel voor mij gedaan, ik heb het niet gemeten en naast elkaar gelegd van zij hebben zoveel keer opgepast, nee dat gaat vanzelf […]. Ik houd van die mensen, ik vind dat als zij in de penarie zitten en ze bellen, dan wil ik er gewoon zijn, duidelijk? (R7).

Drie respondenten geven aan de zorg daarom liever ook geen verplichting te noemen, omdat dat zo’n negatieve connotatie heeft. Ze voelen het wel als hun plicht om te doen maar niet als een verplichting. De reden het mooi te vinden om als kind voor je ouder te zorgen is hier ook mee verbonden:

Ik vind ook het heel mooi als ja eerst zorgen ouders voor kinderen en dan worden de ouders ouder en dan vind ik dan draai je het om, dan gaan de kinderen voor de ouders zorgen. Waarom? Ja

compassievol, liefde! Ik bedoel zorgzaam zijn voor elkaar, dat vind ik echt heel gewoon eigenlijk (Respondent 3).

De combinatie tussen willen en moeten kan in verschillende samenstellingen voorkomen. Bij

sommigen overheerst de eigen wil (R3, R4, R8), bij de meesten is het een gelijke afwisseling tussen de twee (R5, R6, R9, R10, R11, R12) en bij enkelen (R1, R2) overheerst juist het plichtsgevoel. Zo geeft een respondent aan:

Ja ik doe het echt niet voor mijzelf. Ik doe dit echt voor haar. Om het voor haar goed af te ronden. Ik kan het emotioneel en gevoelsmatig niet niet doen. Dat kan ik niet. Maar ik zou het soms wel willen. […] dat is echt het probleem met die zorg, bij wie het ook komt te liggen, op een gegeven moment is eentje echt de dupe want je móet (R1).

In dit citaat wordt duidelijk dat de respondent zich als dochter echt moreel verplicht voelt om zorg te dragen voor haar ouder. Deze verplichting voelt de respondent sterker onder het huidige zorgbeleid, ze stelt: “Ik denk dat dat tegenwoordig ook een beetje het dilemma is, je doet het op een gegeven moment niet meer helemaal uit vrije keuze, maar het wordt echt verwacht van je’’ (R1). Hier kom ik in

hoofdstuk 6 op terug.

Concluderend hanteren alle respondenten de framing rule ‘als kind hoor ik voor mijn ouder te zorgen’. Deze framing rule vormt voor hen de basis om (delen van) de zorg voor hun ouder op zich te nemen. Ik gebruik hier het woord ‘basis’ omdat deze framing rule het vertrekpunt is en leidend door deze gehele scriptie. Wat de zorg inhoudt en de mate van verantwoordelijkheidsgevoel verschilt echter per respondent en per situatie. Zo blijkt onder andere dat zowel mannelijke als vrouwelijke respondenten de framing rule dat je als kind voor je ouders hoort te zorgen hanteren, maar dat ze hier wel een verschillende invulling aan geven.

(24)

23

4.2 Van genieten tot belasting: Ambivalente ervaringen in de praktijk van het zorgen

In deze paragraaf beschrijf ik hoe het verschaffen van de zorg door de respondenten ervaren wordt en welke gevoelens en emoties er bij spelen. Grofweg zijn deze in te delen in positieve en negatieve aspecten van de zorg. Bij elke respondent gaat het om een samenspel en wisselwerking tussen deze twee. Vaak relativeert het een ook weer het ander. Allereerst zullen de positieve ervaringen behandeld worden, waarna de negatieve ervaringen worden beschreven. Vervolgens wordt inzicht gegeven in hoe de respondenten met de verschillende ervaringen en gevoelens omgaan.

Zorgen: fijn, mooi en betekenisvol

Iedere respondent geeft aan het fijn te vinden om te kunnen zorgen voor de ouder en betekenisvol te kunnen zijn. Dit geldt zelfs voor de respondenten waarbij eigenlijk het plichtsgevoel overheerst (R1, R2). Het gevoel dat het fijn is om voor je ouder te zorgen, ligt in lijn met de framing rule van de respondenten dat ze als kind voor hun ouder horen te zorgen en dat het mooi is om te doen. Hierbij speelt ook dat de respondenten weten dat de ouder heel blij is als ze komen, wat voor hen het verschaffen van de zorg heel waardevol maakt. De helft van de respondenten noemt hierbij zelf ook echt van de zorg te genieten door gezellige en leuke dingen mee te maken met de ouder:

Ik geniet ervan. Niet altijd, maar er zijn zeker momenten. Met lekker een visje op de markt en dan zie ik haar genieten van de bootjes en de meeuwen, ja dan ben ik tevreden en geniet ik van dat mijn moeder nog geniet. Ik ben blij dat ik het kan doen en mijn moeder nog dichtbij woont (R9).

Voor dit fenomeen dat mantelzorgers zelf genieten van het geven van de zorg omdat de ander plezier heeft, introduceerde Tonkens (2009, p. 24) treffend het begrip ‘weerkaatst plezier’: het plezier, voldoening of genoegen dat mensen ervaren wanneer ze een ander plezier of meer in het algemeen kwaliteit van leven kunnen verschaffen. In de helft van de interviews komt dit gevoel van weerkaatst plezier expliciet naar voren (R3, R4, R7, R8, R10, R11).

Naast het genieten van de leuke momenten is een ander fijn aspect voor sommige respondenten dat de band met de ouder op een positieve manier verandert, doordat de zorg onder andere intimiteit met zich meebrengt (R2, R3, R10). Zo stellen twee respondenten:

Ik geniet echt zo. Ja en nu schiet ik dus vol… omdat het zo waardevol is, door die dementie komt mijn moeder zo in haar puurheid. Want ze was altijd wat mentaler, wat rationeler en nu is mijn moeder heel erg in haar hart, heel erg kinds. Ze was nooit aanrakering en nu knuffelt ze mij gewoon! […] dus voor mij is het helend, omdat ik nu de moeder heb, waar ik eigenlijk altijd naar verlangde (R3).

Ik heb haar bijvoorbeeld gedoucht en ik breng haar nu nog steeds weleens naar de wc en ja dat is ook wel heel erg intiem. Je hebt dan een hele kwetsbare blote moeder en die mag jij verzorgen en dat ze dat

(25)

24

ook goed vindt en dat je het alle twee compleet ongegeneerd laat gebeuren, dat vind ik echt heel waardevol (R10).

Een andere respondent geeft aan vroeger veel strijd met haar moeder gehad te hebben en eigenlijk een hele slechte relatie. Het fijne aan de zorg vindt ze dat ze nu met haar moeder in een soort

‘niemandsland’ terecht is gekomen: “Ik ben blij dat ik deze tijd ook mee kan maken, omdat het een beetje een soort van goed maken is. We hoeven nu niet meer die strijd aan te gaan”(R2).

Ook de relatie tussen broers en zussen kan door de zorg voor de ouder op een positieve manier veranderen, wat als mooie en fijne bijkomstigheid van de zorg wordt gezien. Hieronder geef ik vast een citaat ter illustratie maar in hoofdstuk 5 kom ik hier verder op terug:

Ik denk dat ik wel kan zeggen dat ik met twee broers door de mantelzorg intenser en intiemer ben geworden. Meer dan ik ooit was en dat vind ik wel een rijkdom. Ik ben ze toch dieper en beter gaan leren kennen. En ze zijn vertrouwder voor mij geworden en dichterbij. Wat ik al eerder zei we waren niet een vreselijk hechte familie, maar twee van die broers zijn nu echt dichterbij gekomen. En dat vind ik wel een plus en een fijn gevoel ja.

Er zijn een aantal belangrijke determinanten die bepalen dat de zorg als fijn, prettig en plezierig ervaren wordt. Een bij velen doorslaggevende factor is de persoonlijkheid van de ouder (R3, R4, R6, R7, R8). De houding van de ouder in het vragen van hulp en de mate van waardering en erkenning die de ouder geeft aan het kind staan hiermee in verband:

Ik denk dat het heel belangrijk is dat het een fijn iemand is voor wie je zorgt. Want wat dan gebeurd is dat het een magneet wordt hè, daar wil je zijn! Je wilt erbij zijn, het voegt echt iets toe in je leven. Het voelt echt als rijk, dat ik dit mag meemaken […]. Terwijl als iemand alleen maar ontevreden is en alles als vanzelfsprekend aanneemt… Maar mijn moeder neemt níets vanzelfsprekend aan. Ze zegt het elke dag. Ze is aan het dementeren maar ze vergeet nooit om te bedanken (R3).

Goede ervaringen met professionele zorg, zowel in de vorm van thuiszorg of in een zorginstelling, zorgt voor een aantal respondenten ook dat de zorg als prettig ervaren wordt. Ze voelen zich daarvoor ondersteund en krijgen de ruimte om juist de leuke dingen met de ouder te doen (R3, R7, R8).

Een laatste aspect waardoor de zorg als fijn ervaren wordt is wanneer er een goede

samenwerking bestaat tussen broers en zussen. Wanneer respondenten met hun broers en zussen op één lijn zitten en er waardering en erkenning naar elkaar is voor de zorg die eenieder verschaft, zorgt dit ervoor dat respondenten de zorg als prettig ervaren en zich trots voelen op hoe ze het allemaal regelen. Ook op dit aspect kom ik terug in een later hoofdstuk.

(26)

25

Zorgen: zwaar, belastend of te veel

Naast de fijne aspecten van de zorg ervaart eenieder de zorg ook als belastend of zwaar. Hierbij valt een onderscheid te maken in fysieke belasting, tijdsdruk en emotionele belasting. De laatste twee worden als meest belastend ervaren en kunnen op hun beurt ook fysieke belasting veroorzaken. Zo gaven een aantal respondenten bijvoorbeeld aan door stress slecht te slapen (R8, R11). Slechts één respondent gaf aan de zorg eigenlijk enkel lichamelijk zwaar te vinden doordat zij zelf ook net een operatie achter de rug had (R4).

Tijdsdruk wordt door de grote meerderheid van de respondenten als zwaar ondervonden, waarbij vaak wordt verwezen naar de combinatie met werk, kinderen en andere activiteiten in het eigen leven. Velen hebben het gevoel dat door de zorg die zij aan hun ouder moeten verschaffen ze vrije tijd moeten inleveren. Dit leidt bij driekwart van de respondenten (R1, R4, R6, R7, R8, R9, R10, R11, R12) weleens tot het gevoel dat ze ertegenop zien om naar hun ouder te gaan:

Ik kon thuis weleens een beetje mopperen of dan werd ik chagrijnig en zei ik: pff moet ik zo nog naar oma! Alsof het een naar mens is, dat is het helemaal niet maar dan dacht ik wel pff oma ja… Kijk dat was dan meer die vrijetijd, die vrijheid daar drukt iets op (R7).

Bij emotionele belasting wijzen respondenten op meerdere en verschillende ervaringen en gevoelens. Een eerste aspect dat door meerdere respondenten als emotioneel belastend wordt ervaren is de continue bezorgdheid (R1, R4, R10). Niet alleen wanneer de respondenten daadwerkelijk zorg verlenen, maar ook thuis op de bank zijn zij in hun hoofd nog veel bezig met hun ouder. Zo stelt een respondent: “Vanaf dat moment begon het zorgen voor en ook het zorgen maken over” (R7).

Een tweede aspect is de confrontatie met vroeger die ontstaat door de zorg voor de ouder (R1, R5, R9, R11). Een respondent antwoordt het volgende op de vraag wat zij als meest belastend ervaart:

Als ik het heel kort moet samenvatten is het dat mijn moeder niet is veranderd, het wordt alleen heel duidelijk nu. Het wordt op een presenteerblad voor je neergelegd van whooh weet je zo is het eigenlijk altijd geweest. En het moeilijkste deel vind ik ook dat ik heel veel dingen van mijn jeugd zo duidelijk gepresenteerd krijg en dat kan heel pijnlijk zijn. Weet je… waar je zelf mee geworsteld hebt in je leven. Uhm, ja dat wordt zó duidelijk (R5).

Volgens deze respondent is dit specifiek iets waar je tegenaan loopt als je als kind mantelzorg voor je ouder doet: “Daar komen juist ook allerlei dingen van vroeger naar boven, dan krijg je ruzie om niets want daar gaat het niet om. Het zijn allemaal die onderliggende relaties van wat vroeger allemaal speelde’’ (R5).

Een derde aspect dat voor sommigen een oorzaak is voor emotionele belasting is het feit dat ze hun ouder steeds hulpbehoevender zien worden (R3, R7, R8, R10, R11). Respondenten geven aan dat het veel verdriet doet hun ouder weg te zien glijden of te zien aftakelen. Hierbij wordt het ook als

(27)

26 lastig ervaren dat je als kind dingen over moet gaan nemen en moet bepalen hoeveel autonomie je van je ouder afneemt. Tevens voelen veel respondenten dat de relatie met de ouder verandert (R1, R5, R6, R8, R7, R10, R11, R12). De ouder zit vooral in zijn of haar eigen wereldje en kan zich nog maar moeilijk in anderen verplaatsen. Dit nemen ze de ouder niet kwalijk, maar ze ervaren het wel als zwaar, omdat het contact heel eenzijdig wordt. Een kwart van de respondenten (R5, R7, R9) geeft hierbij ook aan het moeilijk te vinden te investeren zonder dat het eigenlijk iets oplevert. Zo beschrijft een respondent:

Onderhuids broeit er heel veel bij mijn moeder maar dat komt er niet uit. In de mantelzorg vind ik dat heel lastig. Ik vind dat tweezijdig. Ik doe de mantelzorg met veel liefde. Ik houd gewoon van mijn moedertje! Maar af en toe word ik ook helemaal gek, nou niet gek, maar dan denk ik: kom op nou. Je kan haar helpen, begeleiden, stimuleren dingen op te pakken, moeilijke vragen stellen, duwen om mensen op te zoeken. We zijn zelf bij een geriater geweest. Dan stop je er zo veel energie in, maar het leidt tot niets. Ze pakt niets op en uit zo weinig. Dat vind ik wel heel zwaar. Dan ben ik een middag met haar geweest en heb ik weer te veel mijn best proberen te doen om een goed gesprek te beginnen bijvoorbeeld en te vragen hoe ze zich nou echt voelt, dat ik daarna gewoon helemaal moe ben en eigenlijk heeft het dan niets opgeleverd (R9).

Een laatste en zeer belangrijk aspect dat als emotioneel belastend wordt ervaren is een gevoel van schuld en ‘’het gevoel dat het nooit genoeg is’’:

Ik kan het van ons drieën het moeilijkst naast mij neerleggen. Ik sta er mee op en ga er mee naar bed en kan mij echt schuldig voelen als het mij bijvoorbeeld niet lukt om haar een avond te bellen, omdat ik weet dat ze mij verwacht (R11).

Respondent 12 wijst bij eenzelfde soort gevoel op ‘een structureel schuldgevoel’. Het lijkt echter alsof hij dit gevoel beter kan parkeren:

Maar goed ik denk dat je in essentie je altijd een soort van structureel schuldig voelt dat je er niet ieder moment voor haar bent. Want je weet toch: Ze zit daar alleen in dat flatje en ze moet veel alleen doen […]. Ja daar voel je je toch een beetje lullig over maar tegelijkertijd ga ik niet zeggen ik gooi mijn leven om, nee (R12).

Zijn zus lijkt met ditzelfde schuldgevoel te lopen, maar voor haar is het meer emotioneel belastend. Over de emotionele band en ondersteuning van haar moeder stelt ze: ‘Die zal totdat ze overleden is aan je knagen als kind’ (R1).

(28)

27 Net zoals bij de positieve aspecten van de zorg, zijn ook hier een aantal belangrijke determinanten die bepalen in welke mate de zorg als zwaar of lastig wordt ervaren. Velen komen overeen. Zo geldt ook hier dat de persoonlijkheid van de ouder, in combinatie met de houding die hij of zij inneemt bij het vragen om zorg en de waardering en erkenning die de respondent ervoor terug krijgt, een zeer grote rol speelt. Zo geeft een respondent aan over langs gaan bij haar moeder:

Daar zie ik soms wel tegen op, maar dat komt toch ook wel door wie ze is. Ik heb een moeder waar ik toch ook wel moeite mee heb Die mij niet ziet in wie ik ben, dus altijd als ik bij haar ben, ben ik ook een beetje op mijn hoede. En ze kan ook echt dingen tegen mij zeggen die mij gewoon beledigen en ik vind haar niet een hele fijne vrouw om voor te zorgen. Ik vind het niet makkelijk en altijd fijn om voor haar te zorgen. Ik krijg er zo weinig voor terug (R1).

Tevens spelen ervaringen met professionele zorg opnieuw een rol. Meerdere respondenten hebben een nare ervaring met artsen, geriaters of zorginstellingen. Twee respondenten vinden het zo vreselijk waar hun ouder zit, dat ze er niet met plezier naar toe gaan (R2, R6).

De fysieke afstand tussen kind en ouder is een sterke factor die vooral invloed heeft op het gevoel van tijdsdruk bij respondenten. Als respondenten een grote afstand moeten afleggen om bij hun ouder te komen, ervaren zij dit meestal als belastend.

Tot slot heeft ook de samenwerking met broers en zussen invloed op hoe zwaar de zorg ervaren wordt. Hier kom ik in hoofdstuk 5 op terug.

Emotion work: Omgaan met ervaringen en gevoelens

Volgens Hochschild (2003) en Tonkens (2012) hanteert men bij het verschaffen van zorg verschillende framing- en feeling rules. Een framing rule kan gezien worden als een algemene opvatting die bepaalt hoe mensen naar een situatie kijken en invloed heeft op de feeling rules die zij daarbinnen hanteren: Hoe zij vinden dat zij zich in die situatie horen te voelen. Uit de eerste paragraaf van dit hoofdstuk is gebleken dat zowel broers als zussen de framing rule hanteren dat je als kind vanzelfsprekend voor je ouder hoort te zorgen. Op basis van deze framing rule hanteren zij de feeling rule dat het goed moet voelen om zorg te geven aan de ouder. Als respondenten zich ook zo voelen is er niets aan de hand, maar wanneer zij negatieve emoties ervaren, komen zij met zichzelf en hun emoties in de knoop. Ze voelen zich namelijk niet zoals ze zich op basis van hun feeling rules zouden horen te voelen. Op dit moment moeten de respondenten emotion work toepassen: Ze moeten actief aan hun gevoelens werken om deze weer op één lijn te brengen met de framing en feelingrules die zij hanteren. Op basis van de interviews zijn wat dit betreft drie situaties te onderscheiden. Ten eerste speelt dit wanneer respondenten vooraf aan of tijdens het bezoek aan de ouder negatieve gevoelens ervaren. Dit komt niet overeen met hun feeling rule dat ze gezellig, lief en vrolijk tegen hun ouder moeten doen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het volgende citaat:

(29)

28

Kijk weet je, ik ging soms echt zo er heen [trekt mondhoeken naar beneden], maar als ik er dan was zei ik altijd vrolijk en opgewekt: ‘Hallo! Vertel, wat kan ik doen?’ (R7).

Een tweede situatie waarin respondenten emotion work toepassen is wanneer zij de zorg als zwaar ervaren en het gevoel hebben er veel voor in te moeten leveren. Dit past niet bij hun framing- en feeling rule dat de zorg naar hun ouder vanzelfsprekend is en daarom niet hoort te voelen als een opoffering. Meestal proberen ze dit gevoel dan ook voor zichzelf te relativeren door bijvoorbeeld aan de leuke aspecten te denken of tegen zichzelf te zeggen dat ze niet zo mogen overdrijven:

‘Lara ophouden nou, je bent er niet alleen voor jezelf’ zeg ik dan tegen mijzelf. Ik heb zeker dingen ingeleverd, maar goed wat is dat op een mensen leven ‘halleluja halleluja’. Dus ik had dat gevoel weleens, maar dan sprak er ook een stemmetje van: ja maar Jezus een beetje medemens is het klaar staan voor elkaar zo van waar hebben we het over, niet zo overdrijven (R7).

De derde en meest voorkomende situatie waarin respondenten emotion work toepassen is wanneer zij zich schuldig voelen naar hun ouder. Omdat dit een onprettig gevoel is dat niet aansluit bij de

verwachte feeling rule dat het goed voelt om voor je ouder te zorgen of omdat respondenten vinden dat ze zich niet schuldig zouden moeten voelen, proberen ze dit gevoel terug te dringen. Ze passen

emotion work toe door tegen zichzelf te zeggen dat ze al heel veel en genoeg doen: ‘’Dat je denkt van nee niks niet schuldig voelen, het is genoeg!’’ (R10). Tevens zeggen ze tegen zichzelf dat ze grenzen mogen stellen om ook goed voor zichzelf te blijven zorgen. Een voorwaarde die respondenten stellen aan de framing rule dat je als kind voor je ouder hoort te zorgen is dat de zorg voor henzelf dragelijk moet blijven. Een andere manier om emotion work hiertoe te passen is door redenen te bedenken die aangeven dat ze het te druk hebben, zoals een veeleisende baan of gezinsleven. Tot slot bestrijden zij het schuldgevoel door het gebrek in zorg die zij geven later of met iets anders te compenseren (R7, R11). Zo geeft iemand aan zich schuldig te voelen door op momenten dat het goed gaat met de ouder eigenlijk weinig zorg te geven terwijl ze vindt dat ze dit als goede dochter wel zou horen te doen. Ze relativeert haar schuldgevoel door tegen zichzelf te stellen dat ze bij noodgevallen altijd aanwezig is. Een aantal respondenten geeft aan dat het toepassen van emotion work een leerproces is (R1, R7, R10, R11):

Ik kan dat op mijn bordje nemen en mij daar rot onder voelen, maar daar heb ik inmiddels gaandeweg gewoon geleerd van: Nee dat is niet zo Laura, dat zegt zij wel en voor haar is het zo, maar voor mij is dat niet zo. Maar het is wel iets waarvan ik vind dat je het echt moet leren, dat gaat niet vanzelf (R10).

Bij schuldgevoelens verschilt het sterk tussen broers en zussen in hoeverre zij vinden dat ze zich niet schuldig hoeven te voelen en in hoeverre het lukt om emotion work toe te passen. De één kan

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hoewel dit in slechts de helft van de bestudeerde dossiers was vastgelegd (al dan niet impliciet), bleek dat in ongeveer de helft van de gevallen sprake was van een

De Whatsappgroepen zijn bedoeld voor vragen van ouders, zoals waar de activiteit plaatsvindt, leiding verwittigen… Via deze weg kunt u de leiding makkelijker en sneller bereiken,

Op de vraag waarin jij je geluk vindt antwoord hij: Mijn geluk is dat Jezus Christus mij gevonden heeft!. Dat is misschien iets meer gedacht vanuit ons – wat op zich niet

Een gouden oud gezang begint met: “Als g' in nood gezeten, geen uitkomst ziet, wil dan nooit vergeten, God verlaat u niet.” Wie niet sterk is, hoeft niet slim te zijn maar mag

De nieuwsberichten in de media die uit de wijken komen, laten vaak een eenzijdig beeld zien, ze vertellen niet wat er allemaal wel voor goede dingen gebeuren. Wij willen graag

Hij is auteur van de boeken: Broers en zussen van speciale en gewone kinderen, Angst bij kinderen, Slaapproblemen bij kinderen en Trauma bij kinderen.. de laatste jaren ligt haar

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Het antwoord bevat de notie dat broers en zussen zo te weten komen, terwijl ze zelf nog niets gemerkt hebben, dat ze het risico lopen op een kind met die ziekte / de broers en