• No results found

De toepassing van earnings management in de Nederlandse bankensector : het verschil tussen Nederlandse GAAP en IFRS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De toepassing van earnings management in de Nederlandse bankensector : het verschil tussen Nederlandse GAAP en IFRS"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De toepassing van earnings management in de Nederlandse bankensector Het verschil tussen Nederlandse GAAP en IFRS

Bachelor thesis

Bente van Keulen 10164030

30 juni – Final draft

BSc Accountancy & Control Universiteit van Amsterdam Supervisor: Drs. E.M. van der Veer

(2)

Abstract

Sinds 1 januari 2005 zijn alle Europese beursgenoteerde ondernemingen verplicht IFRS toe te passen. Een van de doelen van IFRS is het reduceren van earnings management bij beursgenoteerde banken. Earnings management is het doelbewust beïnvloeden van het resultaat van een onderneming waarvoor managers verschillende motieven en technieken hebben. Deze scriptie onderzoekt met behulp van een literatuuronderzoek of de overschakeling van de Nederlandse GAAP naar IFRS heeft geleid tot een reductie in earnings management bij Nederlandse beursgenoteerde banken. Dit onderzoek draagt bij aan de al bestaande literatuur door een concreet onderzoek te doen naar de invloed van IFRS op Nederlandse beursgenoteerde banken. Uit het onderzoek blijkt dat earnings management onder IFRS bij deze banken gereduceerd is. Of dit echter volledig aan de verandering in accountingstandaarden te wijten is, valt niet te zeggen. Op de mate van toepassing van earnings management hebben namelijk ook andere factoren invloed, zoals de aandeelhoudersstructuur en de mate waarin banken onder toezicht staan.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 3 2. Accountingstandaarden 6 2.1 Nederlandse GAAP 6 2.2 IFRS 7 3. Earnings management 9 3.1 Definitie 9 3.2 Motieven 10 3.2.1 Algemene motieven 10 3.2.1.1 Regelgevingsmotieven 11 3.2.1.2 Contractuele motieven 12 3.2.1.3 Kapitaalmarktmotieven 12 3.2.1.4 Signaleringsperspectief 13

3.2.2 Motieven bij banken 14

3.3 Technieken 15

3.3.1 Algemene technieken 16

3.3.2 Technieken bij banken 17

3.4 Samenvatting 19

4. Het effect van IFRS op earnings management Nederlandse bankensector 20 4.1 Earnings management onder Nederlandse GAAP 20 4.1.1 Earnings management bij Nederlandse ondernemingen 20 4.1.1.1 Het Angelsaksische en Continentale model 20 4.1.1.2 Structuur- en niet-structuurvennootschappen 22 4.1.2 Earnings management bij Nederlandse banken 23

4.1.3 Samenvatting 26

4.2 Earnings management onder IFRS 26

4.2.1 Earnings management bij Nederlandse ondernemingen 26 4.2.2 Earnings management bij Nederlandse banken 27

4.2.3 Samenvatting 28

4.3 Verschil in earnings management Nederlandse GAAP en IFRS 28 4.3.1 Earnings management bij Nederlandse ondernemingen 28 4.3.2 Earnings management bij Nederlandse banken 30

4.3.2.1 IAS 39 30 4.3.2.2 Effectiviteit IAS 39 32 4.4 Samenvatting 36 5. Conclusie 40 6. Literatuurlijst 42 Figuur 1 10 Figuur 2 24 Figuur 3 25

(4)

1.

Inleiding

De recente financiële crisis en rapporteringschandalen hebben ervoor gezorgd dat er vraagtekens worden gezet bij de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving van beursgenoteerde ondernemingen. Vooral de manier waarop beursgenoteerde banken hun bezittingen en schulden waardeerden, kwam onder vuur te staan (Gebhardt & Novotny-Farkas, 2011, p. 289). Dit werd versterkt door accountingschandalen zoals Lehman Brothers (Trouw, 2010). Doordat de accountingcijfers van veel banken niet betrouwbaar bleken te zijn, ontstond het vermoeden dat veel banken met behulp van earnings management hun financiële gegevens hadden beïnvloed (Vander Bauwhede, 2003, p. 196).

Bij het bepalen van de financiële prestatie van een onderneming is het winstcijfer een belangrijke maatstaf. Veel stakeholders van ondernemingen nemen beslissingen op basis van het gerapporteerde winstcijfer, waardoor het voor stakeholders uiterst belangrijk is dat dit winstcijfer betrouwbaar is (Vander Bauwhede, 2003, p. 196). Managers hebben echter de beschikking over verschillende methoden om het winstcijfer van een onderneming te beïnvloeden, dit wordt earnings management genoemd. Zij hebben dus de mogelijkheid om het winstcijfer de gewenste richting op te sturen (Callao & Jarne, 2010, p. 160).

De methoden voor earnings management die managers kunnen toepassen vallen binnen de geldende accountingstandaarden, waardoor resultaatsturing binnen deze standaarden is toegestaan (Van Rooijen, 2002, p. 17). Welke methoden een onderneming kan toepassen hangt af van de accountingstandaarden die op haar van toepassing zijn (Vander Bauwhede, 2003, p. 197). In Europa hanteert elk land haar eigen accountingstandaarden waardoor Europese ondernemingen verschillen in de mogelijkheden voor resultaatsturing (Maijoor & Vanstraelen, 2006, pp. 33-34). Ook Nederlandse ondernemingen beschikken binnen de Nederlandse accountingstandaarden over methoden voor earnings management (Shen & Chih, 2005, pp. 2680-2684).

Door de globalisering van de wereldmarkten en de toenemende mate waarin internationale economieën met elkaar zijn verbonden, ontstond er een behoefte aan uniformiteit en de mogelijkheid om financiële verslaggeving uit verschillende landen eenvoudig met elkaar te kunnen vergelijken. Door middel van uniforme

(5)

accountingstandaarden voor de externe verslaggeving van ondernemingen zou aan deze behoefte voldaan kunnen worden. Om deze reden heeft de International Accounting Standard Board (IASB) de International Financial Reporting Standards (IFRS) ontwikkeld. Dit is een set van internationale accountingstandaarden voor de externe financiële verslaggeving van ondernemingen. Sinds 2005 moeten alle beursgenoteerde ondernemingen van de lidstaten van de Europese Unie deze standaarden toepassen (Jeanjean & Stolowy, 2008, pp. 480-482). Het gevolg is dat IFRS invloed kan hebben op de mogelijkheden voor resultaatsturing (Gebhardt & Novotny-Farkas, 2011, pp. 289-291).

Waar Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen voorheen nog moesten voldoen aan de Nederlandse accountingstandaarden, moeten ook zij sinds 2005 aan IFRS voldoen. De financiële verslaggeving voor beursgenoteerde banken is in Nederland dus eveneens onderhevig aan IFRS (Agostino, Drago & Silipo, 2010, p. 438). Banken zijn een speciaal type ondernemingen die beschikken over speciale instrumenten om hun resultaat te sturen: loan loss provisions. IFRS bevat speciale standaarden voor deze instrumenten om resultaatsturing te beperken. Hierdoor wordt de financiële rapportage van banken beïnvloed door de invoering van IFRS (Agostino et al., 2010, p. 438).

Er is een aantal studies gedaan naar het effect van de invoering van IFRS op earnings management, dat aantoont dat IFRS invloed heeft op de mate van resultaatsturing. Een concreet onderzoek naar de invloed van IFRS op Nederlandse beursgenoteerde banken is er echter nog niet uitgevoerd. De bedoeling is dat IFRS earnings management reduceert (Gebhardt & Novotny-Farkas, 2011, p. 290). Daarom wil ik onderzoeken of de overgang van de Nederlandse accountingstandaarden naar IFRS ervoor zorgt dat beursgenoteerde banken minder earnings management toepassen. Hierbij zal ik een literatuuronderzoek uitvoeren. De uitkomst van dit onderzoek kan relevant zijn voor zowel Nederlandse beursgenoteerde banken als organen die accountingstandaarden ontwikkelen. De onderzoeksvraag luidt:

Is de toepassing van earnings management bij Nederlandse beursgenoteerde banken gereduceerd na de invoering van IFRS?

Uit het literatuuronderzoek blijkt dat IFRS invloed heeft op de mate van earnings management bij Nederlandse beursgenoteerde banken. Beursgenoteerde banken tonen

(6)

voornamelijk een reductie in de mate van earnings management. De mogelijkheid om loan loss provisions toe te passen voor earnings management wordt beperkt onder IFRS, wat in de praktijk daadwerkelijk zijn effect blijkt te hebben. Hieruit kan geconcludeerd worden dat earnings management gereduceerd is bij Nederlandse beursgenoteerde banken. Er kan echter niet geconcludeerd worden dat dit effect enkel het resultaat is van de verandering in accountingstandaarden. Er spelen ook overige factoren een rol, zoals de mate waarin banken onder toezicht staan en de aandeelhoudersstructuur van banken.

Ter beantwoording van de onderzoeksvraag is dit onderzoek in vier delen opgebouwd. In hoofdstuk 2 worden de Nederlandse accountingstandaarden en IFRS besproken. Vervolgens behandelt hoofdstuk 3 de definitie, de motieven en de technieken van earnings management. Aansluitend volgt in hoofdstuk 4 de analyse van het gebruik van earnings management onder de Nederlandse accountingstandaarden en IFRS. Ten slotte geeft hoofdstuk 5 een antwoord op de onderzoeksvraag.

(7)

2.

Accountingstandaarden

Veel landen hebben hun eigen accountingstandaarden ontwikkeld die nageleefd moeten worden door de ondernemingen die in dat land gevestigd zijn. Binnen de financiële verslaggeving bestaan daarom veel verschillende accountingstandaarden. Om de verschillen tussen de bestaande Europese accountingstandaarden voor beursgenoteerde ondernemingen te elimineren, is IFRS ontwikkeld (Jeanjean & Stolowy, 2008, pp. 480-481). In paragrafen 2.1 en 2.2 worden de Nederlandse accountingstandaarden en IFRS behandeld.

2.1 Nederlandse GAAP

Nederland heeft haar eigen accountingstandaarden ontwikkeld die gevolgd moeten worden bij de externe financiële verslaggeving van Nederlandse ondernemingen. In Titel 9 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn regels vastgelegd omtrent de jaarrekening van Nederlandse ondernemingen. Deze ondernemingen mogen de regels die hierin zijn vastgelegd niet overtreden. Op basis van deze wettelijke regels zijn de ‘Richtlijnen voor de jaarverslaggeving’ opgesteld door de Raad van de Jaarverslaggeving. Dit is het uitvoerend orgaan van de Stichting voor de Jaarverslaggeving, die het doel nastreeft om de kwaliteit van de externe financiële verslaggeving van Nederlandse ondernemingen te bevorderen. De richtlijnen vormen een indicatie voor ondernemingen hoe zij hun financiële verslaggeving kunnen inrichten (Raad voor de Jaarverslaggeving, 2014). Het volgen van deze richtlijnen is echter niet wettelijk verplicht. De combinatie tussen de wettelijke regelingen en de richtlijnen wordt ook wel de Nederlandse GAAP genoemd (SBR, 2012, p. 2).

Voorheen golden de Nederlandse GAAP voor alle Nederlandse beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde ondernemingen. Sinds de invoering van IFRS voor alle Europese beursgenoteerde ondernemingen per 1 januari 2005, geldt de Nederlandse GAAP slechts nog voor Nederlandse niet-beursgenoteerde ondernemingen. Deze ondernemingen mogen echter wel vrijwillig overstappen op IFRS (E&Y, 2013, p. 3).

(8)

2.2 IFRS

Door de globalisering van de wereldmarkten en de toenemende mate waarin internationale economieën met elkaar zijn verbonden, is er een grote behoefte ontstaan aan uniformiteit en de mogelijkheid om financiële verslaggeving uit verschillende landen eenvoudig met elkaar te kunnen vergelijken. Door middel van uniforme accountingstandaarden voor de externe verslaggeving van ondernemingen zou aan deze behoefte voldaan kunnen worden. Om deze reden heeft de IASB, het internationale orgaan dat accountingstandaarden ontwerpt, IFRS ontwikkeld. Sinds 1 januari 2005 zijn alle Europese beursgenoteerde ondernemingen verplicht om IFRS toe te passen (Jeanjean & Stolowy, 2008, p. 482).

De verplichte invoering van IFRS heeft een discussie op gang gebracht tussen de voor- en tegenstanders van deze standaarden. De voorstanders stellen dat de kwaliteit van de verslaggeving gestegen is door de invoering van IFRS, terwijl de tegenstanders argumenten aanbrengen die juist op verslechtering van de kwaliteit duiden (Jeanjean & Stolowy, 2008, p. 482). De Europese Commissie, de instantie die IFRS verplicht heeft gesteld voor Europese beursgenoteerde ondernemingen, is echter overtuigd van de toegevoegde waarde van IFRS en ziet drie voordelen in de invoering van IFRS (Europese Unie, 2002). Ten eerste zorgt IFRS ervoor dat de nationale accountingstandaarden voor beursgenoteerde ondernemingen vervangen kunnen worden door uniforme accountingstandaarden met een hoge kwaliteit. Door de invoering van IFRS in Europa wordt de mate waarin managers verslaggevingsdiscretie kunnen toepassen gereduceerd ten opzichte van nationale accountingstandaarden. Dit zorgt ervoor dat ondernemingen hun financiële verslaggeving verbeteren en dat er harmonisatie optreedt op de wereldmarkten (Europese Unie, 2002). Ten tweede draagt IFRS bij aan een efficiënte en kosteneffectieve werking van de kapitaalmarkten. Een van de doelen van de Europese Commissie is het beschermen van investeerders door het vertrouwen in de financiële markten te behouden en te bevorderen. IFRS zorgt ervoor dat investeerders veel makkelijker en tegen lagere kosten ondernemingen, die gevestigd zijn in verschillende landen en op verschillende markten opereren, kunnen vergelijken. Financiële informatie wordt zo veel waardevoller voor investeerders en reduceert de informatieasymmetrie waarmee investeerders te maken hebben (Europese Unie, 2002). Ten slotte probeert de Europese Commissie met behulp van IFRS de

(9)

concurrentie tussen Europese ondernemingen te verhogen en zo de Europese economie te verbeteren (Europese Unie, 2002).

(10)

3.

Earnings management

3.1 Definitie

In de literatuur over earnings management worden verschillende definities van deze term gebruikt. Healy en Wahlen (1999, p. 368) definiëren earnings management als het misleiden van stakeholders over de onderliggende economische prestatie van de onderneming of het beïnvloeden van contractuele uitkomsten die afhankelijk zijn van de gerapporteerde financiële cijfers. Managers kunnen dit bereiken door hun eigen oordeel te gebruiken in de financiële verslaggeving en in het vormgeven van bepaalde transacties (Healy & Wahlen, 1999, p. 368).

Ook Schipper geeft een definitie van earnings management. Volgens haar is earnings management de doelbewuste interventie in de externe financiële verslaggeving waarbij managers het doel hebben om persoonlijk voordeel voor henzelf te halen. Schipper benadrukt in haar definitie dat managers bij earnings management doelbewust gebruik maken van hun discretie binnen de financiële verslaggeving (1989, p. 92).

Earnings management wordt vaak verward met earnings manipulatie. Er is echter een verschil tussen deze twee begrippen. Bij earnings management vindt de resultaatsturing binnen de geldende accountingstandaarden plaats (Van Rooijen, 2002, p. 17). Hierbij wordt gebruik gemaakt van de flexibiliteit in de verslaggevingsregels. Flexibiliteit houdt hier de mogelijkheid in om financiële informatie aan te passen binnen de mogelijkheden die de verslaggevingsregels bieden. Door het aanwenden van verschillende accountingtechnieken kunnen managers het bedrijfsresultaat in zekere mate sturen. Doordat dit binnen de geldende verslaggevingsregels plaatsvindt, is earnings management een wettelijk toegestane activiteit (Van Rooijen, 2002, p. 17). Earnings manipulatie vindt, in tegenstelling tot earnings management, buiten de geldende accountingstandaarden plaats. Hierbij worden materiële feiten of accountinginformatie opzettelijk en doelbewust onjuist weergegeven om stakeholders te misleiden. Er is hier ook wel sprake van financiële fraude, wat een illegale activiteit is (Dechow & Skinner, 2000, p. 238). In figuur 1 wordt het onderscheid tussen earnings management en earnings manipulatie weergegeven. Earnings management wordt gerealiseerd door agressieve accountingkeuzen te maken binnen de geldende accountingsregels. Worden de

(11)

accountingregels echter geschonden, zoals in het geval van earnings manipulatie, dan is er sprake van frauduleuze accounting (Dechow & Skinner, 2000, p. 238).

Figuur 1: het verschil tussen earnings management en earnings manipulatie

3.2 Motieven

Managers kunnen verschillende motieven hebben om earnings management in de financiële verslaggeving van hun onderneming toe te passen. Er zijn motieven die een rol spelen binnen iedere onderneming die onderworpen is aan het toepassen van financiële verslaggevingsregels. Ten aanzien van banken geldt dat er een aantal motieven zijn die zich alleen voordoen binnen de bankensector.

3.2.1 Algemene motieven

Binnen geldende accountingstandaarden hebben managers de mogelijkheid om het resultaat van hun onderneming te sturen. Managers hebben verschillende motieven die leiden tot het toepassen van resultaatsturing. Contracten tussen stakeholders en de

In deze figuur worden verschillende accountingtypes weergeven. Earnings management kan binnen de geldende accountingstandaarden toegepast worden, vooral door agressieve accounting. Als de standaarden geschonden worden, is er sprake van earnings manipulatie en dus frauduleuze accounting (Dechow & Skinner, 2000, p. 238).

(12)

onderneming liggen meestal aan de grondslag van de motieven die managers doen besluiten om het resultaat te sturen. Een voorbeeld hiervan is het arbeidscontract tussen de manager en de onderneming (Jiambalvo, 1996, p. 38).

De motieven voor earnings management kunnen worden ingedeeld in twee verschillende perspectieven: het opportunistische perspectief en het signaleringsperspectief (Heemskerk & Van der Tas, 2006, p. 572). Het opportunistische perspectief gaat ervan uit dat managers hun eigen doelen willen realiseren door misleidende informatie te communiceren naar aandeelhouders en andere stakeholders van de onderneming. De motieven die onder dit perspectief vallen, komen voort uit de bestaande regelgeving, gesloten contracten en de situatie op de kapitaalmarkt (Heemskerk & Van der Tas, 2006, p. 572). Het signaleringsperspectief gaat ervan uit dat managers met behulp van het selecteren van bepaalde accountingmethoden inside information over de onderneming willen communiceren naar de stakeholders (Heemskerk & Van der Tas, 2006, p. 572).

Onder beide perspectieven kunnen verschillende motieven ingedeeld worden. Deze motieven worden in de paragrafen 3.2.1.1 tot en met 3.2.1.4 besproken. Paragraaf 3.2.2 behandelt vervolgens motieven die specifiek voor de bankensector gelden.

3.2.1.1 Regelgevingsmotieven

Veel industrieën worden sterk gereguleerd door toezichthoudende instanties. Deze toezichthouders hebben regels opgesteld waaraan ondernemingen in de desbetreffende industrieën moeten voldoen. Vaak zijn deze regels gekoppeld aan accountingcijfers en kennen deze regels bepaalde minimumeisen waaraan de betreffende ondernemingen moeten voldoen. Zodra ondernemingen niet voldoen aan dergelijke minimumeisen kunnen er negatieve gevolgen optreden, zoals boetes. Indien een onderneming dreigt om niet aan een minimumeis te voldoen, dan kan zij met behulp van resultaatsturing de accountingcijfers beïnvloeden om aan de eisen te blijven voldoen (Healy & Wahlen, 1999, pp. 377-378).

Een ander regelgevingsmotief om earnings management toe te passen komt tot uiting wanneer een onderneming het risico loopt om onderzocht te worden voor schending van eerlijke concurrentie. Door het resultaat van de onderneming onder te

(13)

waarderen, kan een onderneming de indruk wekken dat zij de regels van eerlijke concurrentie niet heeft overtreden (Healy & Wahlen, 1999, p. 378)

3.2.1.2 Contractuele motieven

Er zijn ook motieven die voortvloeien uit verbintenissen die zijn aangegaan door de onderneming met derde partijen, waaronder managers. Deze motieven volgen uit de arbeidscontracten tussen ondernemingen en managers en uit leningsvoorwaarden waarmee een onderneming akkoord is gegaan (Watts & Zimmerman, 1978, pp. 112-113).

De compensatie van managers kan zo opgesteld zijn dat managers een bonus ontvangen die afhankelijk is van de prestatie van de onderneming. Zodra dit het geval is, bestaat er voor managers een grote drijfveer om deze bonus te maximaliseren. Met behulp van earnings management kan deze maximalisatie gerealiseerd worden. De afhankelijkheid tussen hun compensatie en de prestatie van de onderneming vormt voor managers een motief om het resultaat te overwaarderen (Healy, 1985, p. 106).

In contracten die worden gesloten met derde partijen worden vaak afspraken gemaakt over eisen waaraan een onderneming gedurende het contract moet blijven voldoen. Deze eisen zijn meestal gekoppeld aan accountingcijfers en hebben vaak betrekking op de liquiditeit en solvabiliteit van de betreffende onderneming (Heemskerk & Van der Tas, 2006, p. 572). Zodra een onderneming deze afspraken overtreedt, hebben crediteuren het recht hun belangen te beschermen door bijvoorbeeld het innemen van activa of door de looptijd van leningen te verkorten. Om deze acties te voorkomen kan een manager earnings management toepassen om accountingcijfers te beïnvloeden om binnen de gestelde eisen te blijven (Jiambalvo, 1996, p. 38).

3.2.1.3 Kapitaalmarktmotieven

Kapitaalmarktmotieven volgen uit het opportunistische perspectief waarbij managers het doel hebben zelf te profiteren van de resultaatsturing (Heemskerk & Van der Tas, 2006, p. 572). Er zijn vier motieven die uit de kapitaalmarkt voortvloeien.

Ten eerste bestaat er voor managers een grote drijfveer om earnings management toe te passen voordat er een management buy-out plaatsvindt. Door het

(14)

resultaat onder te waarderen, kunnen managers een gunstigere prijs bewerkstelligen waartegen zij het bedrijf of een stuk van het bedrijf kunnen kopen (Perry & Williams, 1994, p. 158). Ten tweede is het gunstig voor managers om het resultaat van de onderneming over te waarderen voorafgaande aan een initiële beursgang. Hoe hoger het resultaat, hoe hoger de verkoopprijs van de aandelen. Hierdoor wordt de prestatie van de managers als positief ervaren (Teoh, Welch & Wong, 1998, pp. 1936-1937). Bovendien is het gunstig voor managers om te voldoen aan de voorspellingen van analisten of deze juist te overschrijden. Hierdoor voldoet de prestatie van de onderneming aan de verwachtingen of presteert de onderneming juist beter dan verwacht. Dit kan bewerkstelligd worden door het resultaat te overwaarderen (Burgstahler & Eames, 2006, pp. 633-636). Ten slotte kunnen managers met behulp van earnings management de volatiliteit van de resultaatcijfers beperken, dit wordt earnings smoothing genoemd. Hoge schommelingen in het resultaatcijfer resulteren in een onstabielere aandelenkoers en onstabielere dividenduitkeringen. Dit is nadelig voor de aandeelhouders waardoor zij negatief tegenover een hoge resultaatvolatiliteit staan en zij ook minder over hebben voor ondernemingen met een hoge resultaatvolatiliteit. Om de aandelenkoers en dividenduitkeringen in stand te houden, kunnen managers overgaan op earnings smoothing om de volatiliteit van het resultaat de egaliseren (Vander Bauwhede, 2003, pp. 200-201).

3.2.1.4 Signaleringsperspectief

De methoden die managers gebruiken in de financiële verslaggeving van een onderneming hebben een signaleringseffect naar aandeelhouders en andere investeerders. Dit effect houdt in dat de methoden die gekozen worden inside information over de onderneming communiceren. Deze inside information bevat vaak informatie over de werkelijke prestatie van de onderneming (Heemskerk & Van der Tas, 2006, p. 572).

Het gebruik van earnings management kan bijdragen aan het openbaar maken van inside information. Vooral het gebruik van discretionary accruals om het resultaat te sturen, geeft relevante informatie vrij. Deze techniek wordt in paragraaf 3.3.1 toegelicht. Met behulp van discretionary accruals kan een onderneming ervoor zorgen dat haar resultaat de economische waarde van de onderneming communiceert naar haar aandeelhouders en andere investeerders. Deze discretionary accruals

(15)

communiceren ook de winstverwachting voor de komende jaren. Het gevolg is dat de waarderelevantie van het resultaat stijgt, waardoor managers een motief hebben om earnings management toe te passen (Subramanyam, 1996, p. 278).

3.2.2 Motieven bij banken

Banken hebben naast de algemene motieven ook te maken met motieven die alleen voorkomen in de bankensector. Dit zijn motieven die banken nog meer motivatie geven om over te gaan op resultaatsturing.

Ten eerste hebben banken te maken met een potentieel liquiditeitsprobleem. Als een bank signalen afgeeft dat het slecht met haar gaat en dat er een kans is op faillissement, dan kan er een bankrun ontstaan. Dit is een situatie waarbij veel rekeninghouders op hetzelfde moment hun spaargeld willen opnemen. Dit resulteert in een groot liquiditeitsprobleem bij een bank omdat de bank niet aan al haar verplichtingen kan voldoen tegenover deze rekeninghouders (Shen & Chih, 2005, p. 2667). Om te voorkomen dat er een bankrun ontstaat en rekeninghouders hun vertrouwen in de bank verliezen, hebben bankmanagers een sterk motief om te voorkomen dat er een negatief resultaat wordt geboekt. Dit kunnen bankmanagers bewerkstelligen door middel van resultaatsturing (Shen & Chih, 2005, p. 2667).

Ten tweede vinden banken een drijfveer voor earnings management in de activa die zij bezitten. De activa van banken bestaan nauwelijks uit fysiek vaste activa, maar voornamelijk uit leningen, effecten en cash. Voor een bank brengen deze vormen van activa een zekere mate van onzekerheid met zich mee, omdat de waarden sterk kunnen fluctueren door onder andere koersfluctuaties en leningscontracten risico’s met zich meebrengen (Morgan, 2002, p. 881). Activa met een hoog risico kunnen aantrekkelijk zijn voor een bank, omdat zij een hoger rendement kunnen opleveren dan activa met een laag risico. Voor banken is het om deze reden aantrekkelijk om te investeren in activa met een hoog risico. Verschaffers van vreemd vermogen vinden activa met een hoog risico echter niet wenselijk, omdat zij niet aan het risico verdienen dat wordt gelopen op dergelijke activa. Om zowel vreemd vermogen verschaffers aan te trekken als te investeren in risicovolle activa, kunnen banken na het sluiten van contracten met deze verschaffers hun activa vervangen voor activa met meer risico (Janzing, 2007, pp. 13-14). Het is wenselijk dat vreemd vermogen verschaffers niet merken dat een bank bepaalde activa heeft vervangen

(16)

voor risicovollere activa, om zo het vertrouwen van deze vreemd vermogen verschaffers niet te verliezen. Met behulp van earnings management kan dit bereikt worden in de financiële verslaggeving. Als een bank investeert in risicovollere activa stijgt het risico dat een bank niet meer kan voldoen aan haar verplichtingen. Het kredietrisico op een dergelijke bank stijgt zo bij vreemd vermogen verschaffers. Met behulp van discretionary accruals kan een bank haar kredietstatus beïnvloeden en zo gelijk houden. De onveranderde kredietstatus kan dusdanig naar vreemd vermogen verschaffers communiceren dat zij een onveranderd risico op de bank lopen (Kim, Kim & Song, 2013, pp. 110-114). Om het risico dat vreemd vermogen verschaffers lopen anders voor te stellen, hebben banken een grote drijfveer om earnings management toe te passen. Als banken hoofdzakelijk gefinancierd worden door vreemd vermogen, is bovenstaand motief nog sterker aanwezig (Shen & Chih, 2005, p. 2678).

Ten slotte zijn banken onderworpen aan een hoge mate van regulering. Hoewel dit motief reeds genoemd is onder algemene motieven, onderscheiden banken zich van niet-bancaire ondernemingen door in een industrie te opereren waar regulering nog hoger is (Healy & Wahlen, 1999, p. 377). Banken hebben te maken met strenge gestelde eisen die expliciet voor banken zijn ontwikkeld om hun activiteiten extra te reguleren. Zo worden er strenge eisen gesteld aan ratio’s zoals de loan ratio, de solvabiliteitsratio en de liquiditeitsratio. Het gevolg is dat er bij banken een sterke motivatie bestaat om earnings management zo toe te passen dat de accountingcijfers aan dergelijke eisen voldoen (Shen & Chih, 2005, p. 2678).

3.3 Technieken

Het resultaatcijfer van een onderneming bestaat uit de operationele cashflow en aanpassingen op dit cijfer die accruals genoemd worden (Teoh et al., 1998, p. 1939). In de volgende twee paragrafen worden de technieken besproken die gebruikt kunnen worden om de operationele cash flow en de accruals te beïnvloeden. Eerst zullen er technieken besproken worden die door alle ondernemingen gebruikt kunnen worden en vervolgens zullen technieken besproken worden die alleen door banken toegepast kunnen worden.

(17)

3.3.1 Algemene technieken

De technieken voor resultaatsturing kunnen worden onderverdeeld in reële transacties en in pure verslaggevingskeuzen (Jiambalvo, 1996 p. 39).

Reële transacties zijn beslissingen die worden genomen over de activiteiten van een onderneming en die een directe invloed hebben op de operationele cash flow. Het doel van deze beslissingen is het creëren van waarde voor de onderneming. Daarnaast kunnen deze beslissingen ook gebruikt worden om het resultaat te sturen in plaats van waarde toe te voegen (Van Rooijen, 2002, pp. 86-87). Een onderneming kan investerings-, financiële en operationele beslissingen nemen om haar resultaat te sturen. Bij investeringsbeslissingen kan er bijvoorbeeld besloten worden om effecten of vaste activa te verkopen (Jiambalvo, 1996, p. 40). Een financiële beslissing om het resultaat te sturen is het vroegtijdig aflossen van schulden indien de rentevoet en daarmee de maandelijkse te betalen rente, stijgt. Door een deel van de schuld vroegtijdig af te lossen, betaalt een onderneming over een kleiner bedrag rente en daalt de te betalen rente. Hiermee wordt het resultaat in de perioden na vroegtijdige aflossing positief beïnvloed (Jiambalvo, 1996, p. 40). Een operationele beslissing bestaat bijvoorbeeld uit het eerder of later doen van uitgaven voor onderhoud, advertenties of research en development (Van Rooijen, 2002, pp. 86-87).

Naast reële transacties kunnen er ook pure verslaggevingskeuzen gebruikt worden om het resultaat te sturen. Dit zijn accountingbeslissingen die geen directe invloed hebben op de cash flows van een onderneming (Jiambalvo, 1996, p. 40). Pure verslaggevingskeuzen bestaan uit veranderingen in de gebruikte accountingmethodes en in de gebruikte accountingschattingen. Door flexibiliteit in accountingstandaarden kunnen ondernemingen een keuze maken tussen verschillende accountingmethoden die de waarde van activa, passiva en het resultaat bepalen. Zo kunnen ondernemingen verschillende afschrijvingsmethoden kiezen voor hun activa (Van Rooijen, 2002, p. 88). De gebruikte accountingschattingen zijn gerelateerd aan de subjectieve keuzen die een manager van een onderneming maakt bij het opstellen van de financiële overzichten. Zo schatten managers de restwaardes van activa en maken ze een schatting van de kosten voor dubieuze debiteuren. Bij het maken van deze schattingen kunnen managers beslissingen nemen die het doel hebben om het resultaat te sturen (Jiambalvo, 1996, p. 40).

(18)

Aangezien de pure verslaggevingskeuzen geen directe invloed hebben op de cash flows, worden deze beslissingen ook wel gekoppeld aan accrual accounting (Van Rooijen, 2002, p. 88). Bij deze vorm van accounting worden opbrengsten en kosten in de periode geboekt wanneer deze zijn ontstaan, onafhankelijk van het moment dat cash daadwerkelijk de onderneming in- of uitgestroomd is. Accruals zijn dus aanpassingen aan de opbrengsten en kosten ondanks de afwezigheid van cash flows (Dechow & Skinner, 2000, pp. 237-238). Het gerapporteerde resultaat zal hierdoor ook afwijken van de operationele cash flow (Vander Bauwhede, 2003, p. 198). Een voorbeeld van accrual accounting is een verkoop op rekening die gerealiseerd wordt in periode 1 maar daadwerkelijk wordt betaald in periode 2. De onderneming boekt deze opbrengst in haar financiële verslaggeving van periode 1 ondanks dat de betaling nog niet heeft plaatsgevonden. Hiermee zorgt een onderneming ervoor dat het resultaat een weergave geeft van de daadwerkelijke prestatie van een onderneming in een bepaalde periode (Dechow & Skinner, 2000, pp. 237-238).

Er bestaan twee soorten accruals: non-discretionary accruals en discretionary accruals. Het verschil tussen beide soorten hangt af van de invloed die managers kunnen uitoefenen op de waardering van accruals. Op non-discretionary accruals kunnen managers geen invloed uitoefenen. Een voorbeeld hiervan is de hierboven genoemde verkoop op rekening. Een dergelijke verkoop resulteert in een stijging van de post debiteuren en biedt voor managers geen ruimte om invloed op uit te oefenen (Van Beest, 2008, p. 18). Dit geldt echter niet voor discretionary accruals. Bij deze vorm kunnen managers een zekere mate van invloed uitoefenen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij voorzieningen. Het discretionary accrual gedeelte van voorzieningen wordt namelijk gewaardeerd op basis van schattingen van managers. Op deze schattingen kunnen managers veel invloed uitoefenen en zij kunnen accruals zo in enige mate naar wens vormgeven (Van Beest, 2008, p. 18) Discretionary accruals worden hierdoor gebruikt voor earnings management (Teoh et al., 1998, pp. 1939-1940).

3.3.2 Technieken bij banken

Banken kunnen naast bovenstaande algemene technieken ook gebruik maken van loan loss provisions (LLPs) om het resultaat te sturen. Dit zijn voorzieningen en een

(19)

speciale vorm van accrual die alleen door banken kan worden toegepast (Kanagaretnam, Lobo & Mathieu, 2003, p. 63).

Banken waarderen verstrekte leningen op basis van hun geamortiseerde kostprijs, zowel onder de Nederlandse GAAP als IFRS. Om eventuele verliezen op deze leningen op te vangen, creëren banken loan loss reserves op de balans. Voor het waarderen van deze loan loss reserves gebruiken banken LLPs. Op elke balansdatum maken managers een schatting van de verwachte verliezen op de verstrekte leningen. Deze schatting vormt de LLP en deze LLP heeft invloed op de waardering van de loan loss reserves. LLPs hebben een directe invloed op het resultaat van een bank omdat een LLP een kostenpost is op de winst- en verliesrekening (Gebhardt & Novotny-Farkas, 2011, pp. 293-294). Doordat managers het bedrag aan verliezen moeten schatten, kunnen zij invloed uitoefenen op dit bedrag en daarmee op het resultaat van de bank. LLPs vormen daardoor een middel voor managers om het resultaat te sturen (Kanagaretnam et al., 2003, p. 63).

LLPs bestaan uit een discretionary en discretionary gedeelte. Het non-discretionary gedeelte bestaat uit verwachte verliezen op verleende leningen die managers werkelijk verwachten. Het discretionary gedeelte bestaat daarentegen uit verwachte verliezen waarop managers doelbewust hun invloed uitoefenen. Managers kunnen bijvoorbeeld bij de waardering van LLPs bovenop de werkelijk verwachte verliezen nog extra verliezen rekenen. Resultaatsturing wordt dan ook bereikt door middel van de discretionary LLPs (Kanagaretnam et al., 2003, pp. 63-65).

Bij het eventuele gebruik van discretionary LLPs voor resultaatsturing kijken bankmanagers naar de huidige en verwachte prestatie van de bank. Indien een bank haar resultaat in de huidige periode te laag vindt en zij een hoog resultaat in de toekomst verwacht, dan zou zij haar discretionary LLPs kunnen laten dalen om het huidige resultaat te verhogen. Een deel van het toekomstige resultaat wordt dan ’geleend’ (Kanagaretnam et al., 2003, p. 64). Als het huidige resultaat juist hoog is en er een laag toekomstig resultaat wordt verwacht, kan zij haar discretionary LLPs laten stijgen om het huidige resultaat te verlagen. Hierdoor reserveert zij een deel van het huidige resultaat om in toekomst te kunnen gebruiken en een negatief resultaat te voorkomen. Banken kunnen discretionary LLPs dus gebruiken om geld te lenen of te reserveren voor respectievelijk een slecht huidig resultaat of een slecht toekomstig resultaat (Kanagaretnam et al., 2003, pp. 63-64).

(20)

3.4 Samenvatting

Dit hoofdstuk heeft de definitie van earnings management gegeven en de motieven behandeld die managers hebben van zowel niet-bancaire ondernemingen als banken om earnings management toe te passen. Ook zijn de technieken beschreven die gebruikt kunnen worden om het resultaat te sturen. Hoofdstuk 4 analyseert het gebruik van earnings management onder de Nederlandse GAAP en IFRS.

(21)

4.

Het effect van IFRS op earnings management Nederlandse

bankensector

De invoering van IFRS heeft ertoe geleid dat Nederlandse beursgenoteerde banken onder deze internationale standaarden hun financiële verslaggeving moeten opstellen. De overgang van de Nederlandse GAAP naar IFRS heeft mogelijk gevolgen voor de toepassing van earnings management, aangezien IFRS standaarden bevat die het doel hebben om earnings management te reduceren (Leventis, Dimitropoulos & Anandarajan, 2011, pp. 104-106). In dit hoofdstuk wordt geanalyseerd of de toepassing van earnings management bij Nederlandse beursgenoteerde banken is gereduceerd onder IFRS.

4.1 Earnings management onder Nederlandse GAAP

4.1.1 Earnings management bij Nederlandse ondernemingen

4.1.1.1 Het Angelsaksische en Continentale model

Zoals al eerder is vermeld, kent Europa een grote verscheidenheid aan accountingstandaarden (Maijoor & Vanstraelen, 2006, pp. 33-34). Op basis van deze standaarden en de manier waarop zij bekrachtigd worden in een land, wordt er een onderscheid gemaakt tussen twee internationale accountingsystemen. Het Angelsaksische model vertegenwoordigt accountingsystemen waarbij accountingprincipes uit de wet voortvloeien en de financiële overzichten een ‘true en fair view’ moeten geven van de financiële positie van een onderneming. Hierbij kunnen managers invloed uitoefenen op de weergave van het resultaat bij het vaststellen van de financiële overzichten, mits deze overzichten een ‘true en fair view’ geven van de financiële positie van de onderneming. Dit model kent zijn oorsprong in het gevoerde accountingsysteem in het Verenigd Koninkrijk, waarop veel andere systemen zijn gebaseerd (Roosenboom, Van der Goot & Mertens, 2003, p. 245). Tegenover het Angelsaksische model staat het Continentale model, dat zijn herkomst vindt in het Franse en Duitse accountingsysteem (Maijoor & Vanstraelen, 2006, pp. 33-34). Dit model kenmerkt zich door strenge accountingstandaarden die resulteren in

(22)

conservatieve accounting (Roosenboom et al., 2003, p. 245). Frankrijk ligt op basis van haar na te leven regels tussen de twee landen in: accountingstandaarden worden in de wet vastgelegd maar er worden ook richtlijnen gegeven voor de financiële verslaggeving. Frankrijk blijkt echter de meeste overeenkomsten te hebben met het Continentale model, waar strenge accountingstandaarden nageleefd moeten worden. (Joos & Lang, 1994, p. 144). Om onderscheid te maken tussen het pure Continentale model en Franse model, die ook kenmerken vertoont met het Angelsaksische model, wordt het Franse model ook wel het Franse Continentale model genoemd. Landen die vergelijkingen tonen met het Angelsaksische en Continentale model worden respectievelijk common-law landen en code-law landen genoemd (Jeanjean & Stolowy, 2008, p. 481).

Peek (2000, p. 1) stelt dat het Nederlandse accountingsysteem de meeste overeenkomsten vertoont met het Angelsaksische model. Zo heeft Nederland de Raad voor de Jaarverslaggeving die accountingrichtlijnen ontwikkelt, wordt er in Nederland veel geld uitgegeven aan audit services en zijn de aandelen- en obligatiemarkt goed ontwikkeld. Dat zijn elementen die kenmerkend zijn voor het Angelsaksische model (Peek, 2000, p. 1). Roosenboom et al. (2003, pp. 245-246) stellen dat Nederland kenmerken vertoont van beide modellen. Zij stellen dat het Nederlandse accountingsysteem subjectiever en minder gefixeerd is op regels dan het Continentale model en dat Nederland net als bij het Angelsaksische model accountingregels vast heeft liggen in de wet (2003, p. 245). De Raad voor de Jaarverslaggeving geeft op basis van de wettelijke regels richtlijnen die ondernemingen kunnen volgen in het opstellen van hun financiële verslaggeving. Deze richtlijnen zijn echter niet verplicht om te volgen, hetgeen aanduidt dat Nederland minder gefixeerd is op regels dan het Continentale model. Nederlandse ondernemingen moeten hun financiële verslaggeving wel binnen de wettelijke standaarden uitvoeren, hetgeen weer overeenkomt met het Continentale model (Roosenboom et al., 2003, p. 245).

De gedeelde overeenkomsten met beide modellen wekken de gedachte dat Nederland op dezelfde grens als Frankrijk ligt. Vooral door de combinatie van vrije accountingrichtlijnen met standaarden die vastliggen in de wet. Deze gedachte wordt ondersteund door Shen en Chih (2005, p. 2693) die stellen dat het Nederlandse rechtssysteem voor accounting overeenkomt met dat van Frankrijk. Leuz, Nanda en Wysocki (2003, p. 516) stellen daarnaast dat Nederland een Frans code-law land is.

(23)

Dit is in contrast met de conclusies van Peek (2000) en Roosenboom et al. (2003) dat Nederland tot de Angelsaksische common-law landen behoort.

Maijoor en Vanstraelen (2006, p. 33) hebben onderzoek gedaan naar de mate van earnings management in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koningrijk in de periode 1992-2000. Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk blijken minder earnings management toe te passen dan Duitsland. Op basis van hun onderzoek wekken Maijoor en Vanstraelen de suggestie dat Angelsaksische common-law landen en Franse code-law landen minder earnings management toepassen dan Duitse code-law landen (2006, p. 49). Hieruit zou afgeleid kunnen worden dat Nederlandse ondernemingen, waaronder banken, in de periode 1992-2000 onder de Nederlandse GAAP earnings management hebben toegepast.

4.1.1.2 Structuur- en niet-structuurvennootschappen

Peek stelt dat het gebruik van earnings management bij Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen afhankelijk is van de manier waarop deze ondernemingen gestructureerd zijn. In het algemeen hebben Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen een two-tier board, wat inhoudt dat de uitvoerende en controlerende taken gescheiden zijn binnen een onderneming (Peek, 2000, p. 8). Bij Nederlandse naamloze vennootschappen draagt de Raad van Bestuur (RvB) zorg voor de uitvoerende taken en de Algemene Vergadering Aandeelhouders (AVA) of de Raad van Commissarissen (RvC) voeren de controlerende taken uit (Kroeze, Timmerman & Wezeman, 2013). In Nederland kunnen we binnen de naamloze vennootschappen onderscheid maken tussen niet-structuurvennootschappen en structuurvennootschappen. Bij een niet-structuurvennootschap ligt de dagelijkse leiding in handen van de RvB en de controlerende taken worden door de AVA uitgevoerd. Heeft een naamloze vennootschap echter een geplaatst kapitaal inclusief reserves ter waarde van ten minste €16 miljoen, meer dan 100 werknemers en een verplichte ondernemingsraad, dan is de onderneming in beginsel verplicht het structuurregime toe te passen Zodra een onderneming dit regime verplicht of vrijwillig toepast, is zij verplicht een RvC in te stellen die vervolgens zorgdraagt voor de controlerende taken (Kroeze, Timmerman & Wezeman, 2013). Het grootste verschil tussen structuur- en niet-structuurvennootschappen is dan ook het orgaan dat de controlerende taak uitvoert. Zo heeft de RvC bij structuurvennootschappen de

(24)

bevoegdheid om de RvB te benoemen en te ontslaan en de jaarrekening te amenderen. Ook kan zij geplande strategische beslissingen van de RvB blokkeren. Bij niet-structuurvennootschappen liggen deze bevoegdheden bij de AVA (Peek, 2000, p. 9). Volgens Peek (2000, pp. 9-11) zou er gevaar kunnen schuilen in het feit dat niet-structuurvennootschappen gecontroleerd worden door de AVA. Hierbij zou de AVA namelijk de neiging kunnen krijgen om in hun eigen belang beslissingen te nemen. Dit risico wordt minder gelopen bij de aanwezigheid van een RvC, waarin verschillende stakeholders worden vertegenwoordigd en het belang van al deze stakeholders voorop wordt gesteld (Peek, 2000, pp. 9-11).

Peek bekijkt of het verschil in structuurregime invloed heeft op het gebruik van het discretionary accrual gedeelte van voorzieningen om inside information te communiceren naar aandeelhouders. Volgens Peek eist een goed werkend controlerend orgaan van managers om conservatieve accountingmethoden te gebruiken. Hierdoor is het de RvB niet toegestaan om voorzieningen te gebruiken om earnings management toe te passen (Peek, 2000, p. 12). Peek onderzoekt het gebruik van voorzieningen voor earnings management door Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen in de periode 1989-1997 onder de Nederlandse GAAP. Op basis van dit onderzoek toont Peek aan dat Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen, waaronder banken, in deze periode een zekere mate van earnings management hebben toegepast (2000, pp. 29-30). Structuurvennootschappen blijken echter minder earnings management toe te passen. Dit kan verklaard worden uit het feit dat een RvC de controlerende functie bekleedt en aandeelhouders minder invloed hebben op de samenstelling van de financiële verslaggeving en op het management om in het belang van de aandeelhouders te opereren (Peek, 2000, pp. 9-10).

4.1.2 Earnings management bij Nederlandse banken

Shen en Chih hebben de toepassing van earnings management onderzocht in de bankensector van 48 Europese landen in de periode 1993-1999. Zij onderzochten twee vormen van earnings management: earnings management om verliezen te voorkomen en earnings management om resultaatdalingen te vermijden (Shen & Chih, 2005, p. 2684).

Indien er geen earnings management wordt toegepast, behoort de distributie van het resultaat van een bank ‘smooth’ te zijn. Dit houdt in dat het verwachte aantal

(25)

observaties in een interval van een distributie gelijk moet zijn aan het gemiddelde van het aantal observaties van de aangrenzende intervallen. Hierbij is het gemiddelde aantal observaties van een negatief resultaat en een positief resultaat aan elkaar gelijk, wat zou duiden op geen resultaatsturing (Shen & Chih, 2005, p. 2684). De distributie zou dan ongeveer de vorm moeten hebben van een normale verdeling, die wordt weergegeven in figuur 2 (ING, 2014).

Figuur 2: een normale verdeling

Deze figuur geeft de vorm van een normale verdeling weer (ING, 2014). De distributie van het resultaat van een bank zou ongeveer de vorm van een dergelijke normale verdeling moeten hebben wanneer er geen earnings management is toegepast. Hierbij zijn de gemiddelde observaties verliezen gelijk aan de gemiddelde observaties winsten en is de figuur symmetrisch rondom nul (Shen & Chih, 2005, p. 2684).

(26)

Shen en Chih hebben een distributie van het resultaat van Nederlandse beursgenoteerde banken ontwikkeld die wordt weergegeven in figuur 3 (2005, p. 2682).

Figuur 3: distributie van het resultaat van Nederlandse beursgenoteerde banken van 1993-1999

Uit deze figuur kan worden afgeleid dat de distributie van het resultaat van Nederlandse beursgenoteerde banken niet ‘smooth’ is. Nederlandse beursgenoteerde banken rapporteren een grotere variëteit aan positieve resultaatcijfers dan negatieve resultaatcijfers. Dit kan worden opgemaakt uit het feit dat er meer observaties van verschillende positieve resultaten zijn dan van verschillende negatieve resultaten. Er is een grote piek in observaties van verliezen die net onder het nulpunt liggen. Het lijkt erop dat Nederlandse beursgenoteerde banken kleine verliezen wel en grote verliezen niet rapporteren. Dit kan afgeleid worden uit het ontbreken van verdere observaties van grote negatieve resultaten. Op basis van de weergegeven distributie zou kunnen worden afgeleid dat Nederlandse beursgenoteerde banken grote verliezen

x: gewogen jaarlijks netto resultaat y: aantal observaties

In deze figuur wordt de distributie gegeven van het resultaat van Nederlandse beursgenoteerde banken van de periode 1993-1999. Hiervoor is het jaarlijkse netto resultaat gewogen door het bedrag aan common equity op de laatste balansdatum. Banken rapporteren een variëteit aan positieve winstcijfers, een grote hoeveelheid aan kleine verliezen en geen grote verliezen. Hieruit zou afgeleid kunnen worden dat deze banken hun resultaat sturen (Shen & Chih, 2005, p. 2682).

(27)

vermijden en zo hun resultaat sturen (Shen & Chih, 2005, pp. 2680-2684). Shen en Chih concluderen op basis van hun onderzoek dat Nederlandse beursgenoteerde banken inderdaad earnings management toepassen, zowel om verliezen te vermijden als om resultaatdalingen te vermijden. Voor dit onderzoek werden 550 Nederlandse banken onderzocht op earnings management om verliezen te vermijden. Er werden 431 Nederlandse banken onderzocht op het toepassen van earnings management om resultaatdalingen te vermijden. Voor dit onderzoek werden financiële data bestudeerd van 1993-1999, een periode waarin deze banken de Nederlandse GAAP toepasten. Uit het onderzoek blijkt dat Nederlandse beursgenoteerde banken onder de Nederlandse GAAP zowel earnings management toepassen voor het vermijden van verliezen als voor het vermijden van resultaatdalingen (Shen & Chih, 2005, pp. 2684-2688).

Ook Gebhardt en Novotny-Farkas (2011, p. 308-313) concluderen dat Nederlandse beursgenoteerde banken onder de Nederlandse GAAP earnings management toepassen. Zij concluderen dit op basis van de analyse van financiële gegevens, die betrekking hebben op de periode 2000-2007, van zes Nederlandse beursgenoteerde banken. De banken bleken met name LLPs te hebben gebruikt voor earnings management (Gebhardt & Novotny-Farkas, 2011, p. 308-313).

4.1.3 Samenvatting

Op basis van paragraaf 4.1 blijkt dat Nederlandse beursgenoteerde banken earnings management toepassen onder de Nederlandse GAAP. Banken die het structuurregime toepassen, passen echter minder earnings management toe dan banken die het structuurregime niet toepassen. Om het resultaat te sturen blijken banken vooral LLPs te gebruiken.

4.2 Earnings management onder IFRS

4.2.1 Earnings management bij Nederlandse ondernemingen

Ahmed, Neel en Wang komen tot de conclusie dat Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen, waaronder banken, onder IFRS earnings management toepassen. Dit blijkt uit onderzoek naar 65 Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen in de periode 2002-2007 (Ahmed et al., 2013, pp. 1355-1357). Ook Capkun, Cazavan-Jeny,

(28)

Jeanjean en Weiss komen tot deze conclusie. Op basis hun analyse van de financiële gegevens van het jaar 2005 van vier Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen, concluderen zij dat deze ondernemingen onder IFRS earnings management toepassen (2008, p. 26).

Jeanjean en Stolowy concluderen ook dat Nederlandse ondernemingen earnings management toepassen onder IFRS. In hun onderzoek naar earnings management in Europa maken zij onderscheid tussen Continentale landen (vertegenwoordigd door Frankrijk) en Angelsaksische landen (vertegenwoordigd door het Verenigd Koninkrijk). Zowel Frankrijk als het Verenigd Koninkrijk blijken earnings management toe te passen onder IFRS in 2005 en 2006 (2008, pp. 488-493). Zoals beschreven in hoofdstuk 4.1 bestaat er een verscheidenheid aan visies onder welk model Nederland valt. De conclusie van Jeanjean en Stolowy is echter dat beide modellen waaronder Nederland gerekend kan worden earnings management toepassen onder IFRS. Hieruit zou afgeleid kunnen worden dat Nederlandse ondernemingen hun resultaat sturen onder IFRS.

4.2.2 Earnings management bij Nederlandse banken

IFRS bevat een aparte standaard voor de waardering van financiële instrumenten: International Accounting Standard 39 (IAS 39). Onder deze standaard mogen banken alleen LLPs opnemen voor verliezen die daadwerkelijk ontstaan zijn. Bij het waarderen van LLPs worden verwachte verliezen niet meegerekend (Gebhardt & Novotny-Farkas, 2011, p. 290).

Uit onderzoek van Leventis et al. blijkt dat Europese beursgenoteerde banken hun resultaat sturen onder IFRS. Zij analyseren in hun onderzoek financiële data van de periode 1999-2008 van 91 beursgenoteerde banken uit 18 Europese landen, waaronder Nederland. Op basis van deze analyse komen zij tot de conclusie dat LLPs worden gebruikt voor earnings management in de periode vanaf 2005, het jaar waarin IFRS van kracht is geworden (Leventis et al., 2011, pp. 110-118). Hieruit kan de gedachte ontstaan dat Nederlandse beursgenoteerde banken onder IFRS ook hun resultaat sturen met LLPs.

Gebhardt en Novotny-Farkas concluderen dat Nederlandse beursgenoteerde banken onder IFRS inderdaad LLPs gebruiken voor earnings management (2011, pp. 308-310). Uit hun onderzoek naar het gebruik van earnings management bij zes

(29)

Nederlandse beursgenoteerde banken in de periode 2000-2007, blijken deze banken onder IFRS LLPs te gebruiken voor resultaatsturing (Gebhardt & Novotny-Farkas, 2011, pp. 308-313). Dit komt overeen met de uitkomst van het onderzoek van Bouvatier, Lepetit en Strobel. Door financiële data van de periode 2004-2009 van acht Nederlandse beursgenoteerde banken te onderzoeken, komen zij tot de constatering dat deze banken onder IFRS earnings management toepassen met behulp van LLPs (Bouvatier et al., 2013, pp. 255, 268).

4.2.3 Samenvatting

Op basis van paragraaf 4.2 kan geconcludeerd worden dat Nederlandse beursgenoteerde banken onder IFRS earnings management toepassen. Deze banken passen vooral earnings management toe met behulp van LLPs.

4.3 Verschil in earnings management Nederlandse GAAP en IFRS

Uit paragrafen 4.1 en 4.2 blijkt dat Nederlandse beursgenoteerde banken onder zowel de Nederlandse GAAP als IFRS earnings management toepassen. In de volgende paragrafen zal geanalyseerd worden of de toepassing van earnings management gedaald is onder IFRS.

4.3.1 Earnings management bij Nederlandse ondernemingen

Ahmed et al. onderzoeken of de accountingkwaliteit is verbeterd bij beursgenoteerde ondernemingen na de invoering van IFRS. Onder accountingkwaliteit verstaan zij de mate waarin earnings management mogelijk is. Hoe hoger de accountingkwaliteit, hoe minder earnings management toegepast kan worden (2013, p. 1344). Ahmed et al. maken in hun onderzoek onderscheid tussen landen waar de handhaving van IFRS sterk is en landen waar deze handhaving zwakker is (2013, pp. 1348-1349). Over het algemeen blijkt dat de accountingkwaliteit in landen met sterke handhaving hoger is dan in landen met zwakkere handhaving. Als IFRS de mogelijkheden voor earnings management beperkt in vergelijking met nationale GAAPs, dan zou de accountingkwaliteit in landen met een sterke handhaving kunnen stijgen. Verhoogt IFRS de mogelijkheden echter, dan zou de accountingkwaliteit zelfs in landen met

(30)

een strenge handhaving kunnen dalen. Managers zullen namelijk vaak motieven houden om de mogelijkheden voor resultaatsturing te gebruiken voor hun eigen voordeel (Ahmed et al., 2013, pp. 1348-1349). Hierdoor wordt er verwacht dat de toepassing van IFRS geen invloed heeft op de accountingkwaliteit in landen waar de handhaving zwakker is, aangezien verwacht wordt dat accountingstandaarden hier meestal slechter nageleefd worden (Ahmed et al., 2013, p. 1349). Voor het onderzoek naar de stijging van de accountingkwaliteit onder IFRS worden financiële gegevens onderzocht van een pre-IFRS periode (2002-2004) en een post-IFRS periode (2006-2007) van 1631 internationale ondernemingen. Nederland wordt door 65 ondernemingen vertegenwoordigd en kent volgens het onderzoek een sterke handhavingscultuur (Ahmed et al., 2013, pp. 1355-1357). Ahmed et al. concluderen dat er meer earnings management wordt toegepast en dat accrual accounting agressiever wordt onder IFRS. De nieuwe standaarden beperken de invloed van managers dus niet. Dit effect is het grootst voor landen met een sterke handhavingscultuur. Op basis hiervan kan gesteld worden dat Nederlandse ondernemingen meer earnings management toepassen onder IFRS. Landen met zwakkere handhaving ervaren geen verschil in earnings management onder IFRS en nationale GAAP (Ahmed et al., 2013, pp. 1355-1360).

Ook Capkun et al. onderzoeken het effect van IFRS op de kwaliteit van accountinginformatie bij ondernemingen. Zij verstaan onder accountingkwaliteit eveneens de mogelijkheid tot earnings management (2008, p. 2). Capkun et al. gebruiken financiële overzichten van 1772 Europese ondernemingen van de jaren 2004 en 2005. Met behulp van deze overzichten kan de accountingkwaliteit bepaald worden voor en na de overgang van nationale GAAPs naar IFRS (2008, pp. 6,16). In deze steekproef worden 80 Nederlandse ondernemingen onderzocht (2008, p. 46). Op basis van het onderzoek behoort Nederland tot de landen die beperkt earnings management toepassen, zowel onder de Nederlandse GAAP als IFRS. Onder IFRS past Nederland echter wel meer earnings management toe dan onder de Nederlandse GAAP (Capkun et al., 2008, pp. 22-26, 38).

In overeenstemming met hiervoor genoemde onderzoeken, analyseren Chen, Tang, Jiang en Lin (2010, p. 222) de accountingkwaliteit onder IFRS. Met accountingkwaliteit bedoelen zij de mate waarin de financiële verslaggeving de werkelijke economische situatie van een onderneming weergeeft. Zij meten dit onder andere op basis van de mate van earnings management. Om de mate van earnings

(31)

management te bepalen, onderzoeken zij de mate van earnings smoothing en earnings management voor het halen van targets en de grootte van discretionary accruals (Chen et al., 2010, p. 222). Voor dit onderzoek worden de jaarrekeningen gebruikt van een pre-IFRS periode (2000-2004) en een post-IFRS periode (2005-2007) van beursgenoteerde ondernemingen uit vijftien Europese landen, waaronder Nederland (2010, p. 228). Uit het onderzoek blijkt dat ondernemingen minder earnings management toepassen om targets te halen in de post-IFRS periode dan in de pre-IFRS periode. Dit suggereert dat er minder earnings management wordt toegepast onder IFRS. Daarnaast blijkt dit gepaard te gaan met lagere discretionary accruals in de financiële verslaggeving onder IFRS, wat ook doet vermoeden dat earnings management is gedaald ten opzichte van de pre-IFRS periode (2010, pp. 239-246). Echter, Chen et al. merken op dat de variabiliteit van de resultaten in de post-IFRS periode is gedaald. Gerapporteerde resultaten verschillen een stuk minder van elkaar. Dit impliceert dat earnings smoothing is gestegen onder IFRS (2010, p. 253). Earnings management voor het halen van targets is gedaald onder IFRS, terwijl earnings smoothing juist is gestegen. Uit het onderzoek van Chen et al. kan dus geen eenduidige conclusie getrokken worden of earnings management is gestegen of gedaald onder IFRS in vergelijking met nationale GAAPs (2010, p. 272).

4.3.2 Earnings management bij Nederlandse banken

4.3.2.1 IAS 39

Vóór de invoering van IFRS voor Europese beursgenoteerde ondernemingen konden beursgenoteerde banken verschillende methoden gebruiken voor het waarderen van LLPs. In de meerderheid van de Europese landen pasten banken een mix van de incurred loss approach en de expected loss approach toe (Gebhardt & Novotny-Farkas, 2011, p. 297). De incurred loss approach houdt in dat er een voorziening getroffen mag worden voor verliezen die op een balansdatum gerealiseerd zijn. Hiertegenover staat de expected loss approach, die voorzieningen toestaat voor verwachte verliezen die het resultaat zijn van toekomstige gebeurtenissen. Door een mix van beide approaches toe te passen, kunnen banken zowel gerealiseerde verliezen als verwachte verliezen opnemen in een voorziening (Gebhardt & Novotny-Farkas, 2011, pp. 290, 296-297). Nederland hanteert onder de Nederlandse GAAP deze mix

(32)

tussen de incurred en expected loss approach. Onder de Nederlandse GAAP is het bijvoorbeeld toegestaan om bij de waardering van voorzieningen rekening te houden met verwachte waardeverminderingen die zich nog niet op een balansdatum hebben voorgedaan. Bij de waardering van LLPs mag daardoor rekening gehouden worden met zowel gerealiseerde verliezen als verwachte verliezen (E&Y, 2013, p. 76).

LLPs worden al jaren gebruikt als middel voor resultaatsturing. Om deze reden ligt de waardering van LLPs onder vuur en trachten verschillende instanties het gebruik van LLPs voor earnings management in te perken. In 1998 ontstond er in de Verenigde Staten een discussie over het gebruik van LLPs voor resultaatsturing toen de Securities and Exchange Commission twijfelde aan de manier waarop SunTrust Banks LLPs waardeerden. Onder andere deze discussie leidde in 1998 tot de invoering van een nieuwe accountingstandaard: IAS 39. Een van de voornaamste doelen van deze standaard is resultaatsturing te beperken. IAS 39 is sinds haar invoering een aantal keer aangepast om de kwaliteit van de standaard te verbeteren (Gebhardt & Novotny-Farkas, 2011, pp. 297-298). De IASB heeft IFRS 9 ontwikkeld om IAS 39 te vervangen voor de waardering van financiële instrumenten. Deze standaard is echter nog niet gereed, waardoor IFRS IAS 39 hanteert totdat IFRS 9 gereed is voor gebruik (IASPlus, 2014).

Zoals in paragraaf 4.2.2 al is opgemerkt, is IAS 39 een standaard voor de waardering van financiële instrumenten. Onder IAS 39 wordt de incurred loss approach gehanteerd. Zoals hiervoor is gebleken is het ondernemingen hierbij alleen toegestaan om bij de waardering van LLPs rekening te houden met verliezen die op een balansdatum gerealiseerd zijn. Het is verboden om verwachte verliezen die gerealiseerd zouden kunnen worden door toekomstige gebeurtenissen in aanmerking te nemen (Gebhardt & Novotny-Farkas, 2011, p. 290). De reden dat IAS 39 de incurred loss approach hanteert is dat managers op deze manier veel minder invloed kunnen uitoefenen op de waardering van financiële instrumenten, waaronder voornamelijk LLPs (Leventis et al., 2011, p. 105). Waar managers onder de expected loss approach nog konden bepalen hoeveel de verwachte verliezen zouden bedragen, wordt deze mogelijkheid hen ontnomen onder de incurred loss approach. Slechts non-discretionary accruals mogen nog gebruikt worden onder de incurred loss approach, het gebruik van discretionary accruals wordt sterk beperkt. Het gevolg is dat managers veel minder invloed kunnen uitoefenen op de waardering van LLPs (Gebhardt & Novotny-Farkas, 2011, pp. 291-292). Onder IFRS wordt in tegenstelling

(33)

tot onder de Nederlandse GAAP alleen de incurred loss approach toegestaan (E&Y, 2013, p. 76).

4.3.2.2 Effectiviteit IAS 39

Gebhardt en Novotny-Farkas (2011, p. 304) onderzoeken of de invoering van IAS 39 resulteert in minder earnings management via het gebruik van LLPs. Hoewel IAS 39 minder ruimte biedt aan managers om invloed op LLPs uit te oefenen, stellen Gebhardt en Novotny-Farkas dat deze mogelijkheid voor managers niet volledig is weggenomen. De mogelijkheid bestaat dat banken de standaard op een andere manier toepassen dan de ontwikkelaar van de standaard bedoeld heeft. Daarnaast hangt de juiste naleving van accountingstandaarden af van de effectiviteit van de handhaving van de standaarden in een land Slechts bij een goede handhaving van de accountingstandaarden zal de kwaliteit van de financiële verslaggeving in een land onder IFRS kunnen verbeteren. Veel Europese landen hebben al een instantie aangesteld die het toezicht op de handhaving op zich neemt (Gebhardt & Novotny-Farkas, 2011, p. 304). In Nederland heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) sinds januari 2006 de taak gekregen om toezicht te houden op de financiële verslaggeving van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen.

Hoewel de incurred loan loss approach als doel heeft earnings management te beperken, menen Gebhardt en Novotny-Farkas dat deze approach earnings management ook kan bevorderen. Wanneer de economie groeit en ondernemingen daarvan kunnen profiteren, kan voor managers de behoefte ontstaan om maximaal te profiteren. Hetzelfde geldt voor bankmanagers. Tijdens economische groei leggen zij vaak meer de focus op de korte dan de lange termijn. Met deze focus trachten zij tijdens economische groei het resultaat en de aandelenkoers sneller te laten stijgen (Gebhardt & Novotny-Farkas, 2011, p. 301). Zodra er in tijden van economische groei druk vanuit de markt ontstaat om dezelfde resultaten te behalen als concurrenten of zelfs betere, blijken managers, in combinatie met hun korte termijn focus, te neigen naar het verschaffen van risicovollere leningen. Deze leningen leveren een hoger rendement op dan leningen met minder risico, waardoor het resultaat op korte termijn verhoogd kan worden. Het verschaffen van risicovollere leningen brengt echter wel het risico met zich mee dat deze leningen niet terugbetaald worden waardoor banken mogelijk verliezen moeten rapporteren. De financiële stabiliteit van banken wordt

(34)

hierdoor aangetast. De mogelijkheid dat leningen niet terugbetaald worden, is vooral aanwezig tijdens een economische neergang (Gebhardt & Novotny-Farkas, 2011, pp. 301-302). Als banken geen rekening kunnen houden met deze mogelijke verliezen, raakt de financiële stabiliteit van banken in economische recessies in gevaar. Aangezien de incurred loss approach deze verliezen verbiedt op te nemen in LLPs, bestaat er de mogelijkheid dat deze approach de financiële stabiliteit van banken niet waarborgt in slechte economische tijden (Gebhardt & Novotny-Farkas, 2011, p. 305).

Toezichthouders van banken zijn zich bewust van bovenstaande situatie. Onder de incurred loan loss approach mag er geen buffer gevormd worden voor verwachte verliezen. De buffer om verliezen op te vangen is kleiner dan onder een mix van de incurred en expected loss approach. Hierdoor wordt het voor banken ook moeilijker om onverwachte verliezen op te vangen. Om deze reden zijn veel toezichthouders geen voorstander van de incurred loss approach en bepleiten ze dat banken de mogelijkheid moeten behouden om verwachte verliezen op te nemen in hun LLPs. Hierdoor bestaat er de mogelijkheid dat toezichthouders bankmanagers meer vrijheid geven in de waardering van loan loss provisions dan bedoeld is onder IAS 39. Deze vrijheid kan resultaatsturing bevorderen (Gebhardt & Novotny-Farkas, 2011, p. 305). Gebhardt en Novotny-Farkas concluderen hieruit dat de mate waarin de externe toezichthouder toezicht houdt op de financiële verslaggeving van banken invloed heeft op de mate waarin earnings management wordt toegepast. Als de toezichthouder banken meer vrijheid geeft in het samenstellen van hun financiële verslaggeving, dan bevordert dit resultaatsturing via LLPs (2011, pp. 305-306).

Ook de aandeelhoudersstructuur van banken kan invloed hebben op de mate van earnings management met behulp van LLPs. Gebhardt en Novotny-Farkas gaan ervan uit dat aandeelhouders die weinig aandelen houden wellicht minder het vermogen hebben om de financiële activiteiten van een bank goed te controleren dan grote aandeelhouders. Hierdoor nemen zij niet alle beschikbare informatie in zich op om de financiële situatie van een bank te waarderen (2011, p. 306). Doordat deze aandeelhouders minder op de hoogte zijn van de manier waarop de bank opereert, kunnen managers de neiging hebben om meer earnings management toe te passen. Bij banken waarvan de aandelen in handen zijn van een aantal grote aandeelhouders, zijn aandeelhouders vaak veel meer betrokken bij de prestatie van de onderneming en zijn aandeelhouders ook beter op de hoogte van de financiële situatie. De drijfveer om in deze situatie meer earnings management toe te passen is dan minder aanwezig bij

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The present work, therefore, investigates the fracture tough- ness of as received (low degree of crystallinity) and annealed PPS film using the essential work of fracture

These are the proceedings of the 10th International Conference on Advances in Computer Entertainment (ACE 2013), hosted by the Human Media Interaction research group of the Centre

Om te onderzoeken of het wel of niet hebben van een esthetische reden voor het labiareductie verzoek invloed heeft op het effect van de fotoserie onveranderde vulva’s op het

When the Bosnian Serb forces attacked the UN protected enclave in Srebrenica in July 1995, most women, children and elderly fled to the UN compound to seek shelter.. However,

The Use stage of the information flow lifecycle represents federal taxes on land and the setting of overnight bank rates that require market transaction information at

Uit de resultaten in tabel 3 blijkt geen significante relatie tussen de aanwezigheid van financiële achtergrond of achtergrond in de industrie en de mate waarin real

Is door toegenomen liberalisering sprake van een hogere mate van earnings management in Nederlandse ziekenhuizen en wat is de invloed van het afsluiten van nieuwe

contracting perspectief). Uit het literatuuronderzoek is mij gebleken dat er verscheidene onderzoeken zijn gedaan naar het effect van de invoering van IFRS op de omvang van