• No results found

5. De verdeling van zorgverantwoordelijkheden tussen broers en zussen

5.2 Van trots tot ergernis: Ambivalente gevoelens bij het delen van de zorg

In hoe respondenten spraken over de taakverdeling tussen hun broers en zussen is, net als bij de zorg voor de ouder, onderscheid te maken tussen prettige ervaringen en gevoelens aan de ene kant en minder fijne ervaringen en gevoelens aan de andere kant. Op één respondent na (R2) is bij eenieder van beide sprake. Ik geef wederom eerst inzicht in wanneer en waarom de taakverdeling als prettig

34 ervaren wordt. Daarna bespreek ik wanneer er juist spanningen ontstaan en hoe respondenten hierop reageren.

Trots op de taakverdeling en elkaar

Er zijn drie aspecten die bijdragen aan een fijne ervaring van de taakverdeling tussen broers en zussen. Een eerste is het gevoel en idee dat alle broers en zussen betrokken zijn bij de zorg en dat eenieder zijn of haar best doet en in de zorg bijdraagt naar vermogen (R5, R8, R9, R10, R11)). Ten tweede ervaren respondenten het als fijn wanneer ze met hun broers en zussen ‘op één lijn zitten’. Dit gaat meestal over belangrijke beslissingen die zij samen moeten nemen of over ervaringen die ze met elkaar delen (R5&R9, R10&R11). Als laatste speelt waardering voor wat eenieder doet een rol in hoe broers en zussen de taakverdeling ervaren:

We bedankten elkaar altijd, zo van: Wow wat fijn dat je dit doet, of dit hebt opgelost en meedenkt. Mijn man sprak ook zijn bewondering uit voor hoe we het met z’n alle gedaan hebben: zorgvuldig en met respect en aandacht voor iedereen. Dus daar ben ik wel trots op. Dan denk ik: Wij zijn goede dochters en zonen (R8).

Hoewel sommige respondenten aangeven het echt niet voor de waardering of erkenning te doen (R3, R10), vinden ze het wel ontzettend fijn om te krijgen en voelen ze zich daardoor gezien (R3, R7, R8, R10, R11).

Spanningen en irritaties tussen broers en zussen

Op één respondent na (R8), spreekt eenieder over ergernissen en irritaties die ontstaan door de zorg die tussen broers en zussen verdeeld moet worden. De meeste ergernissen ontstaan bij respondenten wanneer broers of zussen zich naar hun mening te veel onttrekken aan de zorg. Dit kan gaan om de feitelijke hoeveelheid zorg die een broer of zus op zich neemt of om de houding die een broer of zus aanneemt: de mate van betrokkenheid en bezorgdheid die hij of zij toont. De ergernis bestaat hierbij uit een soort onbegrip bij de respondent omdat hij of zij op basis van zijn of haar eigen framing- en feeling rule (dat je als kind voor je ouder hoort te zorgen en je je schuldig of niet fijn zou moeten voelen wanneer je dit niet doet) niet begrijpt dat de broer of zus niet naar de ouder omkijkt:

Mijn broer en zus kunnen het veel makkelijker los laten, daar erger ik mij echt weleens aan. Mijn broer is bijvoorbeeld tijdens het half jaar chemo niet één keer langs geweest. Dat ik denk hoe kan je?! Je weet niet eens hoe zwak ze is en dat ze daar boven een emmer hangt en hoe vreselijk het is. D’r haar viel uit, ze had geen wimpers waardoor haar ogen ’s morgens helemaal aan elkaar geklonterd zaten. Dan denk ik en jij komt gewoon niet even kijken hoe het met jouw moeder is? Ik snap dat niet. Ik denk het is je móeder! Dat moet toch niet fijn voelen? (R4)

35 In verband met deze ergernissen naar broers en zussen ontstaat soms het gevoel ‘’moet ík nu weer’’ bij primaire zorgverleners en het verlangen even ontlast te worden (R1, R2, R4, R7, R10):

Ik vond de zorg ook zwaar wanneer ik teleurgesteld was in mijn broers en mij ergerde aan hoeveel ze deden. Op sommige momenten hoop je toch op iets meer actie en ondersteuning en als dat er dan soms naar mijn gevoel weinig is, ja dat voel je je er toch een beetje alleen voor staan, alsof het allemaal op mijn schouders wordt gelegd (R7).

Een ander punt waarbij irritatie kan ontstaan is wanneer broers en zussen de zorg van de ander ‘for granted’ nemen en als vanzelfsprekend zien. Daarnaast kan iemand zich ergeren wanneer broers of zussen beter grenzen kunnen stellen. Dit wordt door de respondent zelf meestal als lastig ervaren omdat het hem of haar minder goed lukt. Aan de andere kant heeft de respondent er meestal ook bewondering voor:

Ik erger mij er natuurlijk dood aan dat zij zo die grenzen kunnen stellen, want ik doe dat niet. Maar ik realiseer mij tegelijkertijd ook dat ik dan de sjaak ben en ik maak het voor mijzelf ook heel lastig. Dus in die zin heb ik er ook bewondering voor en leer ik er ook van. Ja, het is dubbel (R11).

Wanneer respondenten gevoelens van ergernis of irritatie ervaren, vinden ze dit meestal niet passend en proberen ze hun gevoel te veranderen. Allereerst vinden ze het niet passend omdat ze ook de framing rule hanteren dat het verschaffen van zorg een vrije en eigen keuze moet zijn. De meeste respondenten vinden dat ze hun eigen normen niet aan een ander op mogen leggen. Ze vinden dat de zorg van hun broers en zussen iets is wat uit hun zelf moet komen (uit hun eigen gevoelens van liefde en compassie naar de ouder) en niet iets wat je kunt verplichten. Ze passen emotion work toe door tegen zichzelf te zeggen dat ze het ook niet van anderen kunnen of mogen verwachten, omdat eenieder is zoals die is en mensen nou eenmaal verschillend zijn. Een tweede manier waarop respondenten emotion work toepassen wanneer zij gevoelens van irritatie hebben, is deze relativeren door rekening te houden met omstandigheden en onmacht. Ze wijzen zichzelf dan op de drukke baan van de broer of zus of de verre afstand die hij of zij moet afleggen. Boze gevoelens worden gerelativeerd door het idee dat eenieder doet wat ie kan. Ze hanteren hier een pragmatische framing rule dat de zorg tussen broers en zussen naar vermogen verdeeld moet zijn. Soms staat deze framing rule echter haaks op de morele framing rule dat de zorg tussen broers en zussen gelijk verdeeld moet zijn. Wanneer respondenten eigenlijk beide framing rules hanteren, zorgt dit voor twijfel over welke feeling rules ze moeten toepassen: Of ze bijvoorbeeld boos mogen zijn als een broer of zus die ver weg woont minder doet of dankbaar moeten zijn voor iedere bijdrage. In de interviews komt dit naar voren met vragen als: “Mag ik ze dat wel kwalijk nemen?’’ (R1).

36 In sommige gevallen vinden respondenten hun gevoelens van ergernis of irritatie wel terecht maar passen ze, omdat de zorg voor de ouder tussen veel broers en zussen een moeilijk

gespreksonderwerp is, alsnog emotion work toe. Zo stelt een respondent:

Ik durf altijd heel makkelijk dingen aan te kaarten, maar bij mijn broer en zus zijn er toch onderwerpen die altijd worden gemeden en de zorg voor mijn moeder is daar eentje van. Ik wil ook niet dat mijn moeder daarbij zit en denkt dat het voor mij een hele opoffering is. Maar het voelt een beetje zwak of laf van mijzelf dat ik het bij mijn broer een zus dan niet durf te zeggen… Maar ik wil het ze niet opleggen. Ik heb zoiets van het moet uit hunzelf komen en anders ga ik ze misschien dwingen. En ja misschien ga ik ook wel een beetje het conflict uit de weg, dat ik bang ben dat ik een enorme beerput opentrek. Ik weet het niet. Ik vind het heel moeilijk (R4).

Uit dit citaat komen verschillende redenen naar voren die ook andere respondenten aankaarten om niet alles tussen broers en zussen te bespreken. Allereerst wordt commentaar op elkaars zorgbijdrage gemeden op basis van de eerder beschreven framing rule dat broers en zussen vinden dat ze anderen niet kunnen verplichten meer te gaan doen. Ten tweede willen respondenten niet zeurderig of klagend overkomen. Ze hanteren hierbij de framing rule dat het vanzelfsprekend is dat ze voor hun ouder zorgen en feeling rule dat ze dit dus niet zwaar horen te vinden. De belangrijkste reden lijkt echter specifiek met de aard van de relatie tussen broers en zussen te maken te hebben: deze is gebaseerd op een familieband. Je hebt elkaar niet gekozen, maar bent wel voor de rest van je leven met elkaar verbonden. Dit zorgt ervoor dat sommige dingen niet besproken worden om conflict en ruzie te vermijden. Zo stelt een andere respondent:

Je wilt geen conflict binnen de familie. Als je een conflict hebt dan weet je dat je het heel lang hebt en dat het heel diep naar binnen kan slaan of heel vervelend kan orden. Je kan ook niet van elkaar, kijk vrienden en vriendinnen kunnen op een gegeven moment geen vrienden of vriendinnen meer zijn, maar als broers en zussen moet je toch met elkaar hiermee door. En dat betekent soms wel dat daardoor de scherpste randjes eraf geveild worden (R12).

Een aantal respondenten geven hierbij ook aan dat het niet erg is dat niet alles besproken wordt: “Ja ik denk dat we echt allemaal op ons beurt wel dingen inslikken. Maar ik denk dat dat ook wel oké is, je hoeft niet alles te zeggen. Daar wordt die ander echt niet altijd beter van.” (R10). Dat conflict en ruzie meestal vermeden wordt, betekent niet dat broers en zussen elkaar helemaal nergens op aanspreken. Soms gebeurt dit wel degelijk en kan dit inderdaad leiden tot ruzie (zie paragraaf 5.4). Een behoorlijk aantal respondenten geeft echter ook aan dat het bespreekbaar maken van ervaringen rondom de zorg aan hun ouder aan de andere kant ook juist een opluchting kan zijn wanneer broers en zussen dit goed ontvangen en er begrip ontstaat (R1, R3, R5, R7, R8, R9, R10).

37