• No results found

Nederland gidsland. De diplomatieke relatie met Iran 1953-1979.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nederland gidsland. De diplomatieke relatie met Iran 1953-1979."

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1-7-2018

Nederland

gidsland

De diplomatieke relatie met Iran 1953-1979.

Paul Sosnowy

Universiteit van Amsterdam 10610189

(2)

Inhoud

Abstract...2

Inleiding...3

Hoofdstuk 1: Nederland gidsland?...8

De ‘eeuwenoude’ tradities van Nederland...8

Het praktisch beleid van Nederland...14

Hoofdstuk 2: BV Nederland...19

Iran, een foute staat...19

Geopolitieke belangen: De Koude Oorlog en het ‘Midden-Oosten probleem’...22

Economische belangen: Olie en de niet-olie industrie...27

Hoofdstuk 3: Belangen of idealen?...33

De Sjah: Een goedwillend monarch...33

De Nederlandse politiek ter bevordering van de mensenrechten...36

Het 2500-jarig bestaan van de Perzische Monarchie...36

De bezettingen van de Iraanse ambassade, 1974 en 1978...38

Het congres van Amnesty International...42

Mensenrechten: Een argument voor de bühne?...44

Idealen versus idealen...45

Conclusie...47

Literatuurlijst...51

Primaire bronnen...51

(3)

Abstract

According to some Dutch scholars the Netherlands has a long tradition of foreign policy based on moral principles and values, dating back to the 17th century CE. A closer study on this popular belief

revealed that the Netherlands had an ambiguous approach at best. Using legalistic, moralistic and intellectual arguments when it had to secure the country’s existence, but dropping the same arguments when it suited their economic or political interest. This thesis attempts to explain the conflict between national interests and idealism in the Netherlands’ foreign policy based on a case study: The Dutch-Iranian diplomatic relationship between 1953 and 1979. An unusual relationship at first sight due to the, supposedly, idealistic approach of the Dutch and the oppressive nature of Sjah Mohammed Reza Pahlavi’s regime. A further study reveals the gargantuan Dutch interest in having a solid and stable diplomatic relationship with the Persian country. During both the Cold War and the Arabic-Israel conflict, Iran chose the side of the West, and thus the Dutch. Iranian oil was already of great significance to the Dutch economy, however the oil crisis in 1973 clearly exposed the Dutch dependency on Iranian oil. Due to these major economic and political interests, the Dutch government would always opt for maintaining stable diplomatic ties with Iran as opposed to a political approach based on idealistic values.

(4)

Inleiding

Op 8 mei 2018 kondigde de Amerikaanse president Donald Trump aan dat de Verenigde Staten zich terug zouden trekken uit het kernakkoord met Iran.1 Sindsdien is het land uit het Midden-Oosten in

de nieuwswereld een populair onderwerp. Nederland wilt de atoomdeal echter wel overeind houden. De NOS schrijft aan de hand van een interview met vicepremier De Jonge (CDA) hierover het volgende: ‘Hij zegt nog niet te kunnen overzien wat de gevolgen voor Nederland zijn van het “buitengewoon onverstandige” besluit van de Amerikaanse president Trump om zich terug te trekken uit de deal. “Maar dit raakt de internationale veiligheid en uiteindelijk dus ook onze veiligheid.” Hij wijst erop dat er ook Nederlandse handelsbelangen zijn die mogelijk geschaad worden. “Dat effect is nog niet te overzien.”’2 De Jonge beroept zich hierbij op twee belangrijke doelstellingen van het

Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken, namelijk het streven naar veiligheid en het bevorderen van de nationale welvaart.3

Veiligheid en welvaart zijn echter niet de enige twee factoren van belang met betrekking tot de contemporaine, diplomatieke relatie tussen Nederland en Iran. De discussie omtrent de situatie van de mensenrechten in Iran heeft ervoor gezorgd dat de betrekkingen tussen beide landen pieken en dalen heeft gekend. Zo werd er in februari 2011 op de website van de Volkskrant gepubliceerd dat de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Iran op een dieptepunt waren beland. De plotselinge executie van de Nederlands-Iraanse Zahra Bahrami had voor een diplomatieke rel gezorgd tussen beide landen.4 De betrekkingen verbeterden pas weer in 2015 na een werkbezoek van de

toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Bert Koenders aan Iran. Het is echter dezelfde minister die er een jaar later wederom voor zorgde dat de betrekkingen op gespannen voet kwamen te staan. Koenders zou met de Iraanse minister van Buitenlandse Zaken Mohammed Zarif, een ‘lang en kritisch’ gesprek hebben gevoerd over de mensenrechten in Iran. Ook werden de uitspraken van ayatollah Khamenei, de geestelijk leider van Iran, aangestipt. Khamenei zou hebben gezegd dat Nederland op de Iraanse lijst van vijanden staat. Een uitspraak die volgens minister Koenders tamelijk onzinnig was.5

1 ‘Trump zegt atoomakkoord met Iran op’, 8 mei 2018, website Algemeen Dagblad.

https://www.ad.nl/buitenland/trump-zegt-atoomakkoord-met-iran-op~aa2ff078/ (17-06-2018). 2 ‘Nederland wil Iran-deal zoveel mogelijk intact houden’, 9 mei 2018, website NOS.

https://nos.nl/artikel/2231086-nederland-wil-iran-deal-zoveel-mogelijk-intact-houden.html (17-06-2018). 3 P.A.M. Malcontent, Op Kruistocht in de derde wereld. De reacties van de Nederlandse regering op ernstige en stelselmatige schendingen van fundamentele mensenrechten in ontwikkelingslanden, 1973-1981 (Hilversum 1998) 12.

4 ‘Relatie met Iran op dieptepunt’, 8 februari 2011, website De Volkskrant.

https://www.volkskrant.nl/archief/relatie-met-iran-op-dieptepunt~a1832453/ (30-01-2018). 5 ‘Kritisch gesprek Koenders met Iraanse minister over doodstraf’, 23 juni 2016, website NOS.

(5)

(30-01-Tot slot zijn de uitspraken van Henk Krol, eind 2017, ook interessant. De lijsttrekker van 50PLUS gooide in december 2017 voor de camera demonstratief een zakje pistachenootjes in de prullenbak. Krol meende dat het kerstcadeautje van de Iraanse ambassade alleen naar mannelijke Kamerleden was gestuurd. Krol bleek het echter mis te hebben. De nootjes werden alleen verstuurd naar fractievoorzitters en buitenlandwoordvoerders. Excuses aanbieden vond het Kamerlid echter een stapje te ver gaan omdat Iran, aldus Krol, nu eenmaal niet de beste reputatie heeft omtrent vrouwenrechten, homorechten en mensenrechten in het algemeen.6

De aandacht van de Nederlandse parlementariërs voor de mensenrechten is wellicht te verklaren vanuit de beleidsnota De rechten van de mens in het buitenlands beleid uit 1979. Ten tijde van de nota werd door de Nederlandse politiek besloten dat de bevordering van de mensenrechten een wezenlijk onderdeel moest vormen van het Nederlandse buitenlandse beleid. Hoewel mensenrechten vanaf 1979 een belangrijke pijler werd, was het niet de allesoverheersende doelstelling. ‘De bevordering van mensenrechten moet in het buitenlands beleid steeds in verband worden gebracht met de bevordering van andere waarden en belangen.’7 Er bestaat dan ook op het

gebied van diplomatieke relaties een spanningsveld tussen idealen enerzijds en belangen anderzijds. Het gesprek tussen Koenders en Zarif is hierbij een treffend voorbeeld. Na het kritische gesprek presenteerden beide ministers namelijk een convenant dat de handel tussen beide landen moest verbeteren. Ondanks de kritiek van de Nederlandse overheid op het naleven van mensenrechten in Iran, sprak Zarif lovend over de diplomatieke relatie met Nederland. ‘Onze banden gaan terug tot de 16de eeuw. Het is een lange en diepe relatie. Nederlandse bedrijven zijn altijd actief geweest in Iran op

het gebied van bijvoorbeeld olie en gas, watermanagement en gezondheid. We zien ernaar uit om die samenwerking voor te zetten.’8

Het spanningsveld tussen idealen en belangen tussen Nederland en Iran staat centraal in dit onderzoek. Dit onderzoek richt zich op de periode 1953 tot 1977, toen Iran onder het bewind stond van Sjah Mohammed Reza Pahlavi. Er is om twee redenen voor deze diplomatieke relatie gekozen. Ten eerste omdat, volgens Peter Malcontent, ‘de Nederlandse regering in de loop van de jaren zestig en vooral in de jaren zeventig steeds meer ruimte binnen haar beleid ging scheppen voor de bevordering van de rechten van de mens.’9 Ten tweede omdat het regime van de Sjah nogal

omstreden was. Een brief van Piet Dankert (PvdA) aan Norbert Schmelzer (minister van Buitenlandse Zaken) laat zien waarom: ‘Het zal je niet onbekend zijn, dat in Iran het vuurpeloton nogal eens

2018).

6 Jessy de Cooker, ‘Henk Krol bewijst: Nederlandse politicus heeft brutaliteit niet verloren, 28 december 2017, website HP de Tijd. https://www.hpdetijd.nl/2017-12-28/henk-krol-bewijst-nootjes-iran/ (31-01-2018). 7 Malcontent, Op Kruistocht in de derde wereld, 12.

8 ‘Kritisch gesprek Koenders met Iraanse minister over doodstraf’. 9 Malcontent, Op Kruistocht in de derde wereld, 11.

(6)

gebruikt wordt als middel om politieke geschillen te beslechten. Als ik het goed heb werd in de afgelopen maanden gemiddeld eens in de tien dagen een politiek tegenstander van de Sjah ter dood gebracht.’10

Met enige regelmaat probeerden protestgroepen de Nederlandse overheid over te halen om Iran op haar gedrag aan te spreken. Nederlandse beleidsmakers stonden hier lang niet altijd voor open. Zo schreef de heer Janssen Andeweg, werkzaam bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, aan de Nederlandse ambassadeur te Teheran: ‘Nederlandse belangen zullen uiteraard geenszins zijn gediend – zeker niet na de recente normalisatie van betrekkingen – met tussenkomst onzerzijds.11

Janssen Andeweg reageerde hierbij op een oproep van Jacqueline Ceballos (een Amerikaanse activiste) om enkele politieke gevangen in Iran vrij te krijgen. De voorbeelden laten zien dat binnen de wereld van de Nederlandse buitenlandse politiek idealen achterwege konden worden gelaten, omdat zij Nederlandse belangen (met betrekking tot een goede diplomatieke relatie) konden schaden. Kortom, in de praktijk komen eigenbelang en ideële belangen al snel met elkaar in botsing.

Een korte impressie, zoals zojuist omschreven, geeft het beeld dat idealen van de Nederlandse overheid het onderspit hebben gedolven ten opzichte van de Nederlandse belangen in Iran. Deze hypothese roept een aantal vragen op. Hoe was de algemene verhouding tussen de doelstellingen (veiligheid, welvaart en mensenrechten) binnen de Nederlandse buitenlandse politiek? Welke belangen hebben een rol gespeeld in de keuzevorming om, ondanks de situatie in Iran, wel een diplomatieke relatie op te bouwen met het regime? Hebben Nederlandse beleidsmakers überhaupt getracht om het bewind van de Sjah te beïnvloeden, bijvoorbeeld ter bevordering van de mensenrechten? Kortom, hebben idealen enigszins de Nederlands-Iraanse relatie beïnvloed of draaide het louter om belangenbehartiging van de Nederlandse staat? Om een antwoord op dergelijke vragen te verschaffen staat in dit onderzoek de volgende vraag centraal: “In hoeverre hebben idealen en belangen de diplomatieke relatie beïnvloed tussen Nederland en Iran onder het bewind van de Sjah, 1953-1979?” Het onderzoek wordt verdeeld in drie hoofdstukken.

In het eerste hoofdstuk zal er een literatuurstudie worden gedaan naar de ontwikkelingen van Nederland op het gebied van haar buitenlands beleid. In dit hoofdstuk wordt onder andere uitvoerig ingegaan op het debat over in hoeverre Nederland nu wel of niet een lange traditie kent op het gebied van haar idealistische politiek. Ook zal er in dit hoofdstuk worden behandeld wat er precies wordt bedoeld met de retoriek van een idealistische politiek (gaat dit puur om mensenrechten of is

10 Nationaal Archief, Den Haag, Nederlandse Ambassade in Iran (Teheran) nummer toegang 2.05.191, inventarisnummer 564, Brief van Piet Dankert aan W.K.N. Schmelzer, 31 januari 1973.

11 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 564, Brief van G.N.Ch. Janssen Andeweg aan Nick, 15 augustus 1974.

(7)

het breder) en tevens zal er een blik worden geworpen op hoe dit in de praktijk van de Nederlandse buitenlandse politiek ten uitvoer werd gebracht.

In hoofdstuk twee zal er een korte weergave worden gegeven omtrent de contemporaine geschiedenis van Iran ten tijde van de Sjah om op deze manier een beeld te creëren waarom Iran gezien kan worden als een ‘foute staat’. Vervolgens worden de belangen besproken die invloed hebben gehad op de keuze om juist wel een diplomatieke relatie te onderhouden met Iran. Hoofdzakelijk draait het in dit hoofdstuk om de economische en geopolitieke belangen (omtrent de Koude Oorlog en het Arabisch-Israëlisch conflict).

In het laatste hoofdstuk zal de rechtvaardiging van de Nederlandse beleidsmakers besproken worden waarom zij, ondanks de situatie in Iran, alsnog een goede diplomatieke relatie onderhielden met het Iran van de Sjah. Hoe dachten de Nederlandse beleidsmakers bijvoorbeeld over de Sjah en zijn beleid? Welke argumenten gebruikten Nederlandse politici om hun beleid jegens Iran te rechtvaardigen? Heeft Nederland ooit getracht om de situatie op het gebied van mensenrechten in Iran te bevorderen? Kortom, in het derde hoofdstuk draait het om de legitimering van de Nederlands-Iraanse relatie.

Het thema “idealisme binnen de Nederlandse buitenlandse politiek”, waar ook dit onderzoek onder valt, is onder historici een populair onderwerp. Zo is er al veel aandacht besteed aan het debat in hoeverre Nederland (historisch gezien) een internationaal gidsland is geweest op het gebied van het uitdragen van een idealistische politiek (o.a. Voorhoeve, Boogman, Kruizinga, Scheffer en Kossman). Ook de (ambigue) bevordering van de mensenrechten in de Nederlandse buitenlandse politiek heeft voldoende aandacht gekregen. Zo laten Kuitenbrouwer en Malcontent heel goed zien dat dezelfde waardes en principes niet voor elk land (en elke situatie) evenredig van toepassing waren. Zo worden voorbeelden gegeven van de selectieve Nederlandse politiek jegens onder andere Chili, Indonesië, Portugal, Spanje en Griekenland. Het ontbreekt deze werken echter aan een belangrijk onderdeel. Namelijk de legitimering van Nederlandse beleidsmakers ten opzichte van gemaakte keuzes. Geen van deze werken belicht hoe en waarom er door politici gekozen werd voor ofwel een idealistische politiek, ofwel een politiek gebaseerd op belangenbehartiging. Deze casestudy hoopt dit gat in de literatuur op te vullen. Juist in het derde hoofdstuk van dit onderzoek wordt ingegaan op de relatie tussen idealen en belangen binnen het beslissingsproces.

De Nederlands-Iraanse relatie leent zich overigens uitstekend voor het doel van dit onderzoek. Het regime van de Sjah schond stelselmatig de mensenrechten van haar eigen bevolking. Tegelijkertijd is de Iraanse olie-industrie in de jaren vijftig, zestig en zeventig van de twintigste eeuw een van de grootste ter wereld. Het belang van olie voor de Nederlandse economie behoeft niet verder benadrukt te worden. Dit maakt de balans tussen idealen en belangen voor een land als

(8)

Nederland uiterst precair. Overigens is de balans tussen idealen en belangen in de tegenwoordige (en in de toekomstige) wereld nog steeds van belang (zie de voorbeelden van het gesprek van Koenders en de opmerkingen van De Jonge). Deze casestudy hoopt dan ook meer licht te kunnen werpen hoe Nederland in het verleden deze balans heeft gezocht (en wellicht gevonden).

Hoofdstuk twee en drie van dit onderzoek zullen tevens sterk leunen op het archief van de Nederlandse ambassade in Iran. Deze bronnencollectie is terug te vinden in het Nationaal Archief in Den Haag. Het archiefblok omvat het archief van het Nederlands Gezantschap, later de ambassade te Teheran. De inventarisstukken lopen vanaf het jaar 1955 tot en met het jaar 1980; het omhelst dus vrijwel de gehele regeerperiode van de Sjah. In dit archief zijn onder andere beleidsstukken van de Nederlandse ambassade te vinden, verslagen van Nederlandse (of Iraanse) handelsmissies, communicatiestukken tussen het ambassadepersoneel en Iraanse beleidstrekkers of het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken, maar ook evaluaties van de politieke situatie van Iran of de diplomatieke relatie van Iran met haar buurlanden. Het archief is overigens nagenoeg intact overgeleverd aan het Nationaal Archief. Alleen inventarisnummers 55-58 en 571, van de in totaal 772 bestandsdelen, zijn niet openbaar (het waarom is onduidelijk).

(9)

Hoofdstuk 1: Nederland gidsland?

‘Nederland vervult sinds de negentiende eeuw in een aantal opzichten een voortrekkersrol. Daar laat dit land zich althans op voorstaan. Men wijst dan op zijn traditie van vredelievendheid en tolerantie. Ook de betrokkenheid bij de verbetering van de internationale samenwerking speelt een belangrijke rol en niet te vergeten de vredesbeweging. Daarnaast zouden de vreedzame en harmonieuze binnenlandse verhoudingen aan de andere landen tot voorbeeld strekken.’12

Bovenstaand citaat omschrijft in het kort de rol van Nederland als gidsland in de (inter)nationale politiek sinds de 19de eeuw, zoals deze in Nederland als voorbeeldige natie geschetst wordt. In zijn

recensie toont Paul Hendriks, hoogleraar Organisatieontwerp en Ontwikkeling op de Radboud Universiteit, zich echter kritisch. Volgens Hendriks is Nederland geen voorbeeldige natie, maar juist een schijnvoorbeeldige natie.13 De conclusie van Hendriks is treffend. Zo worden we gewezen op het

verschil in de uitgedragen houding (in woorden en gebaar) van de Nederlandse buitenlandse politiek en de praktische uitvoering hiervan. Dit verschil is tevens onderdeel van een bredere discussie omtrent het idee dat Nederland in de mondiale politiek een gidsland zou zijn op ethisch gebied. Maar waar komt het idee van Nederland gidsland eigenlijk vandaan en welke bezwaren bestaan er die dit idee ter discussie stellen? Wat houdt het idee van een gidsland precies in? Hoe heeft de praktijk van de Nederlandse buitenlandse politiek er uit gezien waardoor Hendriks Nederland een schijnvoorbeeldige natie noemt? In het eerste hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan de zojuist gestelde vragen.

De ‘eeuwenoude’ tradities van Nederland

Volgens historici, zoals J.J.C. Voorhoeve en J.C. Boogman, gaat de ontstaansgeschiedenis van het idee dat Nederland een mondiaal gidsland is op het gebied van haar buitenlandse politiek, terug tot de zeventiende eeuw. Volgens Voorhoeve beschikt elk land over een eigen wijze hoe men met de buitenlandse politiek omgaat. Deze wijze wordt niet alleen bepaald door de geografische, economische en strategische positie van het land in de wereld, maar ook door bureaucratische factoren, historische tradities en de politieke cultuur die heerst in de betreffende natie. Ook Nederland heeft middels deze historische factoren een eigen politieke houding ontwikkeld omtrent

12 Paul Hendriks, ‘Nederland als voorbeeldige natie. Recensie’, 19 maart 2009, website Historisch Platform. http://historischhuis.nl/recensiebank/review/show/413 (19-03-2018).

(10)

haar buitenlandse politiek. Deze benadering wordt, volgens Voorhoeve, weerspiegeld in zowel historische continuïteiten als eigentijdse neigingen. Nederland heeft volgens de historicus drie historische tradities: een maritiem-commerciële traditie, een neutrale of abstentionistische traditie en een internationaal-idealistische traditie. Volgens Voorhoeve zijn dit ‘geen factoren die ons beleid bepalen, maar attituden die door geopolitieke ligging, economisch stelsel, godsdienst, geschiedenis en cultuur zijn geschapen en de Nederlandse benadering van buitenlands-politieke vragen hebben beïnvloed.’14 Deze attituden zouden volgens Voorhoeve de buitenlandse politiek van Nederland tot

aan de tweede helft van de twintigste eeuw sterk beïnvloeden.15

Maar wat houden deze tradities precies in? Kort samengevat was de maritiem-commerciële traditie gericht op veiligheid en handel. Deze traditie hangt tevens nauw samen met de opkomst van Nederland als grote maritieme mogendheid in de zeventiende eeuw. ‘De maritiem-commerciële traditie was en is in het algemeen een vredelievende, die heil zoekt in veilige, groeiende, internationale samenwerking, versterking van het volkenrecht en economische liberalisatie.’16

Voorhoeve wijst ons tevens op enkele excessen, zoals de slavenhandel en de koloniale exploitatie, die niet in dit beeld passen. Ondanks het vredelievende karakter kent de maritiem-commerciële traditie dus ook een schaduwzijde. Ook J.C. Boogman wijst ons op de typische Hollandse traditie van het Hollandse handelspatriciaat. ‘Met het oog op de materiële belangen, met name van de koopmansstand, legde het Hollandse regentendom, tijdens de Republiek de hoeder van die traditie, vaak een onmiskenbare voorkeur aan den dag voor een politiek van vrede, onthouding en neutraliteit.’17 De maritiem-commerciële traditie is echter, volgens Voorhoeve, sinds de jaren 60 van

de twintigste eeuw niet meer relevant. Het Nederlands handelspatroon concentreerde zich in deze periode steeds meer op West-Europa, terwijl het aandeel van de Nederlandse handelsvloot wereldwijd steeds verder af nam. Voorhoeve benadrukt dat dit echter niet betekende dat het Nederlands economisch eigenbelang uit de buitenlandse politiek was verdwenen.18

De neutrale of abstentionistische traditie is sterk verweven met de maritiem-commerciële traditie en stamt ook uit de zeventiende eeuw. Juist omdat binnen de maritiem-commerciële traditie alles was gefocust op handel, werd een Nederlandse afzijdigheid binnen de mondiale machtspolitiek verwacht.19 Het Nederlandse onthoudingsbeleid sloot dus naadloos aan met de

maritiem-14 J.J.C. Voorhoeve, ‘Idealisme en realisme in het Nederlands buitenlands beleid’ in: S.W. Couwenberg ed., De Nederlandse Natie (Utrecht en Antwerpen 1981) 80-99, aldaar 86.

15 Voorhoeve, ‘Idealisme en realisme in het Nederlands buitenlands beleid’, 86. 16 Ibidem, 87.

17 J.C. Boogman, ‘Achtergronden en algemene tradities van het buitenlands beleid van Nederland en België in het midden van de 19de eeuw’, Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap 76 (1962) 43-73,

aldaar 51.

18 Voorhoeve, ‘Idealisme en realisme in het Nederlands buitenlands beleid’, 87. 19 Boogman, ‘Achtergronden en algemene tradities’, 51-52.

(11)

commerciële traditie. Volgens Voorhoeve kent de abstentionistische traditie, naast het zojuist genoemde realistische element, ook een idealistische oorsprong. Zo komt, volgens de historicus, het idealistische element tot uiting in de nadruk op de ontwikkeling van het volkenrecht, op zedelijke maatstaven voor het internationale handelen en op het afzien van een militaire machtspolitiek. ‘Nederland werd in de achttiende en negentiende eeuw door verschillende staten dan ook hoog aangeslagen als pacifistische mogendheid, die zich zeer inzette voor de wereldrechtsorde.’20 Ook in

Nederland werd een idealistische dimensie gegeven aan deze abstentionistische houding. De Nederlandse zuiverheid, onpartijdigheid en rechtvaardigheid werden als een voorbeeld voor de rest van de wereld gezien. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw werd deze neutraliteitspolitiek zelfs opgevat als een heilige roeping en kreeg het definitief een ideologisch aspect. Pas na de Tweede Wereldoorlog zou Nederland haar afzijdigheidspolitiek veranderen in een praktisch bondgenootschappelijk beleid. Volgens Voorhoeve vormde dit echter geen breuk met de neutrale of abstentionistische traditie. Waar Nederland zich als neutraal land in de negentiende eeuw actief inzette op de wereldrechtsorde, zou Nederland deze politiek voortzetten binnen de NAVO. De (hoofdzakelijk) neutrale of abstentionistische traditie werd op deze manier voortgezet.21

‘The Dutch abstinence from the intoxicating power game in Europe seems to have fostered some contempt for the wicked power struggle among nations. This may explain some of the nation’s idealism.’22 Waar de neutrale of abstentionistische traditie de maritiem-commerciële traditie deels

mogelijk maakte, kan men ook stellen dat het idealistische element binnen de abstentionistische traditie zich in de loop der tijd heeft ontwikkeld tot de internationaal-idealistische traditie. Deze derde traditie legt sterk de nadruk op de wereldrechtsorde en beoogt belangen- en waardenconflicten tussen staten op te lossen door arbitrage, rechtspraak en minnelijke schikking.23

Deze idealistische traditie kent een belangrijke praktische oorsprong uit de negentiende eeuw. In 1830 scheidde België zich namelijk af van het Nederlands koninkrijk. De realisatie drong door dat het ooit zo machtige Nederland qua geografische omvang en politieke status flink was geslonken in de aanloop van de negentiende eeuw. Boogman heeft het zelfs over een defaitistische stemming die destijds in Nederland zou hangen.24 Kruizinga schrijft hierover: ‘In fact, in Parliament, a consensus

quickly emerged that what was left of the Netherlands was now a “small country” of “not 2.5 million souls”, and that the government should not entertain any thoughts of continuing to play a meaningful role within the European security framework.’25 Enkele invloedrijke Nederlandse politici begonnen

zich zelfs af te vragen of Nederland niet dermate klein was geworden dat haar bestaansrecht in

20 Voorhoeve, ‘Idealisme en realisme in het Nederlands buitenlands beleid’, 88. 21 Ibidem, 87-91.

22 J.J.C. Voorhoeve, Peace, Profits and Principles: a study of Dutch Foreign Policy (Den Haag 1979) 49. 23 Voorhoeve, ‘Idealisme en realisme in het Nederlands buitenlands beleid’, 91-93.

(12)

gevaar kwam. Was het niet beter om onderdeel te worden van een groter geheel, zoals de Duitse confederatie?26 Volgens Boogman was het juist de angst van een kleine staat jegens haar grote buren,

dat Nederland zich in toenemende mate is gaan vastklampen aan het internationale recht. Deze focus op het recht werkte een legalistische geesteshouding in de hand.27

Ook Voorhoeve omschrijft dat kleinere landen niet met militaire of economische sancties kunnen dreigen omdat zij daar de middelen niet voor hebben. Dergelijke landen, zoals Nederland in de negentiende eeuw, kozen daarom voor juridische, morele of intellectuele argumenten waardoor men vanzelfsprekend een meer internationalistische en idealistisch buitenlands beleid voerde.28

Ondanks deze praktische oorsprong van de internationaal-idealistische traditie, hebben Nederlandse beleidsmakers deze verandering omarmd. Zo schrijft Kruizinga dat in de tweede helft van de negentiende eeuw een meer positieve visie ontstond omtrent de Nederlandse plaats op het politieke wereldtoneel. Ondanks het feit dat Nederland een kleine staat was geworden, verdiende het wel degelijk haar bestaanszekerheid. Dit moest alleen bewezen worden door de Nederlandse staat te perfectioneren op moreel gebied. Nederland moest groots zijn in alles waarin een kleine staat groots kon zijn. ‘In other words, the Dutch should let go of any power-political aspirations in favour of bettering themselves and thereby providing a shining example of virtue to others.’29 Het negatieve

zelfbeeld van Nederland veranderde. In plaats van de nadruk te leggen op de geslonken politieke macht en status, zou Nederland een transitie hebben doorgemaakt naar een ‘experienced, cultured, and satiated “elder state”’.30 Nederland moest de rol innemen van de oudere staat die haar

impulsieve en jongere buurlanden de weg moest laten zien op het gebied van normen en waarden. De internationaal-idealistische traditie werd dus uit nood geboren, maar verkocht als een ideaal.31

De internationaal-idealistische traditie is, volgens Voorhoeve, in de twintigste eeuw nog steeds van toepassing. In de jaren 60 zou deze traditie zich uitdrukken in het mondialisme van Nederland. Hiermee bedoelt Voorhoeve ‘de buitenlands-politieke benadering die er van uit gaat dat de mensheid eigenlijk een natie is, verenigd in de universele wens naar vrede, rechtvaardigheid en welzijn.’32 Volgens mondialisten moeten binnenlands-politieke vraagstukken worden beoordeeld op

hun gevolgen voor de mensheid als geheel. Nederland diende tevens ‘een voorbeeld te stellen van mondialistisch gedrag en als ethische katalysator in de wereldpolitiek op te treden.’33 Interessant is

25 Samuël Kruizinga, ‘Small, medium, or large? Domestic discourses on the size of the Netherlands and their foreign policy implications, 1815-1939’, Diplomacy and Statecraf 27.3 (2016) 420-436, aldaar 423.

26 Kruizinga, ‘Small, medium, or large?’, 423.

27 Boogman, ‘Achtergronden en algemene tradities’, 53-54.

28 Voorhoeve, ‘Idealisme en realisme in het Nederlands buitenlands beleid’, 84-85. 29 Kruizinga, ‘Small, medium, or large?’, 424.

30 Ibidem. 31 Ibidem.

32 Voorhoeve, ‘Idealisme en realisme in het Nederlands buitenlands beleid’, 92. 33 Ibidem.

(13)

echter dat ook het optreden als gidsland op moreel gebied een realistisch element omvat. Voorhoeve merkt namelijk op dat ieder politiek stelsel een context om zich heen probeert te creëren, die dat politieke stelsel goed gezind is. Het Nederlandse politieke stelsel ontleent haar bestaansrecht en inspiratie deels op het concept van fundamentele rechten van de mens. Om dat stelsel draaiende te houden is het van belang dit ook naar buiten te dragen. Mocht je dit als natie niet doen, dan bestaat volgens Voorhoeve, de kans dat het politieke stelsel haar geloofwaardigheid verliest. Als het ware verzwakt de positie van Nederland als men er niet in slaagt haar idealistische politiek aan andere naties over te brengen. Immers, als elke staat een legalistische en moralistische houding aanneemt, wordt de bestaanszekerheid van een klein land als Nederland bevestigd.34 Het is, volgens Voorhoeve,

dan ook niet gek dat het Nederlands moralisme op zijn sterkst was in periodes dat het land zich bedreigd voelde door haar sterkere buren (zoals het Pruisen van de jaren 60 van de negentiende eeuw en Nazi-Duitsland van de jaren 30 van de twintigste eeuw).35

De drie tradities, zoals omschreven door Boogman en Voorhoeve, vormen dus de erfenis van een in vier eeuwen gerijpte identiteit. Deze tradities zouden het mogelijk moeten maken om de contemporaine Nederlandse politieke overtuigingen beter te begrijpen. E.H. Kossmann beschouwt de drie tradities echter anders. Volgens Kossmann moet men de tradities juist beschouwen als variaties op één losstaand thema. Hiermee bedoelt Kossmann dat de tradities niet evenredig van toepassing zijn op een universeel Nederlands buitenlands beleid. Zo zou men in Nederland wel degelijk een afkeer hebben tegen de hegemoniale machtspolitiek in Europa. Echter, buiten Europa was een machtspolitiek wel weer aanvaardbaar. Zo worden we door de auteur gewezen op de verovering, verdediging en consolidatie van het koloniale rijk van Nederland. Kossmann concludeert dan ook: ‘Het thema waarop de drie door Voorhoeve helder beschreven tradities variëren, heeft in zijn oorsprong dus slechts geldigheid voor de politieke situatie op het continent van Europa.’36 Sowieso

acht Kossmann het vergezocht om de buitenlandse politiek van Nederland van de zeventiende eeuw te vergelijken met de buitenlandse politiek van de late negentiende en twintigste eeuw. Ongetwijfeld zouden er in deze vierhonderd jaar soms sterk op elkaar lijkende argumenten worden gebruikt. Van een continue intellectuele traditie zou, volgens Kossmann, echter geen sprake zijn. Toch erkent de historicus dat er wel degelijk sprake is van een politieke traditie uit de zeventiende eeuw: conservatisme. ‘Dat is de zorg voor het zelfbehoud van een gemeenschap die dank zij haar ongehoorde rijkdom en haar grote koloniën al bij haar ontstaan als onafhankelijke staat meer macht

34 Ibidem, 97.

35 Voorhoeve, Peace, Profits and Principles, 51.

36 E.H. Kossmann, ‘De deugden van een kleine staat’ in: N.C.F. van Sas ed., De kracht van Nederland. Internationale positie en buitenlands beleid (Haarlem 1991) 36-41, aldaar 37.

(14)

en invloed bezat dan zij kon dragen.’37 De buitenlandse politiek van Nederland trachtte eeuwenlang

haar geprivilegieerde positie te handhaven.38

Het is Paul Scheffer die de Nederlandse traditie van het conservatisme verder uitwerkt. Zo schrijft de academicus over de historische traditie van Nederlands internationale positie en de continuïteit hiervan: ‘De constatering die daaruit voortvloeit is, dat de Nederlandse politiek zich manifesteert als een van de hoge morele en rechtsbeginselen (in het bijzonder het streven naar een internationale rechtsorde), maar dat die morele houding nu juist nauwkeurig samenvalt met wat sinds jaar en dag het zuivere eigenbelang is van een kleine handelsnatie.’39 Volgens Scheffer is

Nederlands meest fundamentele traditie dat zij gericht is op het handhaven van de status quo. Het streven was om de bestaande Europese verhoudingen in stand te houden. Nederland zou vooral proberen om de gevolgen van een machtsongelijkheid binnen het Europese continent te neutraliseren, om zo haar eigen bewegingsvrijheid zo groot mogelijk te houden. Scheffer claimt dat Nederland vanaf de zeventiende eeuw, zowel intern als extern, nooit heeft geprobeerd om de status quo binnen Europa te veranderen. Anti-continentalisme, economisch pacifisme, internationale rechtsordering en morele codering zijn hierbij tevens de vier elementen in de Nederlandse buitenlandse politiek die onderdeel zijn van haar status quo politiek.40

Ook het werk van Yvonne Kleistra is opvallend. Volgens haar is het überhaupt, voor een klein land als Nederland, niet eenvoudig om een eigen buitenlands beleid te bepalen. Zo wijst de politicologe ons op het feit dat kleine of middelgrote landen vaak niet meer kunnen doen, dan zo goed en zo kwaad mogelijk reageren op de internationale ontwikkelingen om hen heen. ‘Het trekken van een eigen lijn, het handhaven van vaste uitgangspunten of principes, is meestal een illusie, al zal dat nooit zo openlijk worden toegegeven. Het eigen belang van een kleiner land gebiedt nu eenmaal een aangepast en zich voortdurend conformerend beleid. In internationale consultatie is daarom eerder sprake van pogingen tot beïnvloeding van grotere omringende landen of van het behartigen van bepaalde nationale belangen op ad-hoc basis dan van continuïteit in het eigen beleid.’41 Volgens

Kleistra is het daarom niet mogelijk om enigszins te spreken over constanten binnen het Nederland buitenlands beleid.42

In hun betoog over het ontstaan van de internationaal-idealistische traditie, erkennen zowel Boogman als Voorhoeve het praktische element van het feit dat Nederland in de negentiende eeuw

37 Kossmann, ‘De deugden van een kleine staat’, 41. 38 Ibidem, 36-41.

39 Paul Scheffer, Een tevreden natie. Nederland en het wederkerend geloof in de Europese status quo (Amsterdam 1988) 7-8.

40 Scheffer, Een tevreden natie, 26-45.

41 Y. Kleistra, Hollen of stilstaan: Beleidsverandering bij het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken (Delft 2002) 47.

(15)

was gereduceerd tot een kleine staat. Volgens hen is het vanzelfsprekend dat een kleine staat zich meer richt tot het internationale recht. Ook Scheffer wijst ons op het eigen belang van een kleine handelsnatie. De academici onderstrepen hier een belangrijk punt. Hoe handelde een kleine natie, zoals Nederland vanaf de negentiende eeuw, binnen de internationale politiek? Een mooi startpunt voor deze realistische kijk op het beleid van Nederlands buitenlandse zaken, vormt het werk van Rob de Wijk. Zo stelt hij: ‘Nederland heeft, evenals andere rijke, geïndustrialiseerde, middelgrote democratieën, een buitenlandse politiek die vooral op morele en ethische beginselen en minder op zichtbare belangenbehartiging is gebaseerd. Dit leidt ertoe dat Nederland een natuurlijke neiging heeft om een voortrekkers rol in de internationale betrekkingen te spelen en een voorbeeld voor andere landen te zijn.’43 Kleinere naties, zoals Nederland, floreren juist in een stabiele omgeving.

Dergelijke landen hebben echter niet de militaire macht om hun wil aan andere landen op te leggen. Een buitenlandse politiek, gebaseerd op morele en ethische waarden, is daarom een meer logische optie voor een land als Nederland. Volgens de Wijk, speelt eigenbelang dus een belangrijke rol in de positionering van Nederland in de internationale politiek. Edoch, de auteur omschrijft de Nederlandse houding als ‘aandacht voor de zwakkeren en onderdrukten, vredelievend, een voorkeur voor internationale samenwerking, consensus zoeken en het vervullen van een brugfunctie tussen grotere landen en een preoccupatie met het internationale recht.’44

De identiteitscrisis, zoals omschreven door Kruizinga, wordt ook door Kossmann aangehaald. Zo schrijft Kossmann dat Nederland na 1848, na de oprichting van de liberale grondwet, een kleine vredelievende en vrije mogendheid was met een groot koloniaal rijk. Een staat die tevens geen concrete functie meer had binnen de internationale politiek en die dit ook niet meer begeerde. In Nederland zou er een gedachte ontstaan dat een kleine staat zich bij uitstek heeft uit te oefenen in de deugd. Volgens Kossmann liepen er hierbij twee opvattingen door elkaar. Enerzijds was men in Nederland geïnspireerd door het idee van Montesquieu, het idee dat de eer het innerlijke levensprincipe was van een monarchie. De tweede overtuiging, zoals omschreven door Kossmann, is interessant. ‘Een kleine staat alleen dan kan verwachten door de grote machten te worden gespaard, wanneer hij schittert door zijn rechtvaardigheid en zo het respect afdwingt dat hij niet kan afdwingen door kracht.’45 Kortom, men zou een ethische politiek bedrijven vanuit het oogpunt der

zelfbescherming.46

43 Rob de Wijk, ‘De voorbeeldige buitenlandse politiek van Nederland’ in: Wim van Noort en Rob Wiche eds., Nederland als voorbeeldige natie (Hilversum 2006) 93-104, aldaar 93.

44 De Wijk, ‘De voorbeeldige buitenlandse politiek van Nederland’, 95. 45 Kossmann, ‘De deugden van een kleine staat’, 40.

(16)

Het praktisch beleid van Nederland

Zowel voorstanders als tegenstanders van de constantendiscussie hebben op een punt overeenstemming. Voor een kleine staat als Nederland was het vanuit realistisch oogpunt vanzelfsprekend dat men een meer legalistische, moralistische buitenlandse politiek hanteerde. Maar hoe heeft het Nederlands buitenlands beleid er in de praktijk daadwerkelijk uitgezien? Is Nederland echt zo’n gidsland op idealistisch gebied of valt dit in werkelijkheid wel mee? Volgens Maarten Kuitenbrouwer viel dit in de negentiende eeuw in ieder geval nog wel mee. Zo komt Kuitenbrouwer met het voorbeeld dat Nederland achter liep op andere landen met betrekking tot het afschaffen van de slavenhandel. Nederlandse politici zouden, mede vanwege de slechte financiële situatie in het land destijds, tot 1814/1815 het economisch niet haalbaar vinden om afstand te doen van de slavenhandel. Een goed voorbeeld hoe Nederlandse beleidsmakers economie verkozen boven humanitaire/ethische doelstellingen.47

Kuitenbrouwer is sowieso kritisch op de internationaal-idealistische traditie. Er zouden, volgens de historicus, te veel voorbeelden zijn die de ambiguïteit van Nederland benadrukken op dit terrein. Zo stelde Nederland zich neutraal op als de dreiging bestond om met een grotere mogendheid in conflict te komen. Kon men echter vrijuit handelen, dan gedroeg men zich imperialistisch en liet men zich niet of nauwelijks beïnvloeden door enige moralistische of ethische bezwaren. Kuitenbrouwer concludeert dan ook: ‘Als het er op aankwam, bleek politieke of financiële behoudzucht vaak van doorslaggevend belang te zijn, al werden ethische principes in de Nederlandse koloniale politiek nog zo sterk en oprecht beleden.48

Kuitenbrouwer betrekt de internationaal-idealistische traditie hoofdzakelijk op het historische koloniale beleid van Nederland. Als we naar de contemporaine geschiedenis kijken, blijkt dat Nederland wel degelijk op twee belangrijke gebieden een voortrekkersrol had. De ontwapening van de Koude Oorlog (volgens Voorhoeve de voortzetting van de neutrale of abstentionistische traditie binnen de NAVO) en de Nederlandse rol hierin, is opvallend. Zo schrijft Kleistra: ‘Het streven naar wapenbeheersing heeft jarenlang centraal gestaan in het Nederlandse NAVO-beleid. Met name het aspect van het terugdringen van de rol van kernwapens heeft daarbij buitengewoon veel aandacht gekregen.’49 Volgens J. H. Leurdijk komt deze discussie vooral na de Cubacrisis van 1962 op gang.

Nederland zocht sindsdien actief naar gelijkgezinde landen om nieuwe initiatieven door te voeren. Nederland maakte zich niet alleen hard voor een statelijke ontspanning, maar ook voor een

47 M. Kuitenbrouwer, ‘Nederland en de mensenrechten, 1795-1995’ in: M. Kuitenbrouwer en M. Leenders eds., Geschiedenis van de mensenrechten. Bouwstenen voor een interdisciplinaire benadering (Hilversum 1996) 156-201, aldaar 162.

48 Kuitenbrouwer, ‘Nederland en de mensenrechten’, 160-201. 49 Kleistra, Hollen of stilstaan, 225.

(17)

burgerlijke ontspanning (dat wil zeggen dat er meer contact mogelijk moest zijn tussen burgers uit zowel het Oost- als Westblok). Ook moest de rol van kernwapens teruggedrongen worden. Volgens Leurdijk toonde Nederland meerdere malen initiatief om dergelijke zaken gedaan te krijgen en gingen de Nederlandse standpunten veelal verder dan die van haar bondgenoten.50

Het Nederlands beleid op het gebied van mensenrechten en ontwikkelingshulp is het tweede thema waarin Nederland zich profileerde. Volgens R. K. Teszler is dit niet gek: ‘Aangezien de invloed van Nederland op het politieke wereldgebeuren verwaarloosbaar is, is het bovendien begrijpelijk dat men in Nederland het beleid op het gebied van internationale samenwerking heeft aangegrepen als een van de weinig overgebleven mogelijkheden om toch nog een eigen kleur te geven aan het buitenlands beleid.’51 Vanaf 1966 werd ontwikkelingssamenwerking zelfs een structureel onderdeel

van het buitenlands beleid van Nederland. Vooral het verschijnen van de beleidsnota van 1979 laat goed zien hoe dit onderdeel zich ontwikkelde binnen de Nederlandse politiek. Uit deze nota bleek dat de Nederlandse regering de bevordering van de rechten van de mens als een wezenlijk bestanddeel van haar buitenlands beleid achtte. Opvallend is echter dat het bestanddeel van de mensenrechten niet de enige pijler was die in de nota werd genoemd. Ook de zorg voor veiligheid, zorg voor economisch welvaren van Nederland en zorg van Nederlanders in het buitenland zijn enkele andere pijlers die in de nota werden opgenomen.52

Peter Malcontent wijst ons erop dat er een groot spanningsveld bestaat tussen het opkomen voor de mensenrechten en het beschermen van nationale economische belangen. De verschillende pijlers uit de beleidsnota van 1979 laten dan ook goed zien hoe idealen en belangen slecht met elkaar verbonden kunnen zijn. Mocht Nederland bijvoorbeeld met politieke maatregelen komen tegen bepaalde landen, dan kunnen de bekritiseerde landen overgaan tot represailles op het terrein van handelsbetrekkingen. Ook kunnen de ideële doelstellingen van het buitenlands beleid onderling gemakkelijk met elkaar in conflict komen. ‘Wat moet men bijvoorbeeld doen wanneer stopzetting van de ontwikkelingshulp aan een regime dat zich schuldig maakt aan ernstige schendingen van mensenrechten, het sociaal-economische welzijn van de plaatselijke bevolking in gevaar brengt, maar voortzetting van de hulprelatie tot medeplichtigheid aan de repressie kan leiden.’53 Kortom, het is

volgens Malcontent vrijwel onmogelijk om in het buitenlands beleid gelijktijdig voor idealen en belangen op te komen. Hierbij is het tevens belangrijk om op te merken dat Nederland

50 J.H. Leurdijk, ‘Het Nederlandse beleid met betrekking tot ontspanning en wapenbeheersing’ in: J. L. Heldring ed., Nederlands buitenlandse politiek. Heden en verleden (Baarn 1978) 89-114, aldaar 89-101.

51 R.K. Teszler, ‘Nederlandse samenwerking met ontwikkelingslanden’ in: J. L. Heldring ed., Nederlands buitenlandse politiek. Heden en verleden (Baarn 1978) 71-88, aldaar 71.

52 T. de Goede, ‘De mensenrechten in het Nederlandse buitenlands beleid ten aanzien van Spanje, Portugal en Griekenland, 1945-1975’ in: M. Kuitenbrouwer en M. Leenders eds., Geschiedenis van de mensenrechten. Bouwstenen voor een interdisciplinaire benadering (Hilversum 1996) 227-258, aldaar 227.

(18)

ontwikkelingshulp gebruikte als sanctiemiddel om ontwikkelingslanden te motiveren de situatie qua mensenrechten in eigen land te verbeteren.54

Er zijn tal van voorbeelden die ons laten zien dat in het verleden idealen binnen het Nederlandse buitenlandse beleid niet altijd dezelfde plek hebben gekregen. Zo kende Nederland jegens de Apartheid politiek van Zuid-Afrika veel verbaal geweld en openlijke afkeuring. Echter, tot concrete regeringsdaden kwam Nederland zelden. Volgens S. de Boer gaf de bezorgdheid om de Nederlandse economie hierin altijd de doorslag.55 Ook de verschillende houdingen van Nederland

jegens Chili en Indonesië is opvallend. Zo werd alle ontwikkelingshulp naar Chili stopgezet na de militaire coup van Pinochet (1973), maar leidde het onderdrukken van een communistische coup, ondanks de honderdduizenden slachtoffers, in Indonesië (1965) niet tot eenzelfde reactie. Sterker nog, de banden tussen Nederland en de nieuwe Indonesische regering van de pro-westerse Soeharto werden juist aangehaald. Het was Indonesië die eenzijdig de Nederlandse ontwikkelingshulp stopzette, omdat men het niet eens was hoe Nederland ontwikkelingshulp als politiek wapen inzette.56 Ook het wel of niet sanctioneren van China na het bloedbad op het Tiananman-plein is een

interessant voorbeeld. Zo wijst Kuitenbrouwer ons op het feit dat kleinere landen zoals Nederland in hun streven naar het verbeteren van de mensenrechten, afhankelijk waren van hun grote en veelal minder gemotiveerde westerse bondgenoten. De grotere landen (specifieke namen worden niet genoemd) zouden hierbij hebben aangetoond, dat zij meer belang hechtten aan de economische betrekkingen dan aan de mensenrechten. Een land als Nederland kan dan wel dreigen met sancties, maar loopt dan het risico geïsoleerd te raken van China, een van de grootste landen ter wereld.57

Malcontent concludeert terecht: ‘Het selectieve gebruik van ontwikkelingshulp als sanctie-instrument heeft echter laten zien dat het optreden tegen schendingen van mensenrechten in ontwikkelingslanden behalve door het door beide kabinetten zo gekoesterde effectiviteitsbeginsel in belangrijke mate werd bepaald door buitenlands-politieke factoren, economische belangen, historische banden en de factor van de tijdsgeest.’58

Paul Scheffer wijst ons tevens op het verband tussen moralisme en hypocrisie. Volgens de auteur wees Nederland andere naties op hun morele plichten, hoofdzakelijk om zichzelf te beschermen. Dezelfde morele plichten werden, aldus Scheffer, maar al te graag door de vingers

54 Ibidem.

55 S. de Boer, ‘Nederland en de apartheidskwestie, 1948-1990’ in: M. Kuitenbrouwer en M. Leenders eds., Geschiedenis van de mensenrechten. Bouwstenen voor een interdisciplinaire benadering (Hilversum 1996) 259-280, aldaar 278-280.

56 P. Malcontent, ‘Nederland en de mensenrechten in de Derde Wereld, 1973-1981’ in: M. Kuitenbrouwer en M. Leenders eds., Geschiedenis van de mensenrechten. Bouwstenen voor een interdisciplinaire benadering (Hilversum 1996) 281-308, aldaar 286-291.

57 Maarten Kuitenbrouwer, De rol van de mensenrechten in het buitenlandse beleid van Nederland na 1945 politicologische en historische literatuur (z.p. en z.j.) 12.

(19)

gezien als het in het belang van Nederland was. De selectieve omgang met het volkenrecht in de Nederlandse koloniën is hier een goed voorbeeld van. Scheffer concludeert vervolgens: ‘Hoewel nadruk op morele codering voor een klein land een rationele houding is, verwordt het meer dan eens tot een misplaatst superioriteitsgevoel en een moralisering van in aanleg pragmatische conflicten tussen naties.’59 Volgens Nils Brunsson versimpelen politieke woorden en besluiten de werkelijkheid

en staan zij betrekkelijk los van de complexiteit van het dagelijks handelen. ‘People may talk or decide about a certain action but act in the opposite way. The result is hypocrisy.’60 Volgens Brunsson is deze

vorm van georganiseerde hypocrisie niet iets verwerpelijks, maar een noodzakelijk overlevingsmechanisme. Harrie Aardema weet dit mooi te omschrijven: ‘Politieke woorden en besluiten hebben een symbolische en legitimerende functie: ze creëren stabiliteit en het vertrouwen dat er verantwoordelijkheid wordt genomen voor wat ons als burgers zorgen baart, maar wat we zelf niet kunnen oplossen.’61

59 Scheffer, Een tevreden natie, 45.

60 N. Brunsson, The Consequences of Decision-Making (Oxford 2007) 112. 61 Harrie Aardema, De ‘nuttige hypocrisie’ van P&C bij gemeenten (z.p. en z.j.) 8.

(20)

Hoofdstuk 2: BV Nederland

‘Vlak voor mijn vertrek uit Teheran vroeg de Onderstaatssecretaris van Buitenlandse Zaken mij of de Nederlandse Regering (sic) niet ertoe wilde overgaan haar diplomatieke vertegenwoordiging in Iran tot Ambassade (sic) te verheffen. De Perzen zouden dat gaarne zien; ik had echter de indruk, dat men deze kwestie niet door tussenkomst van de heer Mefah – die trouwens spoedig voor overplaatsing in aanmerking komt – wilde behandelen. Mijn zegsman maakte nog gewag van de in de laatste jaren zo zeer versterkte betrekkingen tussen de beide landen (olie!); deze zijn inderdaad van meer belang dan bijvoorbeeld die tussen Zwitserland en Iran, welke relatie kortgeleden op Ambassade niveau is gebracht.’62

Deze brief is afkomstig van baron W.J.G. Gevers, de Nederlandse gezant in Iran. Baron Gevers werd door de Iraanse onderstaatssecretaris gevraagd of Nederland haar diplomatieke vertegenwoordiging in Iran niet tot een ambassade wilde verheffen. De gezant schrijft over de versterkte diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Iran en benadrukt de rol van olie(!) hierin. Kortom, deze brief vormt een goed voorbeeld van een economisch belang van Nederland in haar buitenlandse politiek. In het eerste hoofdstuk is gebleken dat de Nederlandse belangen regelmatig botsten met haar idealistische politiek. In dit hoofdstuk zal dan ook specifiek worden gekeken naar de diplomatieke relatie tussen Nederland en het Iran onder het bewind van Sjah Mohammed Reza Pahlavi (1953-1979). Een bewind dat door velen als fout wordt bestempeld. Toch heeft Nederland in deze periode een goede diplomatieke relatie onderhouden met de Sjah en zijn regering. De Nederlands-Iraanse diplomatieke betrekkingen vormen dus een goed voorbeeld van de selectieve, moralistische houding van Nederland. Maar welke economische en politieke belangen heeft Nederland, in Iraans geval, gehad om haar idealistische politiek te laten varen? Alvorens deze vraag wordt beantwoord zal de contemporaine geschiedenis van Iran, onder het bewind van de Sjah, kort uiteengezet worden om uit te lichten waarom het Iran van toen gezien kan worden als een foute staat.

Iran, een foute staat

63

Hoewel Sjah Mohammed Reza Pahlavi al in 1941 zijn vader als monarch van Iran opvolgde, begon zijn heerschappij pas in 1953. Tot 1953 had de Sjah van Iran geen absolute macht. Iran was een

62 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 30, Brief van W.J.G. baron Gevers aan M., juni 1957.

63 Dit hoofdstuk is deels gebaseerd op een drietal stukken die ik in het recente verleden heb geschreven. Het gaat hierbij om papers: De Iraanse coup d’état van 1953. Idealen vs. Belangen, Beleidsadvies. Val van sjah Mohammed Reza Pahlavi in Iran en Bronnenopdracht. Het Nationaal Archief.

(21)

constitutionele monarchie waar het staatshoofd slechts een beperkte macht had. De Iraans-Britse oliecrisis van 1951 ligt aan de basis van de machtsverschuiving binnen Iran. In april 1951 werd Mohammed Hedayat Mossadeq namelijk door het Iraanse parlement als premier gekozen. Hierbij kreeg Mossadeq het duidelijke mandaat om het Britse Anglo-Iranian Oil Company (AIOC) te nationaliseren, uiteraard tot grote onvrede van Groot-Brittannië. Groot-Brittannië, met de Verenigde Staten als neutrale bemiddelaar, wilde de crisis in eerste instantie met economische sancties en op een diplomatieke manier oplossen. Nadat deze aanpak niet het gewenste effect bleek te hebben, kozen de VS en Groot-Brittannië voor een andere benadering. Amerikaanse en Britse geheime diensten orkestreerden een militaire coup die de pro-westerse Sjah terug aan de absolute macht moest helpen. Negentien augustus 1953 was de dag dat Mossadeq werd afgezet en de macht van de Sjah werd hersteld. Dit regime, dat niet populair zou blijken onder de Iraanse bevolking, genoot de volledige westerse steun.64 Het nationalisatieproces werd teruggedraaid. Dutch Shell kreeg na de

coup overigens een marktpercentage van veertien procent van de Iraanse oliemarkt en werd hiermee het op een na grootste oliemaatschappij in Iran.65 Hierbij is het tevens belangrijk om op te merken dat

de dreiging van een mogelijke machtsovername van de communistische Tudeh partij, voor de Amerikanen ook een belangrijke rol speelden om tot een coup over te gaan.66

De legitimiteit van de macht van de Sjah was dus twijfelachtig. Iran bleef echter, ook na de coup, op papier een constitutionele monarchie. Het Iraans parlement, onder het bewind van de Sjah, zou voortaan uit twee partijen bestaan: de regeringspartij en de oppositiepartij. In een evaluatie van het bewind van de Sjah, schreef de Nederlandse ambassadeur H.J. Levelt hier het volgende over: ‘Kenmerkend voor de positie van het Parlement is, dat de oppositiepartij veelal niet het beleid der regering als zodanig aanvalt, doch de regering verwijt, dat zij de wensen van de Shah niet juist uitvoert. De regering stelt daar dan tegenover, dat zij de meest loyale uitvoerster is van de wensen van de Shah en dat, indien zulks niet het geval ware, zij ongetwijfeld door de Shah ontslagen zou zijn.’67 De twee partijen zouden volgens Ervand Abrahamian dan ook al gauw bekend staat als de

‘”yes” and the “yes, sir”’ partijen.68 De doelstellingen van beide partijen verschilden in de praktijk

nauwelijks van elkaar. De Nederlandse ambassadeur omschreef het politieke stelsel dan ook als een sterk autocratisch bewind van de Sjah.69 In 1975 stapte de Sjah vervolgens over op een

64 Ervand Abrahamian, The Coup. 1953, The CIA, and the roots of modern U.S. – Iranian relations (New York 2013) 9-148.

65 WM. Roger Louis en Ronald Robinson, ‘The imperialism of decolonization’, The journal of Imperial and Commonwealth History 22.3 (1994) 462-492, aldaar 475.

66 Moyara de Moraes Ruehsen, ‘Operation ‘Ajax’ Revisited: Iran, 1953’, Middle Eastern Studies 29.3 (1993) 467-486, aldaar 467-486.

67 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 362, Evaluatie van het bewind van de Shah, maart 1960, 2. 68 Ervand Abrahamian, A History of Modern Iran (New York 2008) 130.

(22)

eenpartijstelsel. De Hezb-e Rastakhiz zou voortaan de enige partij zijn waarop Iraniërs konden stemmen. ‘He (de Sjah) announced that in the future Iran would be a one-party state; that all facets of political life would come under the supervision of the party’.70 Wie niet op de partij stemde, werd

gezien als een communist en tevens een landverrader.

In 1963 kondigde de Sjah de Witte Revolutie aan. De Witte Revolutie was een hervormingsprogramma die onder andere landhervormingen, verdere vrouwenemancipatie en algemeen kiesrecht omvatte. De Witte Revolutie was bedoeld om Iran te transformeren van een agrarische samenleving naar een industriële samenleving naar Westers model. Iran moest een industriële macht worden om een rode (communistische) revolutie te voorkomen. De Witte Revolutie bracht in realiteit echter veel sociale spanningen met zich mee, omdat het verschil tussen rijk en arm steeds groter werd.71 Ook vond men dat de sociale hervormingen ervoor zorgden dat de traditionele

waarden verloochend werden. Gharbzadegi (de ziekte van het westen) werd een populaire term die dit goed uitlicht. Dergelijke westerse ideeën zouden ervoor zorgen dat Iran haar identiteit zou verliezen. Gharbzadegi zou zich vervolgens ontwikkelen in een invloedrijke term binnen revolutionaire kringen.72

Gedurende het bewind van de Sjah zou de SAVAK (de Iraanse geheime politie) een belangrijke rol vervullen. De SAVAK werd met behulp van de Amerikaanse FBI en de Israëlische Mossad in 1957 opgericht. ‘SAVAK had the power to keep an eye on all Iranians – including high ranking officers – censor the media, screen applicants for government jobs, even university appointments, and use all means available, including torture and summary executions, to deal with political dissidents.’73

Abrahamian omschrijft de Iraanse maatschappij als een ‘Orwellian environment’.74 Kortom, de SAVAK

vormde de ogen en oren van de Sjah en, wanneer nodig, ook de ijzeren vuist. Gedurende de uitvoering van de Witte Revolutie en het invoeren van het eenpartijstelsel zou de SAVAK dan ook hard optreden tegen politieke dissidenten. Om enigszins te trachten een beeld te schetsen over de schaal waarin de SAVAK opereerde, biedt een brief van Max van der Stoel (minister van Buitenlandse Zaken) gericht aan de ambassade in Teheran wellicht uitkomst. Zo schrijft van der Stoel in 1975 over een protestactie in Den Haag: ‘Demonstratie gericht op vrijheid voor veertigduizend politieke gevangen in Iran waar volgens Amnesty International negen politieke gevangenen bij vluchtpogingen zouden zijn vermoord na zes jaar geleden ernstig gemarteld te zijn.’75

70 Abrahamian, A History of Modern Iran, 149-150. 71 Ibidem, 131-142.

72 Michael Axworthy, Revolutionary Iran. A History of the Islamic Republic (Londen 2013) 59-60. 73 Abrahamian, A History of Modern Iran, 126.

74 Ibidem.

(23)

In 1976-1977 verslechterde vervolgens de Iraanse economie. De sociale spanningen die sinds de Witte Revolutie onder de oppervlakte lagen, kwamen steeds meer naar boven. De verzwakte economische situatie en het wegvallen van de sociale stabiliteit zorgden ervoor dat steeds meer politieke groeperingen (met de geestelijkheid en Khomeini voorop) ontstonden, die kritiek uitten op de Sjah en zijn bewind.76 Door een reeks incidenten en het hardhandig neerslaan van anti-sjah

demonstraties verslechterde de situatie in Iran in 1977 en 1978 rap. Demonstraties namen steeds verder toe in schaal. Op 11 december 1978 zouden zelfs bijna twee miljoen mensen in Teheran geprotesteerd hebben tegen de Sjah.77 Volgens Charles Kurzman wilde de Sjah een bloedbad in Iran

voorkomen, waardoor het militaire en politie apparaat de daadkracht ontbeerden om de escalerende situatie in Iran tegen te gaan. Kurzman claimt echter: ‘But this approach downplays the extensive repression – the arrests, beatings, shootings, and threats – that the monarchy continued to wield up to its last hours.’78 Kortom, het militaire apparaat, waaronder de SAVAK, kon simpelweg niet

voorkomen dat in 1979 Sjah Mohammed Reza Pahlavi van de troon werd gestoten ten faveure van Ayatollah Khomeini.

Enfin, de legitimiteit van de macht van de Sjah was twijfelachtig. Democratie bestond alleen op papier en de SAVAK schond met grote regelmaat de mensenrechten. Desalniettemin onderhield de Nederlandse overheid, gedurende het bewind van de Sjah, een goede diplomatieke relatie met Iran. Opmerkelijk, omdat Nederland dergelijke bezwaren wel liet gelden ten opzichte van andere landen. Zo wilde het kabinet-Biesheuvel (1971) hechtere diplomatieke banden vermijden met Griekenland, Spanje en Portugal, zolang deze niet democratisch werden bestuurd.79 Ook verbrak

Nederland al haar diplomatieke banden met Chili na de coup van generaal Pinochet (1973), mede vanwege de vele politieke vervolgingen.80 Waar dezelfde bezwaren een diplomatieke relatie met de

desbetreffende landen in de weg stonden, was dit niet van toepassing op Iran. In hoofdstuk 1 is al beargumenteerd dat economische belangen, historische banden en/of andere buitenlands-politieke factoren een belangrijke rol speelden in de selectieve, idealistische politiek van Nederland. In het vervolg van dit hoofdstuk zal een beeld gecreëerd worden, welke belangen Nederland heeft gehad om ondanks de bezwaren, een goede diplomatieke relatie te onderhouden met het ‘foute’ Iran.

76 Ibidem, 95-103.

77 Peyman Jafari, Het Andere Iran. Van de revolutie tot vandaag (Amsterdam 2009) 131-132. 78 Charles Kurzman, The Unthinkable Revolution in Iran (Harvard 2005) 165.

79 Duco Hellema, Nederland in de wereld. De buitenlandse politiek van Nederland (Antwerpen 1995) 265. 80 Malcontent, ‘Nederland en de mensenrechten in de Derde Wereld’, 286.

(24)

Geopolitieke belangen: De Koude Oorlog en het ‘Midden-Oosten

probleem’

‘The Middle East held 60 percent of the world’s known oil reserves, access to which was essential to global industrial development in the postwar era. The region was situated at the crossroads of Europe, Africa, and Asia and was adjacent to the Soviet Union.81 Volgens Salim Yaqub vormde het

Midden-Oosten vanwege haar strategische positie en natuurlijke brandstoffen een essentieel gebied waarin de Koude Oorlog werd uitgevochten. De Verenigde Staten en de Sovjet-Unie probeerden in de regio aan invloed te winnen door lokale overheden en regimes te steunen. De onvoorwaardelijke Amerikaanse steun aan de Sjah, ten koste van Mossadeq en de communistische Tudeh partij, is hier een goed voorbeeld van.82 De rol van Iran zou met betrekking tot de Koude Oorlog in het

Midden-Oosten, in 1970 een nog grotere rol krijgen. Abbas Amanat schrijft hierover: ‘With British withdrawal from the Persian Gulf in the early 1970s, Iran earned even greater ascendancy as the guarantor of security in the Gulf, providing free Western access to its oil resources.83 Kortom, in 1970 werd Iran de

westerse politiestaat die het Midden-Oosten vrij moest houden van communistische dreigingen. Ook Nederland werd meegetrokken in de Koude Oorlog. In een zoektocht naar collectieve veiligheid tegen de dreiging van de Sovjet-Unie, werd in 1949 (mede door Nederland) de NAVO opgericht.84 Volgens Duco Hellema ging Nederland er van uit dat een Amerikaans-Europese

aaneensluiting de beste waarborg bood tegen de expansieve drang van de Sovjet-Unie. Tevens geeft de auteur aan dat Nederland, vooral in de jaren zestig, een trouwe NAVO bondgenoot was. Een bondgenoot die geloofde dat de eenheid binnen de NAVO gehandhaafd kon worden onder Amerikaanse leiding. Hellema beschouwt de jaren zestig dan ook als de bloeiperiode van het Nederlandse atlanticisme (dat wil zeggen, een politiek die uitgaat van een vergaande samenwerking met de Verenigde Staten).85 Joseph Luns (eerst als minister zonder portefeuille, vervolgens minister

van Buitenlandse Zaken (1952-1971)) stond tevens bekend ‘vanwege zijn onversneden steun aan de Amerikaanse politiek in Vietnam en zijn compromisloze keuze voor het Westen en het NAVO-bondgenootschap in de Koude Oorlog.’86 Tevens zou de minister, zelfs na zijn ambtsperiode, worden

afgeschilderd als een ‘verstokte anticommunistische ijzervreter’.87

81 S. Yaqub, ‘The Cold War and the Middle East’ in: The Cold War in the Third World (Oxford 2013) 11-26, aldaar 11.

82 Yaqub, ‘The Cold War and the Middle East’, aldaar 11-13. 83 Abbas Amanat, Iran. A Modern History (Yale 2017), 628-629.

84 S. Erlandsson, ‘Rethinking small state security: Dutch alignment in the 1940’s compared to Swedish

neutrality’ in: R. van Dijk e.a. (eds.), The international relations of the Netherlands, 1815-2000. A small state on the global scene (ongepubliceerd) 12.

85 Hellema, Nederland in de wereld, 216-221.

86 Albert Kersten, ‘De Langste. Joseph Antione Marie Hubert Luns (1952-1971)’ in Duco Hellema e.a. (eds), De Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken in de twintigste eeuw (Den Haag 1999) 211-227, aldaar 211. 87 Kersten, ‘De langste’, 211.

(25)

Het is dan ook niet verwonderlijk dat Nederland, onder leiding van Luns, de diplomatieke relatie tussen Iran en de Sovjet-Unie nauwlettend in de gaten hield. Hoewel Iran in 1955 toetrad tot het Bagdad Pact (een anticommunistische organisatie in het Midden-Oosten, onder andere bestaande uit Turkije, Pakistan, Irak en het Verenigd Koninkrijk), was dit voor de Sovjet-Unie aanleiding om haar banden met Iran aan te halen. Zo werd, vanuit Iran, naar het ministerie van Buitenlandse Zaken geschreven dat Iran niet ongevoelig was voor mogelijke Russische avances.88

Tevens was men erg benieuwd ‘wat de Russen de Sjah zouden kunnen aanbieden teneinde Iran los te weken van het Bagdad Pact’.89 Desondanks tekende Iran in 1958 een militair akkoord met de

Verenigde Staten. Hierdoor nam de Russische druk op Iran toe. Gepaard onder de communistische druk en tegenvallende militaire en economische resultaten van het Bagdad Pact (Iran eiste onder andere meer financiële hulp vanuit het Westen), leek het Iraanse lidmaatschap in 1959 op losse schroeven komen te staan. De Nederlandse ambassadeur schreef hierover: ‘‘Uiteraard ontbreekt het niet aan pogingen om deze bedenkelijke ontwikkeling te stuiten en het moreel der Perzen te versterken, in het bijzonder de engelsen (sic) zijn thans in dat opzicht actief, doch de sleutel ligt mijns inziens bij de Verenigde Staten die inderdaad door meerdere financiële bijstand dit land in het gareel kunnen houden.’90

Mede vanwege extra Amerikaanse financiële tegemoetkomingen jegens Iran, werden Russisch-Iraanse onderhandelingen over een vriendschaps- en non-agressieverdrag op 11 februari 1959 definitief geschrapt.91 De Russisch-Iraanse diplomatieke betrekkingen werden hierdoor ernstig

verstoord en zouden drie jaar later pas enigszins normaliseren. Gedurende deze periode is het tevens opvallend hoe de Nederlandse ambassadeur W.J. Gevers over de Iraanse houding schreef. Zo wordt Iran een ‘Januskop’92 genoemd en heeft hij het geregeld over de aard van de Perzen en hun wil om ‘op

twee tableau’s’ te spelen.93 Hoewel het contact tussen Iran en de Sovjet-Unie in 1962 weer toenam,

maakte de Nederlandse ambassadeur zich geen zorgen over deze ontwikkeling. Zo schreef hij aan de minister van Buitenlandse Zaken (Luns): ‘Zolang de huidige Shah aan het bewind blijft, behoeft er m.i. niet veel vrees te bestaan, dat het communisme in Iran veld zal winnen. Veiligheidspolitie en gendermarie zijn zeer goed geïnformeerd en zullen gevaarlijke communistische acties en propaganda

88 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 434, Reis Sjah naar Sovjet Unie, 30 juli 1955, 1. 89 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 434, Verhoudingen Iran – U.S.S.R., 8 juni 1956, 1.

90 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 434, Brief van Gevers aan ministerie van Buitenlandse Zaken, 2 februari 1959, 2.

91 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 434, Brief van Gevers aan ministerie van Buitenlandse Zaken, 9 februari 1959, 2. En NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 434, Betrekkingen USSR - Iran, 17 februari 1959, 1.

92 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 434, Betrekkingen USSR - Iran, 17 februari 1959, 1. 93 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 434, Reis Sjah naar Sovjet Unie, 30 juli 1955, 1., NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 434, Iran – Sovjet Unie, 12 januari 1959, 1. en NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 434, Brief van Gevers aan ministerie van Buitenlandse Zaken, 7 februari 1959, 1.

(26)

onverbiddelijk neerslaan. Zou de Shah echter komen te vallen, dan zijn de gevolgen daarvan niet te overzien.’94

Na een bezoek van de Sjah in Moskou, wordt er pas in 1972 opnieuw vanuit de Nederlandse ambassade in Iran gerapporteerd over de Russisch-Iraanse diplomatieke relatie. De ambassadeur concludeerde hierover: ‘Samenvattend meen ik te mogen stellen dat dit bezoek geen onverwachte resultaten heeft opgeleverd, maar nuttig is geweest voor het handhaven van de juiste verhouding tot de Sovjet-Unie, zoals door de Shah de laatste jaren gevolgd en nagestreefd.’95 Tevens heeft de

ambassadeur het over het feit dat Iran simpelweg rekening moest houden met Rusland omdat het nu eenmaal een lange, gemeenschappelijke grens deelde. Iran zou door deze realiteit een tegengewicht zoeken, door het in stand houden en verstevigen van haar relaties met Amerika en andere westerse landen. Op deze manier, hoopte de ambassadeur dat de stabiliteit in de regio gehandhaafd zou blijven.96

Na het aantreden van het kabinet-Den Uyl in 1973 veranderde het Nederlandse buitenlandse beleid met betrekking tot de Koude Oorlog aanzienlijk. Maarten Kuitenbrouwer noemt dit tevens het meest progressieve kabinet dat Nederland ooit gekend heeft. Ook onder deze regering vormden de Oost-Westbetrekkingen een belangrijk onderdeel van haar buitenlandse politiek. Het zou echter een andere invulling krijgen. Max van der Stoel (minister van Buitenlandse Zaken 1973-1977 en 1981-1982) geloofde namelijk dat Nederland meer invloed kon hebben op het bevorderen van de mensenrechten en ontspanning binnen de NAVO, dan daarbuiten. Zodoende stonden detente en wapenbeheersing centraal binnen de Koude Oorlog retoriek (zie hoofdstuk 1).97 Echter, ondanks deze

nieuwe visie zou Nederland in 1973 opnieuw verzeild raken in een regionaal conflict, waarin het wederom Iran als bondgenoot trof.

Op zaterdag 6 oktober vielen Egypte en Syrië (bijgestaan door Irak, Jordanië, Saoedi-Arabië en Marokko) Israël aan. Het doel van de militaire aanval was om de verloren gebieden, door Israël in 1967 veroverd tijdens de Zesdaagse Oorlog, te heroveren.98 Zowel het Nederlandse publiek als de

politiek hanteerden een pro-Israëlische opvatting.99 Enkele prominente PvdA leden, waaronder

minister van Defensie Henk Vredeling, namen zelfs deel aan pro-Israël manifestaties.100 Op 8 oktober

94 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 434, Betrekkingen tussen Iran en de Sovjet-Unie, 5 november 1962, 5.

95 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 435, Bezoek Shah Iran aan Sovjet Unie, 30 oktober 1972, 3. 96 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 435, Bezoek Shah Iran aan Sovjet Unie, 30 oktober 1972, 3. 97 Maarten Kuitenbrouwer, ‘Een realistische idealist. Max van der Stoel (1973-1977, 1981-1982)’ in Duco Hellema e.a. (eds), De Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken in de twintigste eeuw (Den Haag 1999) 243-255, 244-251.

98 Fred Grünfeld, Nederland en het Midden-Oosten. Het Arabische olie-embargo 1973/1974. De verplaatsing van de Nederlandse ambassade in Israël, 1980 (Leiden 1984) 47.

99 Fred Grünfeld, Nederland en het Nabije Oosten (Deventer 1991) 153. 100 Kuitenbrouwer, ‘Een realistische idealist’, 251.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Mocht dat niet zo zijn dan, werd gesteld, zou de NAVO ‘met de beschikbare (...) strijdkrachten niet in staat zijn het NATO gebied te verdedigen, tenzij strategische en

Verder zijn er veel stukken over de binnenlandse politieke ontwikkelingen (speciaal de Communistische Partij), de buitenlandse betrekkingen (o.m. de Oost-West verhouding),

Wanneer Thos Nicolls in de opdracht van zijn vertaling handelt over het effect van de studie van geschiedenis op mens en maatschappij, dan heeft hij het uitsluitend over het nut dat

Hij werd zich jong bewust van deze roeping en heeft zich daaraan nooit onttrokken, met alle consequenties vandien voor zich zelf en zijn omgeving, door een zeer gedisciplineerde

Voor het beantwoorden van deze deelvragen zal in §5.2 de Nederlandse waterzuiveringssector geanalyseerd worden en worden bekeken welke (soort) bedrijven de doelgroep vormen voor

In mijn tijd in Pretoria heb ik veel van het land kunnen zien, maar heb ik ook een netwerk weten te creëren die voor de toekomst van belang kan zijn in de zoektocht naar

Er wordt eerst ingegaan op het doel en de werkzaamheden van het ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassade in Khartoem worden beschreven.. Het

 In the cadre of Human Rights Day and the International Day for the Elimination of Violence Against Women, NDE and Indian NGO „Global March Against Child Labour‟ organised a panel