• No results found

De ontwikkeling van een klassieke naar een activerende verzorgingsstaat omvat een nieuwe manier van denken over zorg en wie daarvoor verantwoordelijk is. Volwassen kinderen krijgen een nieuwe rol toegewezen: De overheid doet een toenemend beroep op hen in de zorg voor hun ouder. Broers en zussen zijn daardoor tegenwoordig sterker op elkaar aangewezen om deze zorg samen te regelen. In dit onderzoek heb ik deze overgangssituatie geanalyseerd en gekeken met welke ervaringen, gevoelens en opvattingen dit gepaard gaat in de praktijk van het zorgen voor de ouder en de verdeling van zorgtaken tussen broers en zussen onderling. In dit hoofdstuk geef ik antwoord op de hoofdvraag van dit onderzoek:

Welke framing- en feelingrules passen broers en zussen toe in de (verdeling van) zorg voor hun hulpbehoevende ouder in relatie tot gendernormen en het dominante discours van actief burgerschap?

Na inzicht te geven in het belangrijkste motief om voor de ouder te zorgen (deelvraag 1), beschrijf ik de opvattingen, ervaringen en gevoelens bij de verdeling van zorgverantwoordelijkheden tussen overheid en kinderen (deelvraag 2) en bij de verdeling van zorgtaken tussen broers en zussen onderling (deelvraag 3). De invloed van gendernormen (deelvraag 4) en het huidige overheidsbeleid (deelvraag 5) zitten in het beantwoorden van deze vragen verweven. Ik sluit vervolgens af met een discussie waarin het belang van familieverhoudingen, dat in het onderzoek naar voren komt, belicht wordt.

Zorgen vanuit vanzelfsprekendheid en liefde versus plicht

Het belangrijkste motief voor kinderen om voor hun ouder te zorgen is het feit dat zij met hen

verbonden zijn door een familieband en zij zorg binnen de familie als logisch en normaal beschouwen. De basis framing rule die iedere broer en zus dan ook hanteert is dat je als kind vanzelfsprekend voor je ouder hoort te zorgen. De invulling van deze framing rule verschilt echter, waaruit de invloed van gender en de strijd tussen framing- en feeling rules uit verschillende burgerschapsregimes blijkt.

De basis framing rule bestaat uit een aspect van willen en moreel moeten, wat terugkomt in hoe respondenten de zorg voor de ouder ervaren: Aan de ene kant vinden kinderen het fijn en mooi om te zorgen uit liefde, maar aan de andere kant voelt de zorg soms zwaar en als een verplichte

verantwoordelijkheid. Dit laatste is iets wat onder het huidige active citizenregime toeneemt. Doordat de overheid zich terugtrekt, versterkt zij de morele plicht bij kinderen om dit gat in te vullen. De reactie van volwassen kinderen hierop en de gevoelens die het oproept, laten de aanwezigheid van tegenstrijdige opvattingen zien over welke mate van verantwoordelijkheid ze vinden dat ze moeten

48 dragen in de zorg voor hun ouder: Ze laten aan de ene kant een gedeeltelijke overname en

internalisering van de framing- en feeling rules van het active citizenship regime zien, maar aan de andere kant ook dat geen van de respondenten zich volledig aan het dominante regime aanpast en framing en feeling rules uit eerdere regimes blijft hanteren.

Het discours van de activerende overheid dat het vanzelfsprekend en mooi is om voor elkaar te zorgen, nemen de respondenten over. Waarschijnlijk hanteerden zij deze opvatting al in eerdere regimes maar wordt deze onder het huidige versterkt. Verantwoordelijkheid nemen voor elkaar en omkijken naar je ouders zien de respondenten als een gebruikelijke menselijke omgang. Net als de overheid grijpen ze hier meestal terug op framing en feeling rules uit het community regime, waarin het vanzelfsprekend is om vanuit liefde en compassie voor je medemens te zorgen en waarin dit goede en fijne gevoelens met zich meebrengt. In dit opzicht vinden respondenten het beroep dat de overheid op hen doet een goede ontwikkeling. Ze zijn het eens dat zij medeverantwoordelijk zijn voor de zorg voor hun ouder. Op basis hiervan nemen onder het huidige zorgregime de schuldgevoelens van respondenten toe wanneer zij het gevoel hebben dat ze niet genoeg voor hun ouder doen. Ze proberen dit gevoel dan te bestrijden door tegen zichzelf te stellen dat ze het ook wel erg druk hebben of door het later te compenseren.

Toch hebben alle respondenten ook kritiek op de richting die de overheid met betrekking tot zorg in Nederland opgaat. De algemene opvatting dat zij als kind voor hun ouder horen te zorgen, wil nog niet zeggen dat zij de zorg voor hulpbehoevende ouders vooral een taak voor de familie vinden. Ze stellen grenzen aan hun verantwoordelijkheid in de zorg op basis van framing- en feeling rules uit het welfare recipient regime. Zo passen ze juist ook soms de feeling rule toe dat ze zich niet schuldig zouden moeten voelen op basis van de framing rule dat de overheid nog altijd primair

verantwoordelijk is voor de zorg van ouderen. Respondenten zeggen tegen zichzelf dat ze ‘genoeg doen’ en de zorg dragelijk moet blijven. De overheid moet volgens de respondenten in ieder geval een goede, toegankelijke en betaalbare basiszorg voor iedereen regelen. De ervaring van de meeste respondenten dat dit verdwijnt, vinden zij een kwalijke ontwikkeling. Ze benadrukken hierbij de toenemende ongelijkheid tussen mensen met de juiste capaciteiten en financiële middelen en mensen die dit niet hebben. De framing rule uit het active citizenship regime dat in eerste instantie de familie en het sociale netwerk verantwoordelijk is voor de zorg van ouderen wordt door de respondenten nog niet geheel overgenomen. Respondenten komen namelijk met zichzelf in de knoop wanneer de vanzelfsprekende verantwoordelijkheid die zij dragen voor hun ouder een verplicht karakter krijgt. Op basis van de framing rule van het welfare recipient regime vinden zij dat zorg voor een ouder een eigen en vrije keuze moet zijn. Verantwoordelijkheid nemen in de zorg voor je ouder is goed, maar dit is een ‘aanvulling op en geen invulling’ van de zorg die de overheid verleent: De overheid mag zorg van kinderen voor ouders niet verplichten en blijft daarom primair verantwoordelijk. Het grootste argument van respondenten tegen het verplichte karakter is het feit dat familieverhoudingen niet altijd goed zijn, terwijl juist de houding van en band met de ouder zeer bepalend is voor hoe de zorg ervaren

49 wordt. Daarbij is een goede band een voorwaarde om te kunnen zorgen vanuit vanzelfsprekendheid en liefde in plaats van vanuit verplichting.

Broers en zussen in de zorg

Het huidige zorgbeleid en gendernormen hebben een sterke invloed op de taakverdeling tussen broers en zussen en het verschil in ervaringen en gevoelens tussen hen. Dat het huidige beroep op affectief burgerschap vooral een beroep op vrouwen is, bevestigt ook deze studie. Het zijn meestal zussen die het grootste deel van de zorgtaken op zich nemen en hun broers dragen hier in verschillende mate aan bij. Daarnaast verschillen broers en zussen in welke soort taken zij op zich nemen. Vrouwelijke respondenten die enkel broers hebben benoemen deze rol van gender expliciet. Echter speelt gender ook een rol bij de redenen die de andere respondenten noemen voor het tot stand komen van een specifieke taakverdeling. Gender is onder andere duidelijk terug te zien bij de invloed van werk, het eigen karakter en voorkeur van broers en zussen, de rol van de partner en de voorkeur van de ouder. Dit onderzoek voegt toe dat niet enkel de hoeveelheid en type taken verschillen tussen broers en zussen en dat dit verschil vergroot wordt door de huidige hervormingen (Sacareno & Keck, 2010), maar dat de hervormingen tevens mannen en vrouwen verschillend aanspreken op hun gevoel. Broers en zussen verschillen in feeling rules die zij hanteren en de mate dat het hen lukt om emotion work toe te passen. Zussen nemen eerder dan broers de feeling rule van het active citizenship regime over dat zij zich schuldig zouden moeten voelen wanneer zij weinig zorg verlenen aan hun ouder. Wanneer zij vinden dat ze zich niet schuldig zouden moeten voelen, lukt het hen daarnaast minder makkelijk om emotion work toe te passen. Dit verschil in het kunnen nemen van emotionele afstand van de zorg voor de ouder kan verklaard worden door de verschillende maatschappelijk verwachtingen bij mannen en vrouwen (socialisatietheorie) en verschillende posities van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt (structurele theorie).

De framing rule dat zorg gelijk verdeeld moet zijn tussen broers en zussen wordt zelden en niet strikt gehanteerd, deze is namelijk deels in strijd met twee andere belangrijke framing rules. Ten eerste vinden broers en zussen dat zorgtaken naar vermogen verdeeld moeten worden. Bij wat eenieder doet, wordt rekening gehouden met nabijheid, werk en andere omstandigheden. Een tweede framing rule die vaak in de taakverdeling tussen broers en zussen gehanteerd wordt, komt overeen met de framing rule die kinderen hanteren naar de overheid: Het verlenen van zorg moet een vrije en eigen keuze zijn en je kunt een ander daar niet toe verplichten. Op basis van onder andere deze twee framing rule worden onprettige ervaringen en een verlangen naar een actievere bijdrage van broers of zussen niet of slechts heel voorzichtig naar elkaar uitgesproken. De framing rules zijn daarbij sterk

50

De specifieke aard van familieverhoudingen

In deze studie komt naar voren dat de zorg voor de ouder zowel een positief als negatief effect kan hebben op de relatie tussen ouder en kind en broers en zussen onderling. Bij sommige leidt de zorg tot beter en intiemer contact, terwijl ook ruzies of conflicten kunnen ontstaan. Door een sterk appel te doen aan kinderen voor de zorg voor hun ouder, treedt de overheid in intieme en complexe relaties van burgers onderling. De overheid schrijft voor dat kinderen meer voor hun ouders moeten gaan zorgen, maar stapt hierbij over het feit dat familieverhoudingen, zoals ook Hogerbrugge (2016) stelt, heel nauw luisteren en complex in elkaar zitten: je hebt elkaar niet gekozen, bent wel voor altijd aan elkaar verbonden en hebt vaak te maken met ingesleten rolpatronen. Dit komt zowel in de zorg van kind naar ouder als de verdeling van zorg tussen broers en zussen onderling naar voren. Deze studie toont aan dat deze specifieke aard van familieverhoudingen ertoe leidt dat men ruzie en conflict in families bewust en actief uit de weg gaat door niet alle gevoelens, ervaringen en verlangens naar elkaar uit te spreken. Respondenten geven aan dit niet altijd erg te vinden, maar het zou kunnen betekenen dat veranderingen in de taakverdeling tussen broers en zussen minder snel tot stand komen wanneer deze wel gewenst zijn: Men legt zich liever bij een huidige situatie neer wanneer ze het gevoel hebben dat er anders conflict zal ontstaan. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat overbelasting pas te laat wordt opgemerkt en gendernormen minder snel worden doorbroken.

Reflectie op het onderzoek en mijn rol als onderzoeker

Tot slot beschrijf ik in deze laatste paragraaf een reflectie op het proces van dit onderzoek en mijn eigen rol als onderzoeker.

Mijzelf als onderzoeker

De aanleiding voor dit onderzoek was voor mij een persoonlijke ervaring. Hierdoor sta ik niet geheel objectief tegenover het onderwerp. Ik veronderstel echter dat je dit al onderzoeker ook nooit helemaal kan. Toch denk ik een hoge mate van objectiviteit gewaarborgd te hebben, mede doordat ik zelf eigenlijk geen oordeel heb over hoe de zorg van kinderen naar hun ouder eruit zou moeten zien. Wel ben ik mij ervan bewust dat ik als onderzoeker het onderzoek mede geconstrueerd heb. De resultaten van het onderzoek zijn gegrond in de data, maar ik ben degene die uiteindelijk besloten heb om bepaalde elementen te belichten waardoor andere in de schaduw zijn beland. De theorie heeft de data in een bepaalde context geplaatst die ook heel anders had kunnen zijn. Het heeft bepaald hoe ik naar de data heb gekeken, terwijl een andere zienswijzen ook mogelijk was geweest. Als gevolg geeft mijn onderzoek inzicht in een klein specifiek deel van de hele werkelijkheid. Dit is een deel in het proces geweest, wat ik erg moeilijk heb gevonden. De stap van de empirie met persoonlijke verhalen, naar abstracte codes en patronen en de koppeling aan de theorie ging enigszins moeizaam. Bij het maken van keuzes was ik vaak bang niet goed recht te doen aan de rijke inhoud van de data. Gedurende het

51 onderzoeksproces is het mij steeds beter gelukt om de data met afstand te bekijken. Wat dat betreft is het voor mij een groot leerproces geweest en ik hoop dat dit in het eindresultaat is terug te zien.

Uitvoering van het onderzoek en methodologische keuzes

Een aantal zaken zou ik achteraf anders hebben gedaan als ik het onderzoek nu opnieuw zou mogen uitvoeren. Ten eerste had ik, als ik meer tijd had gehad, gestreefd naar het enkel interviewen van broer/zus duo’s om zo echt in te kunnen zoomen op de familiedynamiek en de rol van gender. Dit had mij erg interessant geleken en blijft relevant voor vervolgonderzoek. Doordat ik nu slechts drie duo’s in mijn steekproef had, heeft het een zeer beperkte rol gekregen in mijn analyse. Ik durfde op basis van dit kleine aantal niet veel uitspraken te doen. Dat mijn respondenten voor een deel uit broer/zus duo’s bestonden heeft echter wel invloed gehad op de kwantificering van specifieke resultaten. Deze zijn hierdoor minder accuraat. Wanneer een ouder bijvoorbeeld erg doorslaggevend is bij een broer/zus duo geldt dit meteen voor twee respondenten. Wanneer ik geen duo’s had gehad, hadden de resultaten misschien meer variatie gehad.

Een andere aanmerking is dat ik in het interview een vraag mistte waarin expliciet de overgang naar het active citizenshipregime naar voren kwam. Hier kwam ik achter tijdens het analyse-proces. Gelukkig is het gelukt om met de data die ik wel had de ervaring van deze overgang alsnog te achterhalen.

Een laatste keuze die ik achteraf anders had gedaan, is het toepassen van strengere criteria op mijn onderzoeksdoelgroep. Ik had dan enkel respondenten geselecteerd met een ouder die zelfstandig thuis woont en thuiszorg ontvangt omdat de zorg hierdoor waarschijnlijk intensiever en daardoor ook een grotere impact op het leven van de respondenten had gehad. Tevens had ik een gelijkere verdeling tussen mannen en vrouwen gewild. Vanwege beperkte tijd heb ik deze criteria echter niet kunnen hanteren. Daarnaast stonden diegenen die ik heb geïnterviewd open voor een gesprek. Dit zegt

waarschijnlijk iets over de situatie waarin zij voor hun ouder zorgen. Ik kan mij voorstellen dat ik juist degenen die de zorg als té zwaar ervaren of die onderling veel ruzie hebben niet gesproken heb. Deze groep is moeilijk te bereiken, maar het zou voor verder onderzoek erg interessant zijn om juist de dynamieken binnen deze families te onderzoeken en te kijken welke oplossingen zij vinden voor het toenemende beroep dat op hen wordt gedaan voor onderlinge zorg.

Tot slot zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen in mijn onderzoek benadrukt. In mijn data kwam ik echter ook verschillen tegen tussen mannen en vrouwen zelf. Voor vervolgonderzoek zou het interessant zijn om juist op dit aspect in te gaan.

52

Bibliografie

Achterhuis, H. (1980). De markt van welzijn en geluk. Een kritiek van de andragogie. Baarn: Ambo.

Bos, D., Wekker, F. en Duyvendak, J.W. (2013) Thuis best. Over het Nederlandse ideaal van zorg met behoud van zelfstandigheid. In: T. Kampen, I. Verhoeven, en L. Verplanke (red.), De affectieve burger: hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid. Amsterdam: Van Gennep.

Boer, A. de, Klerk, M. de & Merens, A. (2015). Vrouwen, mannen en de hulp aan (schoon)ouders. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.

Broese van Groenou, M. (2005). Delen in de zorg: de rol van broers en zussen in de zorg van kinderen voor hun ouders. In A. de Boer (red.), Kijk op informele zorg. Den Haag: Sociaal Cultureel

Planbureau.

Bryman, A. (2012). Social research methods: 4th edition (4 ed.). Oxford: Oxford University Press.

Dalrymple, T. (2001). Life at the Bottom. The Worldview that Makes the Underclass. Chicago: Ivan R. Dee.

Duyvendak, W., Tonkens, E., Verplanke, L., Kampen, T., & Bredewold, F. (2014). De beloften van nabijheid - Een kwalitatief onderzoek naar de decentralisatie van arbeidsre-integratie, jeugdzorg en langdurige zorg [Onderzoeksvoorstel].

Hequembourg, A. & Brallier, S. (2005). Gendered stories of parental caregiving among siblings. Journal of Aging Studies, 19: 53–71.

Hochschild, A.R. (2003). The commercialization of intimate life: Notes from home and work. Berkeley: University of California Press.

Hochschild, A. R. (1979). Emotion work, feeling rules, and social structure. American Journal of Sociology, 85(3), 551-573.

53 Hogerbrugge, M. (2016). Continuïteit in familiebanden. Demos Bullitin over Bevolking en

Samenleving, 32(1), 1-3.

Ilcan, S. (2009). Privatizing responsibility: Public sector reform under neoliberal government. Canadian Review of Sociology, 46(3), 207-243.

Putters (2014) Rijk geschakeerd. Op weg naar de participatiesamenleving. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.

Kampen, T., Verhoeven, I. en Verplanke, L. (2013). Inleiding: Affectief burgerschap in de verzorgingsstaat. Over de nieuwe publieke moraal. In: T. Kampen, I. Verhoeven, en L. Verplanke (red.), De affectieve burger: hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid. Amsterdam: Van Gennep.

Haberkern, K., Schmid, T. & Szydlik, M. (2013). Gender differences in intergenerational care in European welfare states. Ageing & Society, 35, 298-320.

Klerk, M. de, Boer, A. de, Plaisier, I., Schyns, P. & Kooiker, S. (2015). Informele hulp: wie doet er wat? Omvang, aard en kenmerken van mantelzorg en vrijwilligerswerk in de zorg en ondersteuning in 2014. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.

Matthews, S. H. (2005). Crafting qualitative research articles on marriages and families. Journal of Marriage and Family, 67,799-808.

Newman, J. and Tonkens, E. (2011) Participation, Responsibility and Choice: Summoning the Active Citizen in Western Welfare States. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Muehlebach, A. (2011).On affective labor in post-fordist Italy. Cultural Antropology, 26(1), 59-82.

Sacareno, C. & Keck, W. (2010). Can we identify intergenerational policy regimes in Europe? European Societies, 12(5), 675-696.

Sarkisian, N. & Gerstel, N. (2004). Explaining the gender gap in help to parents: the importance of employment. Journal of Marriage and the family, 66(2), 431-451.

Schuyt, C. (1991) Op zoek naar het hart van de verzorgingsstaat. Leiden: Stenfert Kroese.

Spitze, G. & Logan, J. (1990). More evidence on women (and Men) in the middle. Research on ageing, 12, 182-198.

54 Tolkackeva, N., Broese van Groenou, M., Boer, A. de & Tilburg, T. van (2010). The impact of

informal care-giving networks on adult childeren’s care-giver burden. Ageing & Society, 31, 34-51.

Tonkens, E. (2009) Actief en activerend: Waarom actief burgerschap? In: E. Tonkens (Red.), Tussen onderschatten en overvragen (pp. 7-22). Haarlem: Trancity.

Tonkens, E., Broeke, J. van den, Hoijtink, M. (2009). Opzoek naar weerkaatstplezier. Samenwerking tussen mantelzorgs, vrijwilligers, professionals en cliënten in de multiculturele stad. Amsterdam: Pallas Publications – Amsterdam University Press.

Tonkens, E. (2012). Working with Arlie Hochschild: connecting feelings to social change. Social politics 19(2), 194-218.

Tonkens, E. & Duyvendak, J.W. (2013). Conclusie: Een hardhandige affectieve revolutie. . In: T. Kampen, I. Verhoeven, en L. Verplanke (red.), De affectieve burger: hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid. Amsterdam: Van Gennep.

Tonkens, E., Grootegoed, E. & Duyvendak, J.W. (2013). Introduction: Welfare state reform, recognition and emotional Labour. Social Policy & Society, 12(3), 407–413.

Troonrede 2013, verkregen via:

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/toespraken/2013/09/17/troonrede-2013

Valk, H. de, & Schans, D. (2008). They ought to do this for their parents: perceptions of filial obligations among immigrant and Dutch older people. Aging & society, 28(1), 49-66.

Verhoeven, L. Verplanke, L. & Kampen, T. (2013) Affectief burgerschap in de verzorgingsstaat: over de nieuwe publieke moraal. In T. Kampen, I. Verhoeven & L. Verplanke (Eds.), De affectieve burger: hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid. Amsterdam: Van Gennep.

55

Bijlage: Topiclist interviews

Opleidingsniveau Leeftijd

Woonplaats