• No results found

6. Een verantwoordelijkheid met grenzen

6.1 Van begrip tot verbolgenheid: Ambivalente opvattingen over het huidige zorgbeleid

Wanneer aan respondenten wordt gevraagd hoe zij vinden dat de verdeling van zorg tussen de overheid en kinderen eruit hoort te zien, zijn er in de antwoorden meestal veel tegenstrijdigheden te vinden. Respondenten zijn qua opvatting niet eenduidig onder het ene dan wel het andere

burgerschapsregime te plaatsen. De ambivalente opvattingen kunnen gezien worden als een resultaat van de huidige overgang naar een nieuw burgerschapsregime. Sommige uitspraken laten al enigszins een internalisering van de framing rules van het active citizenship regime zien, terwijl andere naar die

41 van eerdere regimes verwijzen. Zo kan een respondent stellen dat ze vindt dat zij als kind het meest verantwoordelijk is voor de zorg voor de ouder, terwijl ze later aangeeft dat ze vindt dat de overheid meer zou moeten bijspringen. Om toch enigszins inzicht te geven in de opvattingen van respondenten, maak ik een analytisch onderscheid tussen begrip voor en verbolgenheid over het huidige zorgbeleid. Aan de ene kant vinden de respondenten het toenemende beroep op kinderen voor de zorg een goede ontwikkeling, terwijl zij deze aan de andere kant ook als zeer kwalijk ondervinden. Bij de meeste respondenten komt dit in een combinatie voor, hoewel waar de nadruk ligt sterk kan verschillen.

Begrip voor het huidige zorgbeleid

Begrip voor de huidige hervormingen komt bij een aantal respondenten voor (R4, R5, R7, R9, R10, R11). Het voornaamste begrip komt naar voren in uitspraken waarin respondenten met nostalgie terugkijken naar hoe mensen voor elkaar zorgden vóór de opbouw van de verzorgingsstaat. Op dat moment hanteren ze de framing rule uit het community regime dat het normaal, vanzelfsprekend en mooi is om onderling voor elkaar te zorgen. Eén respondent (R5) kijkt hierbij duidelijk kritisch terug op het welfare recipient regime, waarin de overheid te veel zorg op zich nam. Ze vindt het een slechte ontwikkeling dat de Westerse maatschappij steeds individualistischer wordt en mensen minder naar hun naasten omkijken:

Ik kan heel goed zien dat we echt leven in een maatschappij met heel veel rechten en weinig plichten. En dat klinkt heel negatief, maar daar bedoel ik mee: je hebt heel veel rechten maar je hebt ook plichten. En je zou kunnen zeggen dat ik het gewoon een plicht vind als kind om voor een ouder te zorgen. Heel veel mensen zijn het daar helemaal niet mee eens en dat begrijp ik ook, maar dat vind ik wel erg. Ik voel het meer als te leven vanuit compassie naar een ander en dat is tegenwoordig in onze samenleving heel veel mensen vreemd (R5).

In het verlengde van het idee dat het mooi is om onderling voor elkaar te zorgen vindt een kwart (R4, R5, R7) het beroep dat de overheid doet op burgers eigenlijk geen slechte ontwikkeling en vinden ze mantelzorg iets goeds. Ze vinden zichzelf als kinderen belangrijk in de zorg voor hun ouder voor de betrokkenheid en een bepaalde warmte die professionals volgens hen niet kunnen geven. Zo stelt iemand:

Ik vind het warm en veilig dat mensen dichtbij elkaar voor elkaar zorgen. Want ja anders moet zo’n onbekende… Ik denk toch dat mijn moeder het zo fijn en vertrouwd vond dat ik er voor haar was en zelf vond ik het ook heel mooi om die zorg te geven (R7).

Een enkele respondent (R4) geeft daarnaast aan begrip te hebben voor de bezuinigingen, terwijl dit bij de meeste respondenten juist een punt van verontwaardiging vormt.

42

Ik snap het ook wel hoor, ik bedoel er kwam een wijkverpleegster en een gezinsverzorgster en die deed dit en die deed dat, dat is ook allemaal maar royaal uitgedeeld en op een gegeven moment is het geld op. Kijk je zit natuurlijk wel met een enorme vergrijzing en dat snap ik. Ik vind ook dat ik daarin mijn bijdrage moet leveren (R4).

Op basis van bovenstaande argumenten vinden respondenten het normaal en vanzelfsprekend dat de overheid een beroep op hen doet voor de zorg aan hun ouder. Zij lijken de framing rule dat zij verantwoordelijkheid dragen in de zorg voor hun ouder, geïnternaliseerd te hebben. Het is moeilijk te achterhalen in hoeverre de respondenten aangeven te willen zorgen en dit ook vanzelfsprekend te vinden, omdat de overheid al succesvol geslaagd is in het veranderen van hun emotiehuishouding of dat ze dit in eerdere regimes ook al hadden gedaan. Naar mijn interpretatie is er sprake van een samenspel. Ik denk dat een aantal respondenten het ideaal dat je als naasten voor elkaar hoort te zorgen al langer hanteerden, maar dat deze onder het huidige regime wel is versterkt. De retoriek van ‘normaliteit’ en ‘noodzakelijkheid’ die de overheid gebruikt, lijken hun uitspraken namelijk beïnvloed te hebben.

Verbolgenheid over het huidige zorgbeleid

In ieder interview kwam wel een punt van kritiek naar voren op het huidige zorgbeleid. Ook het begrip van de respondenten in de paragraaf hiervoor gaat vaak gepaard met afkeuring van andere aspecten. Waar respondent 5 bijvoorbeeld het beroep van de overheid op kinderen een goede ontwikkeling vindt, heeft ze wel kritiek op het feit dat geld de motor hierachter is:

Ik vind het raar dat de overheid het op deze manier maar oplegt, omdat er een soort van geen geld is. Dat vind ik niet goed en gaat ook nooit werken […] Je kan mensen niet opleggen om voor een ander te gaan zorgen als het niet vanuit liefde gebeurt! (R5)

Deze kritiek op de rol van geld in de hervormingen van de verzorgingsstaat wordt door veel respondenten gedeeld (R1, R3, R5, R6, R9, R10, R11). Zo geeft een andere respondent aan:

Het frustreert mij mateloos die participatiemaatschappij, het decentraliseren… De overheid vraagt het zogenaamd van ons, maar het wordt je gewoon opgedrongen. Ik zie om mij heen dat geld zooooo’n grote rol speelt dat ik daar schijt en schijt ziek van word. Er is geen geld zeggen ze… Verkeerde keuzes bedoel je! We wonen in een prachtig land waar veel kan ook qua gezondheidszorg, maar als ik zie dat de directeur van onze stichting van epilepsie echt dik meer dan twee ton per jaar verdient, dan denk ik: Laat die directeuren opzouten en een kwart van hun geld geven aan de zorg en dan kan een groot deel van die mantelzorg verminderd worden (R9).

43 De retoriek van noodzakelijkheid, verwerpt de respondent in bovenstaand citaat. Hij stelt dat het een kwestie is van verkeerde keuzes. Hierbij lijkt hij de framing rule uit her welfare-recipient regime te hanteren. Hij vindt niet dat mantelzorgers maar de overheid de grootste verantwoordelijkheid zou moeten dragen voor de zorg. Dit is iets waar veel andere respondenten het mee eens zijn. Zij vinden dat de overheid verantwoordelijk is voor een goede basiszorg die voor iedereen toegankelijk en betaalbaar is. Wat kinderen qua zorg geven “moet een aanvulling zijn, geen invulling.’’ (R2). Wat hierbij aansluit is dat sommigen het een zorgelijke ontwikkeling vinden dat onder het huidige regime de ongelijkheid toeneemt tussen mensen met de juiste capaciteiten en financiële middelen en mensen die dit niet hebben. Zo stelt iemand:

Kijk ik ben niet van de afdeling dat ik vind dat de overheid alles maar moet oplossen. Ik vind juist dat mensen zelf de mogelijkheid moeten hebben om het naar hun eigen behoefte in te vullen, maar mensen die dat niet kunnen daar is niets voor en dat vind ik kwalijk, echt zwaar kwalijk. Die verkommeren gewoon. Mensen die veel geld hebben en hoogopgeleid zijn die hebben veel meer mogelijkheden (R11).

Een aantal respondenten zijn boos en teleurgesteld over de huidige matige voorzieningen van de overheid (R1, R2, R3, R7, R9, R12). Zij vinden dat in het welfare-recipient regime de zorg voor ouderen goed, of eigenlijk beter, geregeld was:

In deze tijd is de zorg heel slecht geregeld in vergelijking met vroeger. Vroeger had je

bejaardentehuizen, daar ging je dan heen en daar was gewoon een gemeenschappelijke zaal en waren allemaal mensen van je leeftijd. Eigenlijk denk ik: dat was, tuurlijk het was wel een bejaardentehuis maar er was wel een soort ‘thuis’. Iets wat mensen nu vaak niet hebben omdat ze alleen zitten. Mijn moeder woont nu dus ook echt alleen in een eigen appartementje. En dat is best wel heel erg eigenlijk (R1).

Uit dit citaat blijkt ook dat respondenten zich onder het huidige regime meer zorgen maken over de eenzaamheid van hun ouder. Nu met het huidige zorgbeleid de nadruk ligt op zo lang mogelijk zelfstandig thuis wonen en er gekort wordt op thuiszorg, voelen respondenten zich sterker moreel verplicht om de eenzaamheid van hun ouder in te vullen. Hier was minder sprake van in eerdere zorgregimes waar ouderen in een bejaardentehuis woonden met andere ouderen om zich heen. Respondenten weten dan ook niet of zo lang mogelijk zelfstandig thuis wonen eigenlijk wel ideaal is en vinden in ieder geval dat dit niet een verplichting maar een keuze moet betreffen van de ouder zelf (R1, R9, R11). Een aantal van de respondenten hadden vroeger het idee dat hun ouder in een

bejaardentehuis terecht zou komen waar zij voor de gezelligheid langs zouden gaan (R1, R7), of ze zouden wel meer voor hun ouder gaan zorgen maar dan met het idee dat dit een eigen en vrij keuze zou zijn:

44

Het verschil is, kijk als ik zeg ik zou mijn vader wel in huis willen nemen, dan is dat een vrije keus. Ik vind het fijn om voor mijn vader te zorgen, dus ik neem hem in huis. Maar hij had ook naar een bejaardentehuis kunnen gaan. Maar nu is die keus, is vaak geen vrije keus meer. Het is nu meer dat heel veel vrouwen van mijn leeftijd, die zelf dus ook geen twintig of dertig meer zijn maar ook al ouder worden, naast hun werk ook nog hun ouders moeten gaan verzorgen. Dat was in de jaren zeventig en tachtig absoluut niet. Mijn moeder heeft nooit voor haar vader of moeder hoeven zorgen (R1).

In verband met deze kritiek dat zorg niet meer een vrije keus is, staat een voorwaarde die respondenten stellen aan de framing rule dat je als kind voor je ouder hoort te zorgen (R1, R3, R5, R9, R10, R11, R12). Deze voorwaarde is dat de band met de ouder goed moet zijn. Zo geeft één van de respondenten aan:

Ik denk dat wij in ons gezin een zodanig goede band hebben met elkaar dat het goed is dat we voor elkaar zorgen. En ik denk wat wij hierin als kinderen ook heel veel voor mijn moeder doen, dat denk ik echt. Maar ik vind niet dat dit de norm voor iedereen moet zijn en ik denk ook niet dat dit de norm voor iedereen kan zijn […]. Je weet nooit hoe de verhoudingen liggen en als de band goed is dan doe je ook veel makkelijker iets voor elkaar (R10).

Respondenten vinden dat de zorg die ze aan hun ouder verschaffen niet als algemene norm moet heersen omdat er gekeken moet worden naar de specifieke omstandigheden, waaronder onderlinge verhoudingen tussen broers en zussen en kind en ouder. Dat deze verhoudingen heel complex kunnen zijn en familiebanden een historie kennen is iets waar de overheid met haar huidige beleid volgens enkele respondenten overheen stapt: “De overheid kan wel zeggen: ja kinderen kunnen toch meer voor hun ouders gaan zorgen, maar zo makkelijk ligt het helemaal niet hoor!’’ (R1). Hier komt de

specifieke aard van familierelaties terug. Waar de overheid met haar toenemende beroep op kinderen voor de zorg voor ouders uit gaat van een bepaalde flexibiliteit in familiebanden, is in een aantal gevallen juist sterk te zien hoe ingesleten patronen die in jaren zijn gegroeid moeilijk zijn om aan te passen (R1, R2, R5, R9).

Een laatste punt van kritiek op het huidige zorgbeleid is dat de zorg in Nederland een bureaucratisch doolhof is waar enkel burgers met hooggeschoolde vaardigheden een weg in kunnen vinden. Veel respondenten vinden dat het regelen van zorg tegenwoordig veel te complex is (R2, R4, R6, R8, R9, R10, R11, R12). Zo stelt één van de respondenten:

Ik was helemaal spoorloos! En met name met het aanvragen van PGB, dan kom je met zorgkantoren in contact en dat was allemaal zo ingewikkeld. En dan denk je: ja ik ben toch academisch geschoold en dan zit je een hele avond te googlen en dan denk ik my goodness hoe zit dat en dan moet je formulieren invullen en denk je wat wordt hier nou mee bedoeld? Nou nee echt, je moet enorm veel hoger

45 Bovenstaande kritieken leiden vaak tot gevoelens van verbolgenheid ten opzichte van het huidige zorgbeleid. Hoewel sommigen deze gevoelens terecht vinden, is er ook vaak sprake van situaties waarin men zijn of haar boosheid relativeert. Een manier waarop respondenten hier emotion work toepassen is door tegen zichzelf te zeggen dat in het algemeen de gezondheidszorg in Nederland goed geregeld is of door de situatie te vergelijken met elders. Door zichzelf hierop te wijzen, mogen sommige respondenten van zichzelf ook weer niet te veel klagen. Zo stelt een respondent over Nederland:

Ik kan een hoop schreeuwen maar er is ook een hoop mogelijk, het is ook een pracht land […] Mijn frustratie zit in geld, maar af en toe moet ik mijzelf terugfluiten en mijn zegeningen tellen (R9).

Verwachtingen van eigen kinderen

Uit de verwachtingen die de respondenten hebben naar hun kinderen is tevens duidelijk te zien dat we in een overgang zitten naar een nieuw burgerschapsregime. Voor iedere respondent is het nog totaal niet vanzelfsprekend om te verwachten dat hun kind later voor hen gaat zorgen. Integendeel juist. Door de ervaring die zij zelf hebben in de zorg voor hun ouder en het plichtsgevoel daarbij, willen ze juist de zorg aan hun kinderen niet opleggen. Ook hier komt de framing rule dat je zorg niet kunt verplichten duidelijk naar voren:

Ik heb ook weleens tegen mijn kinderen gezegd: Als ik zo doe zoals oma nu, dat enorme beroep ‘jij moet er voor mij zijn’, plak mij dan achter het behang! Zeg het tegen mij of stop mij ergens, maar laat het niet zo ver komen! Ik wil echt niet zo’n groot beroep doen op mijn kinderen, niet in die mate. Het kan echt verstikkend zijn, dat vind ik echt. Echt verstikkend ja (R10).

6.2 Conclusie

Concluderend zijn respondenten qua opvattingen over de verdeling van zorgverantwoordelijkheden voor hun ouder tussen kinderen en de overheid niet eenduidig onder het ene dan wel het andere

burgerschapsregime te plaatsen. Respondenten maken gebruik van meerdere tegenstrijdige framing- en feeling rules wanneer zij het huidige zorgbeleid evalueren. Aan de ene kant vinden ze het op basis van framing rules uit het community regime normaal en vanzelfsprekend dat de overheid een beroep op hen doet voor de zorg voor hun ouder. De feeling rule die hieraan gekoppeld kan worden, is dat zij zich dan ook niet boos mogen voelen over de recente veranderingen in de zorg. Echter stellen respondenten op basis van framing en feeling rules uit het welfare recipient regime grenzen aan hun zorgverantwoordelijkheden. Ze vinden dat de overheid de grootste verantwoordelijk draagt en voor een goede basiszorg voor iedere burger hoort te zorgen. Hieruit volgt dat respondenten vinden dat ze boos mogen zijn over de hervormingen van de verzorgingsstaat. Ze vinden daarbij de bezuinigingen,

46 in combinatie met de hooggeschoolde vaardigheden die nodig zijn om zorg te kunnen regelen, een kwalijke ontwikkeling omdat het de ongelijkheid tussen burgers zou vergroten. Daarnaast nemen in het active citizenshipregime schuldgevoelens bij respondenten toe met betrekking tot de eenzaamheid van hun ouder, omdat de ouder niet zoals vroeger in een bejaardentehuis gezelschap van andere ouderen heeft. Tot slot is de belangrijkste framing rule die respondenten hanteren, die tevens in hoofdstuk 5 naar voren kwam, het feit dat zorg een vrij keuze moet zijn. De framing rule staat echter haaks op de ervaring van respondenten dat zij door een terugtrekkende overheid juist meer de plicht voelen om de zorg voor hun ouder op zich te nemen. Hoewel dit een punt van kritiek vormt, passen respondenten emotion work toe door hun zegeningen te tellen.

47