• No results found

5. De verdeling van zorgverantwoordelijkheden tussen broers en zussen

5.1 Wie doet wat en waarom?

Hoe de uiteindelijke verdeling in zorgtaken tussen broers en zussen tot stand komt, ligt aan een samenspel tussen veel verschillende factoren. Eerder onderzoek wijst hierbij op de belangrijke invloed van gender (Hequembourg & Brallier, 2005; Klerk e.a., 2015; Wilco Kruiijswijk, 2015). Ook in mijn onderzoek komen duidelijke verschillen tussen mannen en vrouwen naar voren: in hoeveel ze doen, wat ze doen en welke gevoelens ze hebben bij de zorg. Er is echter een verschil in de mate dat respondenten zelf expliciet op de rol van gender wijzen en de mate dat ik als onderzoeker de rol van gender zie terugkomen. Een kwart van de respondenten (R1, R3, R7) bracht in de interviews zelf gender als verklarende factor voor de taakverdeling naar voren. Opvallend is dat deze respondenten alle drie de enige dochter zijn in een gezin met meerdere broers en alle drie de meeste zorg verlenen aan de ouder. Zij zien het feit dat zij de enige dochter zijn als zeer belangrijke factor voor de verdeling van de zorgtaken. Aan de ene kant geven ze aan te denken dat het zorgzame bij hen meer vooraan ligt dan bij hun broers omdat ze een vrouw zijn. Ze zien het zorg voor en ook het zorgen maken over als iets wat toch eerder bij vrouwen voorkomt. Daarnaast wijzen ze ook op de voorkeur van de ouders voor hen omdat zij de enige dochter zijn. Zo stelt een van de drie:

Ik denk dat het ook is omdat ik de enige dochter ben. Dus dat mijn moeder het toch wel erg fijn vindt bepaalde dingen met mij te doen. Onlangs weer dan vraagt ze toch aan mij Saar ik heb even twee bh’tjes nodig wanneer zullen we die nou is gaan kopen. Dat vraagt ze dan toch niet aan mijn broers. Dat vindt ze fijn met mij. En ook der nageltjes knippen en al dat soort dingetjes dat doet ze toch wel graag met der dochter, dat zegt ze ook […] Mannen zijn volgens haar toch wel wat onhandiger daarin (R1).

31 Bij deze respondent speelt niet enkel dat de ouder de voorkeur heeft voor haar als dochter omdat zij als vrouw bepaalde zorgtaken beter zou uitvoeren, ook heeft de respondent het gevoel dat haar baan als minder belangrijk wordt gezien dan die van haar broers, waardoor haar moeder verwacht dat zij meer tijd heeft:

Mijn broers zijn echt de personen tegen wie ze een beetje opkijkt. Daar is ze heel trost op in de zin wat ze allemaal doen, en daarom hebben ze het volgens haar ook zo druk. Ze neemt het hen ook veel minder kwalijk als ze niet bellen, want ja zij hebben ook banen met verantwoordelijkheden […] Ik ben maar gewoon haar dochter die een ‘winkeltje’ heeft (R1).

De citaten samen laten zien dat zowel de structurele theorie als de socialisatie theorie hier verklaren dat de dochters meer bijdragen in de zorg dan de zonen. Naast deze drie specifieke respondenten die enkel broers hebben, geeft een andere respondent (R10) ook aan een beeld te hebben “dat jongens en mannen over het algemeen toch wel anders in de zorg staan dan meisjes en vrouwen.’’ Ze stelt dit minder in betrekking tot de hoeveelheid of soorten zorgtaken, maar wijst op een verschil in emotionele afstand die mannen en vrouwen kunnen nemen. Hier kom ik in een volgende paragraaf op terug.

De overige respondenten (R2, R4, R5, R6, R8, R9, R11, R12) behandelen gender niet expliciet en uit zichzelf als factor die de taakverdeling tussen broers en zussen bepaald. Naar mijn inzien speelt gender een grotere rol dan deze respondenten zelf aangeven. Juist omdat sommige gendernormen zo vanzelfsprekend zijn, worden ze door respondenten zelf niet als oorzaak genoemd voor het tot stand komen van de taakverdeling. Zo stelde een respondent wanneer ik naar de rol van gender vroeg dat dit geen invloed had, terwijl hij wel het volgende zei over de wekelijkse boodschappen: “Dan denk ik: laat de vrouw van mijn andere broers dat nou is doen, maar ja.’’ In plaats van dat hij hier iets van zijn broers verwacht, wijst hij expliciet vrouwen in plaats van mannen aan voor de zorg van zijn moeder. Bij andere respondenten opende de vraag over de rol van gender hun blik en herkenden ze

genderverschillen. Meestal namen ze echter wel een twijfelende houding aan en zeiden ze dat gender een invloed ‘zou kunnen’ hebben. Ze beschouwen andere factoren in plaats van gender eerder als doorslaggevend of relativeren genderverschillen met een grap:

Het zou heel goed een genderding kunnen zijn, maar dat weet ik niet. Volgens mij is het vooral de band die mijn zus met mijn moeder heeft […] En het is natuurlijk wel grappig dat mijn zus de typische vrouwelijke verzorgende taken doet, zoals nagels knippen. Maar goed ik moet altijd de haren nog uit het putje van de douche halen [lacht], dat is dan waarschijnlijk net weer technisch genoeg (R12).

Op basis van de interviews lijkt er een opvallend verschil aanwezig te zijn in hoeverre mannen en vrouwen wijzen op de rol van gender in de taakverdeling. Diegene die zelf direct op gender wijzen zijn enkel vrouwen (R1, R3, R7). Daarnaast laten de citaten van het broer/zus duo R1 en R12 zien, dat

32 waar de zus op de doorslaggevende rol van gender wijst, haar broer stelt dat niet gender maar de band met de moeder ervoor zorgt dat zijn zus meer zorgtaken op haar neemt (R1 &R12).

Gender in een complex samenspel met andere factoren

Het feit dat gender niet altijd expliciet als verklarende factor voor de taakverdeling tussen broers en zussen genoemd wordt en dat respondenten eerder andere redenen voor de taakverdeling gebruiken, wijst op het feit dat de invloed van gender niet op zichzelf staat maar gezien moet worden in een complex samenspel tussen verschillende factoren. Hieronder zet ik de belangrijkste factoren die invloed hebben op de taakverdeling uiteen. Waarbij ik waar relevant ook bespreek hoe gender hierbij (op de achtergrond) een rol speelt.

Iets waar iedere respondent op wijst als gevraagd wordt hoe de taakverdeling tussen broers en tussen tot stand is gekomen is de rol van nabijheid. Woonafstand is een geldige reden voor wie hoe vaak langs gaat en wie welke taken op zich neemt. Twee respondenten geven daarbij echter expliciet aan dat nabijheid geen excuus mag zijn om volledig van de zorg af te zien (R2, R4). Hoe ver weg ook, geografische afstand hoeft geen barrière te betekenen voor betrokkenheid. Twee andere respondenten wijzen echter juist op het effect van nabijheid. Zo stelt eentje: ‘Fysieke nabijheid, brengt emotionele nabijheid’. Door dicht bij de ouder te wonen, word je ook eerder geconfronteerd met de zorg die nodig is (R1, R7).

Naast nabijheid speelt het hebben van werk een rol in de taakverdeling, vooral omdat dit invloed heeft op de beschikbare tijd. De meeste respondenten die ik heb geïnterviewd werken geen volledige werkweek (R2, R3, R4, R5, R6, R7, R8, R9, R10, R11). Een aantal van hen geeft aan dat broers of zussen een drukke baan hebben en zij zelf daarom meer zorg op zich nemen (R1, R3, R7, R10, R12). Doordat zij meer tijd beschikbaar hebben voelen ze zich eerder geroepen om meer zorg op zich te nemen en/of de ouder neemt deze overweging mee in de benadering van kinderen voor de zorg. Het feit dat meer vrouwen dan mannen in Nederland parttime werken (Klerk e.a., 2015) verklaart hiermee een deel van de genderongelijkheid in de zorg. Interessant is dat naast de beschikbare tijd ook de verantwoordelijkheid van een baan meetelt, zoals het citaat van respondent 1 liet zien.

Een andere factor die meespeelt in het tot stand komen van de taakverdeling is het hebben van kinderen. Deze staat net als het hebben van werk in relatie met de beschikbare tijd van broers en zussen om te zorgen.

Driekwart van de respondenten wijst daarnaast op het karakter van zichzelf of van broers en zussen en hun persoonlijke voorkeur (R2, R4, R5, R6, R7, R9, R11, R12). Zo geven een aantal aan dat het zorgzame een beetje in hun zit en een grote karaktertrek is (R4, R9, R11). Eén respondent (R4) noemt expliciet dat karakter doorslaggevender is dan gender. Zij ziet eerder haar zoontje zorgen dan haar dochter. De vrouwelijke respondenten met enkel broers (R1, R3, R7) wijzen zoals hierboven beschreven juist wel op het zorgzame karakter van vrouwen en de neiging zorgtaken op zich te nemen.

33 Tevens noemen respondenten de rol van de partner in het tot stand komen van de

taakverdeling. De partner kan de betrokkenheid van broers en zussen juist beperken of stimuleren. Bij twee van de drie mannelijke respondenten lijkt de rol van hun vrouw een sterke invloed te hebben. Hun vrouwen gaan bijna altijd mee en dragen sterk bij aan de zorg voor de ouder. Bij één mannelijke respondent is het eigenlijk de vrouw die bijna alle taken op zich neemt. Gender lijkt hier op deze manier een rol te spelen. Ook bij andere respondenten komt het voor dat vrouwen van broers zich ook bij de zorg betrekken (R7, R8). Mannen van zussen houden zich eerder op de achtergrond, maar hebben wel een belangrijke rol in de ondersteuning van hun vrouw (R1, R4, R5, R7, R8, R11).

Een zesde aanleiding voor een specifieke uitkomst in taakverdeling tussen broers en zussen zijn rolpatronen van vroeger en de plaats in het gezin die eenieder had (R1, R2, R4, R8, R10, R11, R12):

Ik denk dus wel dat sowieso wanneer je als kinderen bij elkaar komt, je altijd een beetje valt in dat oude systeem van hoe het altijd thuis was. En je hebt je plek in een gezin. En dat voel ik ook in die

rolverdeling naar mijn moeder. Ik werd vroeger als jongste zusje niet altijd serieus genomen en zo voel ik dat nu soms nog wel. Mijn oudste broer is de bemiddelaar en een beetje de coördinator van het geheel. Dat is gewoon zo. En mijn middelste broers die kunnen soms heel veel dingen niet van elkaar hebben, die moeten echt voorzichtig zijn anders komt er ruzie, dat is ook echt iets van vroeger (R1).

Tot slot is de voorkeur van de ouder bepalend in wie welke taken uitvoert. In veel gevallen lijkt dit doorslaggevend te zijn (R1, R3, R6, R7, R8, R10, R11, R12). Hier speelt mee dat de voorkeur van de ouder sterke invloed heeft op gevoelens. Respondenten geven aan zich aan de ene kant door de

voorkeur voor hen vereerd te voelen en dat ze het daardoor ook eerder willen doen, maar aan de andere kant de plicht ook meer voelen het door de voorkeur te moeten doen en eerder schuldig te voelen wanneer ze het niet doen (R1, R7, R10). Gendernormen spelen bij de voorkeur van de ouder een zeer grote rol (R1, R3, R6, R7, R8, R10, R11, R12). Zoals hiervoor al naar voren kwam geven ouders bij veel zorgtaken de voorkeur aan dochters omdat zij deze taken beter uitvoeren en volgens hen vaak meer tijd hebben. Er zijn echter ook specifieke taken die ouders juist aan hun zonen vragen. In bijna alle gevallen (op één na) zorgt dit ervoor dat zonen de financiële taken op zich nemen en zussen zich meer bekommeren over het eten, huishoudelijke taken, kleding en dagelijkse verzorging.