• No results found

Amnesty International is zeer bezorgd over de door een militair hof in Perzië in eerste instantie uitgesproken doodvonnissen van zeven met name bekende Perzische burgers, op negen januari van dit jaar. De omstandigheden waaronder het hun ten laste gelegde (poging tot doodslag op de Shah en kidnapping van familieleden) zou worden uitgevoerd, alsmede het feit dat verscheidene verdachten al maanden in de gevangenis zaten toen de regering in oktober 1973 van deze vermeende samenzwering gewag maakte, doen gerede twijfel ontstaan omtrent het waarheidsgehalte van de beschuldigingen. Wij verzoeken U dringend al Uw invloed aan te wenden bij de Shah van Perzië en de Perzische regering, opdat althans de doodvonnissen niet ten uitvoer zullen worden gelegd (vijf van de twaalf beklaagden kregen straffen, variërend van drie tot vijf jaar).

Hoogachtend:

Amnesty International’144

Bovenstaande brief vormt een goed voorbeeld hoe protestgroepen in Nederland de Nederlandse politiek probeerden te overtuigen om actie te ondernemen tegen het Iran van de Sjah met betrekking tot mensenrechten. Tevens kwam Iran in de jaren zeventig met enige regelmaat negatief in het nieuws. Zo werd de aandacht op Iran getrokken, mede omdat de Iraanse ambassade tot tweemaal toe (1974 en 1978) door Iraanse studenten werd bezet. Ook zou er in 1977 een congres van Amnesty International in Amsterdam plaatsvinden. De aandacht van de Nederlandse pers en protestgroepen zouden er dan ook voor zorgen, dat de diplomatieke relatie tussen Nederland en Iran onder druk kwam te staan. In hoofdstuk 2 is echter gebleken dat de Nederlandse geopolitieke en economische belangen aangaande een goede diplomatieke relatie aanzienlijk waren. De vraagt rijst daarom ook,

143 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 584, Memorandum betreffende levering F.27 Troopships aan de Imperial Iranian Air Force, 23 februari 1970, 2.

144 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 564, Brief van W. Meyering aan M. van der Stoel, 25 januari 1974.

hoe de Nederlandse politiek met dergelijke druk is omgegaan. Hoe keek men eigenlijk naar de Sjah en zijn bewind en hoe probeerden de Nederlandse politici de diplomatieke banden met Iran zo sterk mogelijk te houden? Kortom, hoe legitimeerde de Nederlandse overheid haar diplomatieke relatie met Iran?

De Sjah: Een goedwillend monarch

In hoofdstuk twee werd al aangetoond dat de Nederlandse ambassadeur het lot van Iran binnen de wereld van de Koude Oorlog sterk verbond aan het lot van de Sjah. Zo claimde de ambassadeur dat zolang de Sjah aan de macht was, het communisme nooit voet aan de grond zou krijgen in Iran. Zou de Sjah echter komen te vallen, dan waren volgens de ambassadeur de gevolgen daarvan niet te overzien.145 Kortom, met betrekking tot de Koude Oorlog retoriek was de positie van de Sjah

essentieel. Hoewel het een goed voorbeeld vormt waarom de Nederlandse beleidsmakers de aanwezigheid van de Sjah als belangrijk achtten, geeft het geen inzicht hoe de Nederlandse politiek over de Sjah dacht. Desondanks is het mogelijk om op basis van het bronnenmateriaal een goed beeld te creëren hoe men dacht over de rol en invloed van de Sjah gedurende zijn bewind.

Zo wordt in een evaluatie van het bewind van de Sjah in 1960 deze als volgt omschreven: ‘De Shah zou men kunnen karakteriseren als een verlicht despoot, hoewel het woord despoot nauwelijks op zijn plaats is. De Shah is een welwillend, goedwillend en hard-werkend monarch, die het beste voor heeft met zijn land en zeker geen hard karakter heeft, zoals zijn vader, die er niet tegen op zag om personen waar hij last van had uit de weg te ruimen.’146 In hetzelfde bericht worden ook de

politieke ideeën van de Sjah onder de loep genomen. Om de rust in Iran te handhaven wilde de Sjah Iran zo snel mogelijk ontwikkelen, de armoede bestrijden en een goede sociale wetgeving (met een eerlijke uitvoering daarvan) introduceren. Wat betreft de landhervormingen zou de Sjah het goede voorbeeld geven door zijn kroondomeinen onder de boeren te verdelen. Hoewel Iran volgens de ambassadeur veel problemen kende, kwam de Sjah er goed van af. Zo werd geconcludeerd: ‘Ik zou nog vele andere voorbeelden uit openbare uitlatingen van de Shah kunnen aanhalen, waaruit een treffend juist inzicht in de economische en politieke behoeften van Iran naar voren treedt.’147

In 1969 werd er wederom gereflecteerd over het politieke beleid van de Sjah. Zo werd in dit verslag aangehaald dat Iran het enige land was in het Midden-Oosten waar (tot dan toe) landhervormingen werden doorgevoerd zonder een voorafgaande politieke revolutie. Iran werd dan ook als een politiek stabiel land gekenmerkt. Tevens schreef men: ‘Het ontwikkelingsproces heeft een hoog tempo gekregen, dank zij de inspirerende en voortvarende leiding van Z.K.M. de Shahanshah

145 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 434, Betrekkingen tussen Iran en de Sovjet-Unie, 5 november 1962, 5.

146 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 362, Evaluatie van het bewind van de Shah, maart 1960, 2. 147 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 362, Evaluatie van het bewind van de Shah, maart 1960, 2-6.

Aryamehr en zijn bekwame medewerkers, waardoor de bevolking het vertrouwen heeft gekregen in een grote toekomst.’148 In een ander verslag werd het beleid van de Sjah als zeer progressief

bestempeld; een beleid dat zich richtte op de ontwikkeling van het land en de sociaal-economische verheffing van het volk.149

In 1972 werd deze positieve visie omtrent de Sjah door enkele hoogstaande Nederlandse beleidsmakers nogmaals bevestigd. In de Green Book (een jaarlijks verslag over de buitenlandse betrekkingen van Iran) werden zowel ambassadeur Jonker als prins Bernhard aangehaald. Zo zou Jonker hebben gezegd: ‘Fortunately, parallel with the European countries, Iran also achieved notable progress in every field during the last few years. It has a bright future under the wise leadership of the Shahanshah Aryamehr.’150 De uitspraak van prins Bernhard was nog positiever: ‘I applause and

honour the Shahanshah of Iran because he is a socialist leader in the real sense of the world. His biggest enemies are the feudal lords and big landowners. As a rule, the peace prize should be presented to the Shahanshah of Iran.’151 Er moet hier echter bij vermeld worden dat de uitspraken

vermeld stonden in een Iraans platform. Het is dus mogelijk dat de uitspraken enigszins verheerlijkt zijn. Desondanks is ambassadeur Lavalette (de opvolger van Jonker) positief over de Nederlandse passage in de Green Book. De lengte van de passage zou zelfs vergelijkbaar zijn met de passages over de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en de Sovjet-Unie. Er was dus, volgens Lavalette, sprake van een wederzijdse waardering tussen beide landen.152

Nederlandse beleidsmakers hadden niet alleen een hoge pet op van de Sjah, de rust die zijn leiderschap bracht werd ook als relevant geacht. Zo werd minister Luns in 1965 door ambassadeur Hasselman op de hoogte gebracht over de recente ontwikkelingen in Iran (moordaanslag op minister- president Hassan Ali Mansour en een aanslag op de Sjah zelf). In zijn verslag erkende Hasselman dat er in Iran in brede kring kritiek bestond op de Sjah (hij noemt hierbij onder andere de geestelijkheid, studenten, ex-grootgrondbezitters, boeren en leden in het leger). Desondanks bestond er in Iran een bepaalde angst aangaande een leven zonder de Sjah. Zo werd geschreven: ‘Men beseft dat ondanks de bezwaren tegen het huidige bewind dit altijd nog te verkiezen is boven de chaos die onvermijdelijk moet ontstaat bij het uitvallen van het staatshoofd.’153 Kortom, ondanks de gebreken van de Sjah

werd de stabiliteit die zijn bewind bracht, als onmisbaar gezien.

148 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 150, Missie verslag Iran, juni 1969, 4-27. 149 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 564, Politieke partijen, 1967, 5.

150 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 420, Green Book. Vol. XXI, 1972. 151 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 420, Green Book. Vol. XXI, 1972.

152 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 420, Passage over Nederland in het “Groene boek over het jaar 1350 (21 maart 1971 – 21 maart 1972)” van het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken, 8 februari 1973. 153 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 373, Binnenlandse politiek Iran, 22 mei 1965, 3.

Hetzelfde argument werd door Nederlandse beleidsmakers ook ten tijde van de Iraanse Revolutie gebruikt. Zo werd op 12 december 1978 nog bericht dat de Sjah onder een groot deel van de bevolking zijn symbool van vader figuur had behouden. Zelfs de oppositie was zich bewust van het risico dat het wegzenden van de Sjah met zich mee kon brengen. ‘Het leed geen twijfel dat de verschillende ayatollahs – na een eventuele abdicatie van de shah – elkaar terstond in de haren zouden vliegen en in eindeloze debatten bepaalde religieuze geschilpunten zouden trachten op te lossen terwijl het land op de rand van de afgrond zou zijn.’154 Tevens zou de Sjah van belang zijn om

het officierenkorps van het leger bijeen te houden.155 Ook de visie van Saudi-Arabië omtrent de

turbulente politieke ontwikkelingen in Iran werd besproken. Zo heeft men het erover dat de belangrijkste politieke krachten in Iran de religieuze leiders, de politici (waaronder de oppositie) en de militairen waren. ‘Van s.a.-zijde meende men dat alleen de shah tussen voornoemde drie groeperingen het evenwicht zou kunnen bewaren. Men was er daarom hier te lande geen voorstander van dat de shah zou abdiceren omdat Iran dan in een absolute chaos zou vervallen waarbij een algehele burgeroorlog zou uitbreken.’156 In hoeverre Nederland de visie van Saudi-Arabië

deelde is onbekend, desondanks vond men de visie van het Arabische land belangrijk genoeg om te rapporteren naar het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken.

Kortom, in Nederlandse ogen was de Sjah een hervormer en een goedwillend monarch die het beste met zijn volk voor had. Onder de inspirerende, voortvarende en progressieve leiding van de Sjah zou Iran zich ontwikkelen tot een stabiele staat in het Midden-Oosten. Tevens werden op kritieke momenten binnen de Iraanse politieke ontwikkelingen (de aanslag op de Sjah en de Iraanse Revolutie) de stabiliteit van het regime van de Sjah naar voren gehaald. Men kan dus stellen dat de Nederlandse beleidsmakers de Sjah ook zagen als een soort harmonieuze bron die verantwoordelijk was voor de rust in Iran. Zelfs op het moment dat de positie van de Sjah onhoudbaar was geworden, zag men in hem nog steeds een rol weggelegd voor de toekomst van Iran.

De Nederlandse politiek ter bevordering van de mensenrechten

In de jaren 70 gaf de Nederlandse pers steeds meer aandacht aan de situatie in Iran met betrekking tot de mensenrechten. De twee bezettingen (1974 en 1978) van de Iraanse ambassade in Nederland door Iraanse studenten en een congres van Amnesty International in 1977 in Amsterdam hadden hier mede invloed op. De negatieve houding van de Nederlandse pers en actiegroepen zorgden ervoor dat de diplomatieke relatie tussen Nederland en Iran flink onder druk kwam te staan. De houding van de Nederlandse overheid aangaande de incidenten is opmerkelijk, helemaal omdat onder het kabinet-

154 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 562, onderwerp: Iran, 12 december 1978, 1. 155 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 562, onderwerp: Iran, 12 december 1978, 1. 156 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 562, Saoedi-Arabië, 14 december 1978, 1-2.

Den Uyl (1973) mensenrechten een steeds populairder thema werd. Hoewel de Nederlandse politiek meerdere kansen kreeg om haar idealistische visie kracht bij te zetten, zou men achter de schermen juist laten blijken dat men weinig sympathie had voor de demonstranten.

Het 2500-jarig bestaan van de Perzische Monarchie

Niet alleen de zojuist genoemde incidenten zorgden ervoor dat Iran negatief in het nieuws kwam. De viering van het 2500-jarig bestaan van het Perzisch Rijk in 1971 kwam de Iraanse overheid ook op kritiek te staan. Opvallend is echter dat de Nederlandse ambassadeur Jonker juist adviseerde om naar het feest te gaan. ‘Naar mijn mening is het, onder de politieke omstandigheden welke in het Midden- Oosten prevaleren en Iran’s positie in dit gebied, voor het Westen en daarmee ook voor Nederland van belang van een gepaste belangstelling blijk te geven bij de door Iran als zeer belangrijk geachte herdenking van het 2500-jarig bestaan van de Monarchie.’157 Het advies van de ambassadeur werd ter

harte genomen. Prins Bernhard, prinses Beatrix en prins Claus waren allen aanwezig op het feest.158

Alvorens de viering van het 2500-jarig bestaan plaatsvond, nam de kritiek in Iran op het evenement toe. Zo schreef Jonker dat men in Iran vooral commentaar had op de kosten die de voorbereidingen van het feest met zich mee brachten. Tevens valt op dat de ambassadeur schreef over de controle die de Iraanse regering had op de pers, radio en televisie. Dergelijke kritiek uiten in de Iraanse media was volgens Jonker dan ook volledig uitgesloten.159

De Nederlandse pers had echter geen last van censuur. Het NRC Handelsblad schreef met betrekking tot het evenement het volgende: ‘Een feest, aldus Nirmand, dat zijn weerga in de geschiedenis niet kent en alleen dient om te versluieren hoe slecht het eigenlijk in Iran gaat. […] Het minste verzet tegen de feesten leidt tot arrestaties door de Perzische geheime dienst en gruwelijke martelingen.’160 Trouw schreef ook over een opmerkelijk voorval. Zo zou de Iraanse ambassade

geweigerd hebben om het paspoort van Ali Behnia (een tapijthandelaar in Nederland) te verlengen, omdat de winkelier weigerde mee te doen aan de festiviteiten (vanuit Iran werd gevraagd om Iraanse winkels in Nederland te versieren en een kortingsactie te houden). ‘Ali Behnia begrijpt niet dat er in Nederland zo weinig over Perzië wordt gezegd: ‘Er wordt gepraat over Griekenland en Spanje maar Perzië is veel erger, daar heerst het ware fascisme. Terwijl 75 pct (sic) van de bevolking analfabeet is, wordt er 4 miljard voor een feest uitgegeven. Dat noem ik fascisme.’’161

157 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 554, 2500-jarig bestaan van de Perzische Monarchie, 8 september 1969, 1.

158 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 554, Brief aan H. Jonker, 14 september 1971, 1.

159 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 554, Kritiek op 2500-jarige herdenking oprichting Perzische Monarchie, 2 juni 1971, 1.

160 R. v.d. V., ‘Het zeer rijke, zeer arme Perzië’, NRC Handelsblad, 1-10-1971. 161 ‘Opponent van Sjah krijgt geen pas’, Trouw, 12-10-1971.

De ambassadeur schreef verbolgen over de negatieve berichtgeving in de Nederlandse pers. ‘De Westerse pers heeft uitvoerig voor en na deze feestelijkheden gerapporteerd, met slechts enkele uitzonderingen, op een wijze die mij op zijn minst onrijp voorkwam en zeker niet gehinderd door juiste of overmatige kennis van het land, zijn bevolking, gewoonten en ontwikkeling, grondige onpartijdige analyse of zelfs enig nadenken.’162 Tevens schreef Jonker over de kosten van het

evenement. Dit zou niet in de miljarden oplopen maar slechts 16,8 miljoen dollar hebben gekost (Jonker beriep zich hierbij op cijfers van de Iraans Hofminister Alam). ‘Zelfs indien men deze som vermenigvuldigt met tien komt men slechts aan een getal iets boven de helft van het laagste bedrag waarmee de Westerse pers heeft gespeeld.’163 Kortom, volgens de ambassadeur was de negatieve

berichtgeving in de Westerse (waaronder de Nederlandse) pers te verklaren aan de hand van haar onwetendheid, partijdigheid en algemene gebrek aan kennis.

De bezettingen van de Iraanse ambassade, 1974 en 1978

Op 8 maart 1974 bezetten Iraanse studenten en tevens CISMU leden (Federatie van Perzische studenten in het buitenland) kort de Iraanse ambassade in Wassenaar. De actiegroep wilde aandacht vragen voor de politieke onderdrukking in Iran, de vele politieke doodvonnissen, het harde politieoptreden aan de Iraanse universiteiten en middelbare scholen en voor de interventies van het Iraanse leger in buurlanden waar de bevolking in opstand kwam tegen dictatoriale regimes. Volgens de CISNU woordvoerder lag het aantal politieke gevangenen destijds rond de 40.000 personen en werden er in twee jaar tijd maar liefst 150 mensen ter dood veroordeeld.164

Het feit dat de Nederlandse overheid de actievoerders gearresteerd had, kwam bij de CISNU slecht aan. In een telexbericht gericht aan het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken schreef men hier het volgende over: ‘Op het moment waarop de gehele anti-fascistische openbare mening zijn levendige verontwaardiging uitspreekt tegenover de barbaarsheden begaan door het regime van de shah, op het moment waarop zelfs de speciale commissie van de VN een onderzoek instelt naar de regering van Iran, dat voortdurend de universele principes van de rechten van de mens met de voeten heeft getreden, kan de arrestatie van de Iranese democratische studenten niets anders betekenen dan een daad van openlijke samenwerking met het regime van terreur en onderdrukking dat in Iran van kracht is.’165

Kritiek kwam niet alleen van de Nederlandse pers en protestgroepen. Hoewel de Iraanse bladen erkenden dat Iraanse ambassades en diplomaten ook elders aangevallen werden, laakte men de Nederlandse houding. ‘There seems to have been much more which the Dutch authorities could

162 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 554, 2500-jaar viering Iraanse Monarchie, 3 november 1971, 1. 163 NL-HaNA, Ambassade Iran, 2.05.191, inv.nr. 554, 2500-jaar viering Iraanse Monarchie, 3 november 1971, 3. 164 ‘Perzische studenten stellen misstanden in hun land aan de kaak’, NRC Handelsblad, 14-3-1974.

have done to prevent this happening. […] These incidents are not very rare, but the behaviour of the Dutch officials is something which leaves a lot to be desired.’166 In dezelfde uitgave van de krant werd

ook de reactie van de Nederlandse ambassadeur gerapporteerd: ‘Ambassador Renardel de Lavalette of the Netherlands said last night he hoped the Iranian government would accept his government’s apologies over incidents last week at the Iranian Embassy in the Hague. […] The Dutch ambassador, talking to newsman, was optimistic about the future of diplomatic relations and said he would do his best to remove all misunderstandings and annoyance. “Our relations are much stronger than to be shaken by these minor setbacks”, de Lavalette said.’167 Volgens de Iraanse ambassadeur waren de

actievoerders overigens helemaal geen studenten, maar simpelweg anarchisten. De meeste van hen waren tevens al jarenlang weg uit Iran, waardoor hun informatie op onwaarheden berustten.168

De Eerste Kamer onder leiding van Harm van Riel (VVD) wilde weten hoe de regering dacht over de gang van zaken omtrent het incident bij de ambassade. De zegsman van de regering (het gaat hier om de heer Wessels, verdere achtergrond onbekend) reageerde als volgt: ‘De regering betreurt deze gebeurtenissen in hoge mate. Zulks is nog de dag zelf van de bezetting door de secretaris- generaal van mijn ministerie met nadruk tegenover de Iraanse ambassadeur uitgesproken. Ook bij de daaropvolgende contacten met de ambassadeur is duidelijk gemaakt dat de regering de bezetting van een ambassadegebouw ten stelligste afkeurt.’169 Ook had de regering aan de Iraanse ambassadeur

duidelijk gemaakt dat in Nederland de overheid geen invloed kon hebben op het rechterlijke proces. Desondanks werd benadrukt dat men geen waardering had voor de actie. Tevens verwachtte men geen consequenties op diplomatiek niveau naar aanleiding van het incident.170 Ook maakte Van der

Stoel in de Tweede Kamer bekend dat Lavalette geïnstrueerd was om excuus aan Iran aan te bieden namens de Nederlandse Overheid.171

De Nederlandse overheid dacht met deze statement en een welgemeend excuus de crisis ten einde te brengen. Iran bleek echter niet tevreden. Op 27 april 1974 maakten de Iraanse autoriteiten bekend dat men alle Nederlandse invoer blokkeerde uit protest tegen het Nederlandse optreden tegenover de studentenbezetting van de Iraanse ambassade in Wassenaar. Ook maakte Iran bezwaar

GERELATEERDE DOCUMENTEN