• No results found

Bûsebaas : Een kwalitatief onderzoek naar een project voor jongeren met een verhoogd risico op financiële problemen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bûsebaas : Een kwalitatief onderzoek naar een project voor jongeren met een verhoogd risico op financiële problemen"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Afbeelding ANP (2016)

Jamie van Willigen 500757407 FMR_MV402

Hogeschool van Amsterdam

Maatschappelijk Werk en Dienstverlening 1e examinator: Judith Elshout

2e examinator: Kees Voorhoeven Datum: 11-06-2020

Bûsebaas

Een kwalitatief onderzoek naar een project voor jongeren met een verhoogd risico op financiële problemen.

(2)

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 3

H1. Inleiding ... 4

H2. Signalering van het vraagstuk ... 5

H3. Probleemverkenning ... 7

3.1. Macroniveau ... 7

3.2. Mesoniveau ... 7

3.3. Microniveau ... 10

3.4. Samenhang tussen de niveaus ... 10

H4. Theoretische verdieping ... 12 4.1. Psychologie ... 12 4.2. Sociale omgeving ... 13 4.3. Oorzaken schulden ... 14 4.4. Aanpak ... 15 4.5. Eigen visie ... 16

H5. Probleemstelling, doel en vraagstelling ... 17

5.1. Probleemstelling ... 17 5.2. Doelstelling ... 18 5.3. Vraagstelling ... 18 5.4. Begripsdefinitie ... 18 H6. Onderzoeksopzet ... 19 6.1. Onderzoeksmethode ... 19 6.2. Dataverzameling ... 19 Bestaand materiaal... 19 Observatie ... 19 Interviews ... 20 6.3. Respondenten ... 21 6.4. Data-analyse ... 21 H7. Resultaten ... 22 7.1. Knelpunten ... 23 7.2. Methodiek ... 25 7.3. Effect... 28

7.4. Wat mist nog? ... 30

7.5. Behoefte ... 31

(3)

8.1. Deelvraag 1 ... 35 8.2. Deelvraag 2 ... 35 8.3. Deelvraag 3 ... 35 8.4. Deelvraag 4 ... 36 8.5. Hoofdvraag ... 36 H9. Kwaliteit ... 37 9.1. Validiteit ... 37 9.2. Betrouwbaarheid ... 37 9.3. Generaliseerbaarheid ... 38 9.4. Algemene reflectie ... 38 H10. Beroepsproduct ... 39 10.1. Beroepsproduct ... 39 10.2. Verantwoording... 39 Kwestie ... 39 Visie ... 39 Ideeën ... 40 Meerwaarde ... 40 Terugkoppeling ... 41 Literatuurlijst ... 42 Bijlage 1 beroepsproduct ... 45 Bijlage 2 bewijs beroepsproduct ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Bijlage 3 topiclijst en vragen ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Bijlage 4 analysemodellen ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

(4)

Samenvatting

Het project Bûsebaas in Leeuwarden is in deze scriptie onderzocht. Dit project richt zich op jongeren uit kwetsbare wijken en tracht de financiële zelfredzaamheid te vergroten. Het is een praktijkgericht kwalitatief onderzoek. Als eerst is er een literatuuronderzoek uitgevoerd, waarbij verschillende bronnen zijn onderzocht. Daarna zijn er interviews gehouden en tot slot is er een terugkoppeling gegeven naar de beroepspraktijk in de vorm van een artikel. Er kwamen verschillende signalen naar voren dat deze jongeren moeilijk bereikbaar zijn, maar dat zij wel hulp nodig hebben. Ook werd er informatie gegeven over de leeftijdsfase waar de jongeren in verkeren en wat voor gevolgen dit heeft. Dit onderzoek kijkt naar de behoeften van de jongeren tijdens de deelname aan het project. De volgende vragen zijn onderzocht:

Hoofdvraag:

‘Op welke wijze sluit Bûsebaas aan op de behoeften van jongeren bij de aanpak naar financiële zelfredzaamheid?’

Deelvragen:

1. Wat is momenteel de werkwijze van Bûsebaas om aan te sluiten bij de jongeren? 2. Hoe hebben de jongeren hun deelname aan Bûsebaas ervaren?

3. Wat hebben de jongeren gemist tijdens het traject van Bûsebaas?

4. Hoe kunnen de professionals van Bûsebaas betere aansluiting vinden volgens de jongeren? Uit de resultaten bleek dat de jongeren erg positief zijn over Bûsebaas. Ze gaan er met plezier naartoe en geven aan weinig verbeterpunten te hebben voor het project. De professionals zijn positief over de resultaten en geven aan een paar punten te hebben tot verbetering van het project. In de interviews kwam naar voren dat er verschillende manieren worden ingezet om goed aan te sluiten op de jongeren. Er wordt bijvoorbeeld niet gewacht tot de jongeren zelf om hulp komen vragen, maar er wordt preventief op de jongeren afgestapt. De professionals stappen in het

territorium van de jongeren en verdiepen zich ook in de leefwereld van de jongeren. Zo wordt er ook contact gelegd via social media. De jongeren gaven in de interviews aan dat de sfeer tijdens de workshops werd ervaren als een vrijetijdsbesteding, in plaats van een echte workshop. De inhoud van de workshops is gericht op onderwerpen die voor de jongeren van belang zijn, waardoor het voor de jongeren interessant blijft om er naartoe te gaan.

Als terugkoppeling naar de beroepspraktijk is er een artikel opgestuurd naar het Vakblad Sociaal Werk. Op deze manier wordt de aanpak van Bûsebaas mogelijk verspreidt over de lezers van het vakblad. Dit zijn sociaal werkers die deze factoren van aansluiting kunnen gebruiken in de

hulpverlening. Mogelijk wordt het hiermee makkelijker om de moeilijk bereikbare doelgroepen te bereiken.

(5)

H1. Inleiding

Na vier jaar de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening te hebben gevolgd aan de

Hogeschool van Amsterdam is het nu tijd om mijn afstudeeronderzoek voor te leggen. Het onderzoek gaat over jongeren met een verhoogd risico op financiële problemen.

In het derde jaar van de opleiding kreeg ik te maken met veel verschillende doelgroepen doordat ik in een wijkteam stage liep. Eén van de doelgroepen die me naar het hart greep waren de jongeren. Ik vond het bizar dat mensen van mijn leeftijd al problemen ervaarden op het gebied van financiën. Ook in mijn eigen omgeving trof ik mensen aan die diep in de schulden zaten. Mijn eerste reactie was om deze mensen te gaan helpen, een natuurlijk instinct kwam omhoog. Op het moment dat ik de vacature zag staan van het lectoraat Armoede Interventies om onderzoek te gaan doen naar projecten die zich met schulden bezighouden voelde ik me meteen geroepen. Ik heb een diepe interesse voor dit onderwerp en ben blij mijn afstudeeronderzoek hierop te kunnen richten. Het lectoraat Armoede Interventies is de opdrachtgever binnen dit onderzoek. Zij doen sinds 2016 onderzoek naar de projecten van Stichting van Schulden naar Kansen en Aegon (Berg et al., 2019). Het lectoraat voert de onderzoeken uit met behulp van de WhatWorks principes, deze zullen later in het onderzoek worden uitgewerkt (Goede & Mak, 2018). Het signaal dat werd opgemerkt was dat het behoefteprincipe niet goed naar voren kwam. Dit onderzoek is erop gericht om het

behoefteprincipe meer uit te diepen. Er is onderzoek gedaan naar het project Bûsebaas, dit vindt plaats in Leeuwarden. Zij willen de financiële zelfredzaamheid van jongeren uit kwetsbare wijken bevorderen. De onderzoeksvraag luidt: ’op welke wijze sluit Bûsebaas aan op de behoeften van jongeren bij de aanpak naar financiële zelfredzaamheid?’ Met dit onderzoek wil ik toetsen of aan het behoefteprincipe wordt voldaan en kunnen aanbevelingen voor het project worden gedaan. Dit onderzoek kan mogelijk ook zorgen voor verspreiding van de aanpak van het project.

Er zal een vooronderzoek door middel van literatuur plaatsvinden, waaruit de hoofd- en deelvragen voortvloeien. Vervolgens zal beschreven worden hoe het onderzoek zal worden uitgevoerd. Na het uitvoeren van het onderzoek komen de resultaten aan bod. Als afsluiter geef ik een terugkoppeling naar de beroepspraktijk.

(6)

H2. Signalering van het vraagstuk

Armoede is een veelbesproken thema in Nederland. Vele Nederlanders leven in armoede, met betalingsproblemen die ernstig zijn. In 2018 waren er 555.000 huishoudens die hiermee te kampen hadden (Schonewille & Crijne, 2019). Het nieuws staat vol met berichten over armoede. Er worden steeds meer organisaties en projecten in het leven geroepen om armoede tegen te gaan, omdat er nog te weinig mensen zijn die hulp krijgen bij hun financiële problemen. Het is een terugkerend thema binnen onze samenleving, de schuldhulpverlening lijkt steeds harder nodig te zijn. Ik merk echter zelf dat er nauwelijks aandacht wordt besteed aan jongeren in dit verhaal. Er zijn steeds meer jongeren die ook in de schulden terecht komen, maar dit komt weinig in het nieuws terecht. Om een beeld te geven: 55,8% van alle jongeren in Nederland heeft een schuld gehad, exclusief

DUO-leningen (Westhof, De Ruig, & Tom, 2015). Ze worden achttien en zijn van bepaalde regels niet op de hoogte, waardoor schulden beginnen te ontstaan. Veelal hebben zij schulden bij de overheid of bij het CJIB, in onderzoek van RTL Nieuws (2019) geven de jongeren dan ook aan de Belastingdienst erg onduidelijk te vinden. Het gevolg hiervan kan zijn dat de jongeren stress ervaren en soms zelfs depressieve klachten kunnen krijgen. Ditzelfde werd laten zien in de documentaire ‘De

Schuldmachine’ (Viewpoint Productions & Zwart, 2019), waarbij jongeren met financiële problemen werden gevolgd. Het boete-op-boete beleid zorgt ervoor dat zij in een neerwaartse spiraal terecht komen, met als gevolg psychische klachten. Zelf heb ik vorig jaar gewerkt bij een Sociaal Wijkteam, waar ik in aanraking kwam met jongeren die schulden hadden. Ze raakten het overzicht kwijt en wisten niet meer wat te doen. Ze hadden het gevoel niet meer jong te kunnen zijn, omdat de stress hen te veel werd. Uit eigen ervaring kan ik vertellen dat het thema schulden een taboe is onder jongeren om over te praten, waardoor zij geen hulp zoeken. Op deze manier worden de schulden mogelijk erger en komen de jongeren niet uit de problemen.

Stichting van Schulden naar Kansen is in het leven geroepen om armoede aan te pakken. Zij zijn van mening dat een gebrek aan financiële kennis en vaardigheden de grootste oorzaak is van de schulden die ontstaan bij Nederlanders (Berg et al., 2019). In 2016 is Aegon bij de stichting aangesloten. Zij richten zich op doelgebieden in Arnhem, Zwolle, Rotterdam, Amsterdam, Groningen, Den Haag en Leeuwarden. Het uiteindelijke doel dat het project wil nastreven is dat het aantal huishoudens met schulden is afgenomen met 15% in 2020 (Berg et al., 2019). Er zijn 65 projecten die worden gevolgd op dit moment, deze worden gefinancierd door Aegon en Stichting van Schulden naar Kansen. De projecten richten zich op mensen met schulden, uit bovenstaande steden. Ze hebben een model ontwikkeld waarin vier elementen zijn toegevoegd om financiële zelfredzaamheid te bereiken. Elk project richt zich op minstens één van de elementen, hieronder worden de elementen weergegeven:

• De eigen administratie op orde hebben • Financiële kennis opdoen

• Zorgen voor inkomen • De uitgaven op orde hebben

Het lectoraat onderzoekt sinds 2016 de projecten door gebruik te maken van de

Whatworksprincipes. De principes worden kort toegelicht in de probleemverkenning. Deze principes zijn ooit bedacht door de Reclassering, maar zijn door het lectoraat toepasbaar gemaakt voor de onderzoeken naar de projecten (Goede & Mak, 2018). In voorgaande onderzoeken bleek dat met name het behoefteprincipe niet goed naar voren kwam (Berg et al., 2019). Daarom is ervoor gekozen om studenten van de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening verdiepend onderzoek uit

(7)

Dit onderzoek richt zich op één van de projecten, namelijk Bûsebaas, welke is gevestigd in Leeuwarden. Bûsebaas is opgezet door Stichting Buurtbazen. Het viel hen op dat geldgebrek een groot probleem is onder jongeren. Bûsebaas richt zich op jongeren tussen de 15 en 20 jaar wonend in de wijken Heechterp, Vrijheidswijk of Bilgaard. De jongeren die zij hier bereiken hebben over het algemeen een niet-westerse achtergrond. Het doel van het project is zorgen dat de jongeren

financieel gezond zijn en dat ook kunnen blijven. De professionals spreken de jongeren aan op straat en leren ze in drie maanden om te gaan met geld. Humanitas, de politie en Hogescholen zijn

betrokken bij het project. Met dit onderzoek wordt onderzocht hoe de jongeren het project vinden en waar zij nog behoefte aan zouden hebben.

Het onderzoek dat ik ga uitvoeren is voor verschillende partijen van belang. Als eerst is het belangrijk voor de cliënten, de jongeren in dit geval. Zij hebben recht op de juiste hulp, die ze mogelijk met het project Bûsebaas kunnen krijgen. In de beroepscode staat beschreven dat de maatschappelijk werker iedereen behoort te helpen (BPSW, 2010). Doordat de werkwijze van Bûsebaas wordt onderzocht kunnen hier uiteindelijk adviezen over worden uitgebracht. Dit geeft Bûsebaas de mogelijkheid het project bij te stellen, wat de hulpverlening naar hun cliënten verbetert. Daarnaast kan het project hiermee wellicht hun project of methode verspreiden, zodat het ook op andere plekken in Nederland toegepast kan worden.

De opdrachtgever voor dit onderzoek is het lectoraat Armoede Interventies aan de Hogeschool van Amsterdam. Zij doen onderzoek naar alle projecten van Stichting van Schulden naar Kansen en Aegon en kunnen de resultaten hiervan terugkoppelen naar de financiers van het onderzoek. Mogelijk kunnen zij belangrijke conclusies agenderen naar de overheid. Hiermee wordt het maatschappelijk belang duidelijk. Er zijn in heel Nederland jongeren met schulden, die geen hulp durven te zoeken of deze niet kunnen krijgen. Dit kan zoveel beter, jongeren zouden zich jong moeten kunnen voelen. In de praktijk zien we dat de jongeren veel stress hebben en depressieve klachten ontwikkelen

(Viewpoint Productions & Zwart, 2019). Door met dit onderzoek het project te verspreiden komt hier mogelijk verandering in. Er wordt met dit onderzoek aandacht besteed aan een taboeonderwerp en aan een project dat zich inzet voor de jongeren.

Ten slotte is er een verbinding met het maatschappelijk werk. Dit onderzoek zou een bijdrage kunnen leveren in de hulpverlening voor jongeren. In het Beroepsprofiel van de maatschappelijk werker staat dat maatschappelijk werkers hiaten signaleren en adviezen uitbrengen over het verbeteren van het beleid. Ook ontwikkelen ze preventieprogramma’s (Jagt, 2011). Het onderzoek over Bûsebaas gaat over een preventieprogramma, namelijk het voorkomen van financiële problemen onder jongeren. Met de resultaten zou de hulpverlening verbeterd kunnen worden, professionals kunnen dan lezen hoe zij eventueel hun aanpak kunnen aanpassen. Professionals kunnen leren van elkaar (Jagt, 2011).

(8)

H3. Probleemverkenning

3.1. Macroniveau

Tegenwoordig is de samenleving veranderd naar een participatiemaatschappij. De maatschappij is erop gericht dat iedereen mee doet en zoveel mogelijk zelfstandig oplost. Eigen

verantwoordelijkheid is steeds meer centraal gaan staan. Dit werd vastgesteld door het Ministerie van VWS (2010), zij stelden de acht bakens van Welzijn Nieuwe Stijl op. Hier laat de professional zien dat hij er is en komt hij in actie bij signalen. Er wordt steeds meer gekeken naar een collectieve aanpak om vroegtijdig problemen te kunnen ondervangen (Kluft, 2012). In het hoofdstuk signalering hierboven kwam naar voren dat te weinig mensen hulp krijgen. Dit is een belangrijk signaal, omdat één van de bakens is dat de professionals erop af gaan en outreachend te werk gaan.

Een andere wet die bijdraagt aan de participatiemaatschappij is de Wet Maatschappelijke

Ondersteuning 2015 (2020, 1 januari). De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze wet. Er wordt gesteld dat burgers zelfredzaam moeten zijn en hulp die zij nodig hebben in hun eigen sociale omgeving moeten zoeken. Het is de bedoeling dat burgers zoveel mogelijk hun problemen zelf gaan oplossen. De WMO wordt alleen ingeschakeld wanneer er geen andere

mogelijkheid is. Daarnaast verwacht de gemeente dat burgers met ondersteuning vanuit de WMO zo lang mogelijk zelfredzaam blijven (2020, 1 januari).

Het kabinet heeft in 2012 besloten dat de schuldhulpverlening de verantwoordelijkheid wordt van de gemeente, de gemeente kan dit beleid dan ook zelf inrichten. Dit is vastgelegd in de Wet

gemeentelijke schuldhulpverlening (2017, 1 april). Het doel van staatssecretaris Paul de Krom was om de schuldhulpverlening effectiever te maken. Elke gemeente moet namelijk verantwoorden wat het plan is met de schuldhulpverlening en welke doelen zij beoogt te halen. Een ander belangrijk punt is dat de gemeenten met deze wet ook verantwoordelijk zijn geworden voor de

preventieprogramma’s. Door de besluiten als gemeente goed te motiveren, wordt de route voor de bewoners ook duidelijker zegt Jungmann (2017).

3.2. Mesoniveau

Jongeren kunnen twee soorten schulden hebben, namelijk formele en informele schulden (Nibud, 2019). Er wordt geld geleend bij vrienden en ouders (informele schulden) of er worden schulden gemaakt bij instanties, dit zijn de formele schulden. Een groot deel van de schulden die mensen hebben komen voort uit schulden bij het Rijk. Het Rijk bestaat uit het UWV, het CJIB, DUO en de Belastingdienst. Zij hebben andere middelen voor incasso ter beschikking en twee van hen hebben zelfs voorrang als schuldeiser (Jongsma et al., 2016). Wanneer mensen schulden hebben bij verschillende rijksinstellingen wordt het ingewikkeld, omdat deze instellingen beide privileges hebben. Wie krijgt er dan voorrang? Op dit moment wordt er niet goed overlegd tussen de instellingen, waarmee de instellingen onbedoeld bijdragen aan het verhogen van de schulden

(Nationale ombudsman, 2013). Daarnaast constateert de Nationale ombudsman dat de overheid niet flexibel is met schulden die komen door fraude en/of boetes (2016). Hierdoor is het beleid van sommige gemeenten dat deze schulden eerst moeten worden afgelost voor iemand kan worden aangemeld voor een schuldentraject vanuit de gemeente. De maatschappelijk werkers moeten zich ook houden aan dit beleid wat de hulpverlening mogelijk zou kunnen vertragen.

In 2016 had 26% van de bevolking met een niet-westerse achtergrond een armoederisico. Het lage inkomen houdt vaak langer aan bij deze mensen (Akkermans et al., 2018). Uit ditzelfde onderzoek

(9)

Het project Bûsebaas richt zich op jongeren uit de wijken Heechterp, Vrijheidswijk en Bilgaard in Leeuwarden. Er wonen hier namelijk veel jongeren met een niet-westerse afkomst, waaronder 1038 mensen met een Marokkaanse afkomst (Stichting Buurtbazen, 2018). De professionals spreken jongeren aan op straat en gaan in gesprek over onderwerpen waar jongeren in het dagelijks leven tegenaan lopen. De jongeren vinden het lastig om over schulden te praten, maar dit zou wel het onderliggende probleem kunnen zijn van hun andere problemen. Door de jongeren in drie maanden financiële kennis bij te brengen en ze in contact te brengen met mogelijke werkgevers probeert Bûsebaas de jongeren financieel gezond te houden.

In de signalering heb ik een introductie gemaakt naar Stichting van Schulden naar Kansen, hier heeft u kunnen lezen wat deze stichting doet en waar zij voor staan. Zij hebben inmiddels zo’n 65 projecten lopen om armoede aan te pakken. Het lectoraat Armoede en Interventies van de Hogeschool van Amsterdam doet onderzoek naar deze projecten. Dit onderzoek doen zij jaarlijks van 2016 tot 2020, dit jaar is het laatste jaar. Het onderzoek voeren ze uit volgens de WhatWorks principes (Goede & Mak, 2018). Dit zijn principes waarmee de effectiviteit van een project kan worden getoetst. Zo krijgt het lectoraat een goed beeld over het project en kunnen zij hun adviezen hierover uitbrengen. De principes zullen kort worden toegelicht.

Risicoprincipe: op welke doelgroep richt het project zich en sluit de aanpak hierop aan?

Behoefteprincipe: waar heeft de doelgroep behoefte aan? Wat hebben zij nodig om meer financieel zelfredzaam te worden?

Responsiviteitsprincipe: er zullen altijd verschillen zijn tussen deelnemers, op gebied van cultuur en leervermogen bijvoorbeeld. Hoe wordt daar rekening mee gehouden?

Betrouwbaarheidsprincipe: is de aanpak bewezen effectief? Houdt het project zich aan de gestelde voorwaarden?

Professionaliteitsprincipe: hoe is het gesteld met de kennis van de professionals? Is er bijvoorbeeld scholing nodig?

Zoals eerder vermeld kwam in eerdere onderzoeken het behoefteprincipe niet goed naar voren (Berg et al., 2019). Met dit principe worden de jongeren centraal gezet. Wat hebben zij nodig om beter om te kunnen gaan met hun financiën? Uit eigen ervaring als jongere zou ik bijvoorbeeld niet willen dat de kennisoverdracht op een schoolse manier zou plaatsvinden, dan zou ik niets van de informatie opslaan. Ik zou dat op een andere manier willen. Het behoefteprincipe kijkt naar de behoeften van de jongeren in verhouding tot wat Bûsebaas doet. Er zijn nog geen eerdere onderzoeken gedaan naar dit project, waardoor dit principe nog helemaal niet is onderzocht. Met dit onderzoek wordt gekeken hoe Bûsebaas aansluit op de jongeren en wat hun behoeften daarin zijn. Nu zullen een aantal

projecten worden beschreven waar een aantal van deze behoeften naar voren zijn gekomen. Nog altijd zijn er vele jongeren die schulden hebben, waarvan het probleem uitzichtloos lijkt te zijn. De Jong heeft in samenwerking met het Ministerie van Veiligheid en Justitie een aantal voorstellen geleverd om de aanpak voor deze doelgroep te verbeteren (2017). Preventie is één van de

belangrijkste onderdelen die hieruit kwam. Het is van belang dat er op tijd gesignaleerd wordt, zodat de situatie niet uitzichtloos wordt. De Jong denkt dat het onderwijs een grote bijdrage zou kunnen leveren bij het bewustmaken van de doelgroep. Zij kunnen financiële voorlichting geven, mogelijk om het taboe op het onderwerp geld af te laten nemen. Daarnaast belicht de Jong in het rapport de rol van instanties zoals zorgverzekeraars. De deelnemers vinden dat deze instanties eropaf moeten gaan in plaats van weer een brief sturen (2017).

(10)

In Den Haag is een project ontwikkeld dat aansluit op de behoeften van de jongeren met schulden. Zij gaven namelijk in het onderzoek van de Jong (2017) aan dat zij er behoefte aan hebben als de verantwoordelijkheid even van hen wordt afgenomen. De hoge nood en stress moet er eerst vanaf zijn voor zij zelf iets kunnen ondernemen. Het project Schuldenlab070 van het

JongerenPerspectiefFonds is gebaseerd op een integrale aanpak. Niet alleen de schulden zijn het uitgangspunt, maar ook de andere leefgebieden worden meegenomen. Bij de jongeren is vaak sprake van multiproblematiek. Er is gebleken dat hun aanpak positief uitpakt bij de jongeren (Keskin et al., 2017). Door de stress te verminderen zijn de jongeren in staat vervolgens de draad zelf op te pakken, samen met een begeleider die naast hen staat en hen tips geeft.

In Rotterdam kwam naar voren dat de aanpak van schulden niet kon blijven zoals die was. De jongeren vonden de Kredietbank namelijk een drempel te hoog en zochten daar geen hulp (Van Straaten, 2014). Om deze reden is in Rotterdam een project opgericht, waarbij er budgetcoaches worden ingehuurd die zijn gekoppeld aan jongerenwerkers. Zij richten zich op het motiveren van jongeren en op het vergroten van hun zelfredzaamheid. De uitkomst van dit project is dat jongeren meer perspectief op de toekomst krijgen in plaats van de uitzichtloosheid die er was.

Een laatste voorbeeld van een werkend project is te vinden in Utrecht, ‘Jongeren en Schulden’. Op de mbo-scholen in Utrecht zijn spreekuren opgericht, met betrekking op het onderwerp financiën (Van Straaten, 2014). Daarnaast wordt er aandacht besteed aan financiën in de lessen. De spreekuren worden gedraaid door hbo studenten, met oog op de jongere die meer aanneemt van een

leeftijdsgenoot dan van een volwassene. Door tijdens de lessen ook aandacht te besteden aan het onderwerp, hopen ze dat het voor jongeren makkelijker wordt om over financiën te gaan praten en werkt dit project als preventieprogramma.

Kortom, er zijn verschillende projecten opgezet die zoveel mogelijk proberen aan te sluiten op de behoeften van de doelgroep. Een kleine samenvatting van de successen:

• Financiële voorlichting in het onderwijs • Spreekuren met leeftijdsgenoten

• Instanties moeten meer outreachend werken • Een integrale aanpak met stressvermindering

• Budgetcoaches, een drempel lager dan de schuldhulpverlening

Het project dat centraal staat in dit onderzoek is Bûsebaas. In de vorige hoofdstukken is uitgebreid beschreven wie zij zijn. Bûsebaas richt zich op de houding en de financiële zelfredzaamheid van de jongeren (Stichting BuurtBazen, 2018). Dit doen ze door financiële kennis te verzorgen door

workshops te geven en daarnaast door aandacht te besteden aan werkveldoriëntatie. Hiermee willen zij de jongeren perspectief bieden op wat de jongeren in de toekomst allemaal kunnen bereiken. Het project begint door de jongeren outreachend te benaderen, de professionals spreken ze aan op straat. Vervolgens wordt er financiële kennis overgedragen door middel van workshops en ten slotte gaan de jongeren op werkbezoek bij een organisatie. Het project hoopt dat de deelnemers de volgende deelnemers kunnen helpen, het peereffect.

(11)

3.3. Microniveau

In bovenstaande casus is Mo een fictieve naam. Dit is een voorbeeld van een jongere die geen hulp durft te zoeken en zo zijn er nog veel meer mensen die deze problemen niet bespreken. Volgens Kruithof et al. (2018) speelt schaamte een grote rol bij dit probleem. Mensen durven niet te vertellen dat ze schulden hebben, niet aan familie en niet op kantoor bij een professional. Vooral jongeren geven aan dat zij dit liever anoniem online zouden willen bespreken. Daarnaast vertellen mensen in het onderzoek van Kruithof et al. (2018) dat ze pas hulp zoeken wanneer er echt nood is, zoals bij een dreigende huisuitzetting. Voor mijn gevoel is dit al te laat, dus zou het waardevol zijn als deze

mensen eerder bereikt worden. Een ander emotioneel gevolg dat kan ontstaan is vereenzaming. Sjoerd Willen (2019) omschrijft schulden en schaamte als vicieuze cirkel waar mensen maar lastig uitkomen. Mensen trekken zich terug uit de sociale omgeving, uit schaamte voor hun lage inkomen. Ze raken in een sociaal isolement met als gevolg dat er geen inkomen binnenkomt. Op deze manier houdt de schaamte de armoede mogelijk in stand.

Er wordt verwacht van jongeren dat zij zelf de verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen financiën. Er wordt verwacht dat zij hier klaar voor zijn op hun achttiende levensjaar. Toch is dit in de realiteit niet altijd zo. Jongeren geven aan dat zij nog niet in staat zijn om deze financiële keuzes te maken, ze hebben namelijk te weinig kennis hiervan (Van Heijst & Verhagen, 2009). Voogt (2011) is in gesprek gegaan met jongeren die schulden hebben over de gevolgen die zij ervaren. Criminaliteit is één van de gevolgen die hier naar voren kwam. De jongeren doen er alles aan om aan geld te kunnen komen en vaak gaat dit op een niet-legale manier. Daarnaast ervaren zij veel stress, schaamte of zien zij niet in dat ze een probleem hebben. Het is net of de jongeren in een overlevingsstand gaan leven. Als de jongeren een baan hebben gaat hun salaris direct naar de schuldeisers, waardoor hun

toekomstperspectief verdwijnt. Ze kunnen niet sparen en kunnen geen plannen maken voor de toekomst. Alles draait op dat moment om het aflossen van de schulden (Nibud, 2019).

3.4. Samenhang tussen de niveaus

De niveaus die hierboven zijn uitgewerkt hebben allemaal met elkaar te maken. Het één heeft effect op het ander en andersom ook. De samenleving is een participatiemaatschappij geworden, eigen verantwoordelijkheid en zelfstandigheid zijn de nieuwe normen. Dit kan drempelverhogend werken voor mensen om hulp te gaan zoeken, terwijl ze deze hulp nodig hebben. Tevens kan dit stress opleveren doordat mensen hun problemen zelf gaan proberen op te lossen, maar dit niet altijd lukt. De wet gemeentelijke schuldhulpverlening is in het leven geroepen om de schuldhulpverlening effectiever te maken, maar in de voorgaande tekst blijkt dat dit op beleidsniveau nog niet gebeurt. Er zijn namelijk geen duidelijke afspraken over de schulden die worden gemaakt bij het Rijk.

Mo is bijna twintig jaar oud en woont in Utrecht. Vorig jaar kreeg Mo de definitieve berekening thuis

gestuurd van zijn zorgtoeslag. Hier bleek dat hij te veel toeslag had ontvangen en dat hij zo’n 250 euro

moest gaan terugbetalen. Mo kon dit niet betalen en liet de schuld oplopen, waardoor zijn schuld nu

bijna 1000 euro is. Hij had er niet bij nagedacht dat hij zijn inkomen had moeten wijzigen, zo beseft hij

dat het zijn eigen fout is. Mo weet niet wat hij moet doen, maar durft het ook niet met iemand te

bespreken. Hij schaamt zich ervoor dat hij schulden heeft en is bang voor de mening van een ander. Dan

wordt Mo aangesproken op straat door een jongerenwerker en voor hij het weet vertelt hij toch wat er

aan de hand is. De jongerenwerker wil hem gaan helpen, misschien komt toch alles goed…

(12)

Ik kan me voorstellen dat dit voor de mensen voor onduidelijkheid kan zorgen. Dit zou extra stress kunnen opleveren, waardoor mensen het idee kunnen krijgen dat ze steeds dieper in de put zakken en een negatieve toekomst voor zich zien.

Met de wet gemeentelijke schuldhulpverlening is de gemeente verantwoordelijk gemaakt voor de preventieprogramma’s. Een voorbeeld hiervan is dat het project Bûsebaas is opgezet. Dit project werkt met een kwetsbare doelgroep die vaak over het hoofd wordt gezien en moeilijk bereikbaar is. Ik ben nieuwsgierig naar de werkwijze van Bûsebaas. Kunnen zij deze moeilijke doelgroep bereiken en hoe doen ze dat dan? In het voorgaande stuk is beschreven welke manieren van aanpak wel blijken te werken onder jongeren. Door hun leeftijdsfase is het namelijk niet altijd rechtvaardig te verwachten dat de jongeren alles al zelf kunnen oplossen.

(13)

H4. Theoretische verdieping

Om bepaalde verklaringen te kunnen geven en te bekijken wat er allemaal al bekend is over de doelgroep of de aanpak worden in dit hoofdstuk verschillende theorieën aan het licht gebracht.

4.1. Psychologie

Jongeren zijn nog volop in ontwikkeling, zo ook het brein. Deze ontwikkelt zich namelijk tot het 25ste levensjaar. Het brein ontwikkelt zich alleen niet gelijkmatig bij jongeren, de emotionele functies ontwikkelen namelijk sneller dan de executieve functies. Ze denken nog niet op de lange termijn, maar leven in het nu. De jongeren vinden het lastig om na te denken over de toekomst en wat voor gevolgen bepaalde keuzes kunnen hebben, waardoor soms verkeerde keuzes worden gemaakt (Casey et al., 2010). Deze doelgroep doet sneller impuls aankopen, doordat ze de gevolgen nog niet goed inzien. Uit onderzoek blijkt ook dat impulsiviteit en korte termijn denken de kans op

betalingsproblemen vergroot (Van der Schors et al., 2016). Deze impulsiviteit en het korte termijn denken komen door het gevoel van overleven. In ‘Schaarste’ (Mullainathan & Shafir, 2014) wordt aangetoond dat er minder ruimte in het hoofd is in tijden van nood. De mentale vaardigheden nemen af, waardoor irrationele keuzes gemaakt worden.

Een verwante ontwikkeling die jongeren doormaken is de levensfase waarin zij verkeren volgens de ontwikkelingsstadia van Erikson. Er wordt gesteld dat een mens door verschillende fasen gaat in het leven en zo levenslang blijft ontwikkelen. Tussen de 12 en 18 jaar verkeert de mens in de fase identiteit versus rolverwarring (De Bil & De Bil, 2013). Deze groep is op zoek naar een eigen identiteit, wie ben ik en wat wil ik? Aan de ene kant zijn ze nog kind, maar aan de andere kant worden ze volwassen en wordt dit ook van hen verwacht. Het wordt ervaren als een heftige fase, waarbij jongeren zich gaan vastklampen aan hun leeftijdsgenoten en zich gaan afzetten tegen autoriteiten.

Naast de ontwikkelingspsychologie spelen nog andere processen binnenin de jongere een rol bij het ontstaan van schulden. Bij het maken van financiële keuzes speelt het gevoel, onbewuste processen, andere mensen en de wijze waarop keuzes worden voorgelegd een rol volgens Lamme (2011). Mensen zijn in deze samenleving constant bezig om verleidingen en verkeerde financiële keuzes te weerstaan of te voorkomen. Het blijkt dat dit uithoudingsvermogen niet oneindig is, dit is maar beperkt (Tiemeijer et al., 2009). Bij jongeren wordt er een groot beroep gedaan op dit

uithoudingsvermogen met alle verleidingen die zij tegenkomen in het leven, soms hebben zij een herstelperiode hiervoor nodig. Op dit punt is er een verhoogd risico op verkeerde financiële keuzes. Ook selffulfilling prophecy speelt een rol bij jongeren. Dit is een psychologisch proces, waarbij de jongere denkt dat hij bijvoorbeeld niet uit de schulden komt en vervolgens daadwerkelijk ziet dat het niet lukt (Rigter, 2004). Dit bevestigt de gedachte van de jongere, terwijl de jongere er wellicht verkeerd in is gestapt.

Ten slotte een ander psychologisch proces, wat aansluit op het komende stuk is: kuddegedrag. Mensen zijn geneigd om hetzelfde te doen als de mensen in hun omgeving (Tiemeijer, 2010). Ze willen meedoen met de omgeving, ongeacht of dit mogelijk is of niet.

Voor een jongere is het lastig om bijvoorbeeld aan te geven dat hij geen geld heeft en daarom niet mee kan naar de club. De jongere zal om deze reden sneller gaan lenen bij iemand in de omgeving, om toch mee te kunnen. Dit is een klein voorbeeld, maar zo zijn er meerdere situaties. In het volgende stuk wordt dieper ingegaan op de rol van de omgeving.

(14)

4.2. Sociale omgeving

De mens heeft bepaalde basisbehoeften, waaronder het hebben van sociale steun vanuit de omgeving. Hier voelen mensen zich over het algemeen gelukkiger en veiliger door (Baumeister & Leary, 1995). Een behoefte die hierbij hoort is de behoefte om ergens bij te horen, om aansluiting te vinden in de omgeving. Jongeren hebben deze behoefte heel erg. Voor hen is status belangrijk, ze willen bij de groep horen en zijn bang voor uitsluiting. Om deze reden zullen zij sneller doen wat de groep doet, het zogenoemde groepsdruk effect (Alblas & Vos, 2014).

Als de jongeren bijvoorbeeld zien dat hun vrienden ineens allemaal de nieuwste telefoon hebben aangeschaft of gekregen dan hebben zij al gauw het gevoel buiten de boot te vallen. Zij zijn dan sneller geneigd om ook deze nieuwe telefoon aan te gaan schaffen, ongeacht of zij de financiële middelen hier wel voor hebben. Vanuit de sociologie wordt een taboe omschreven als iets dat ongepast is om over te spreken (Hoeksema & Van der Werf, 2016). In de huidige samenleving is het onderwerp schulden soms een taboe. Er komt vaak schaamte bij kijken om hierover te praten. De jongeren zijn bang voor de mening van anderen, dit is de behoefte aan aansluiting die hier weer komt kijken.

De sociale leertheorie is bedacht door Bandura (1971). Hij doelt hiermee op het modelleren waarbij gedrag wordt overgenomen van iemand uit de omgeving. Bandura stelt dat er drie factoren van belang zijn bij het modelleren, deze zullen worden toegepast worden op de jongeren. Een jongere zal sneller iets overnemen van iemand die op hem lijkt, die gemeenschappelijke interesses of

eigenschappen heeft. Daarnaast zal de jongere sneller iets overnemen als hij ziet dat dit gedrag positieve gevolgen heeft. Ten slotte helpt het als er meerdere rolmodellen zijn die dit gedrag vertonen. Jongeren zijn een kwetsbare groep als het gaat om gedrag overnemen van anderen, dit komt door de levensfase waar ze in zitten zoals hierboven beschreven. Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar het effect van rolmodellen bij jongeren, er zijn verschillende projecten voor bedacht. Deze dienen meestal als preventie, om te voorkomen dat jongeren in de financiële problemen terecht komen. Uit de onderzoeken is naar voren gekomen dat jongeren gemotiveerd en geïnteresseerd zijn wanneer ze herkenbare voorbeelden horen (Bandura, 1971). Een ander woord hiervoor is peer education. Het Nibud (z.j.) probeert hiermee het taboe te doorbreken van het praten over schulden onder jongeren.

Cao & Liu hebben onderzocht waar jongeren van deze tijd hun informatie vandaan halen als het gaat om hun financiële situatie (2017). Opvallend was dat de jongeren aangeven het grootste deel van de informatie bij hun familie en ouders te halen. Niet alle jongeren hebben een goede financiële opvoeding gehad. Een verkeerd voorbeeld geeft een verhoogde kans op problemen in de eigen financiële situatie (Van der Schors et al., 2016). Wanneer de jongeren het ouderlijk huis verlaten gaat de sociale omgeving meer een rol spelen, de zogenaamde peers. Social media wordt wel gebruikt voor financiële informatie, maar wordt het minst aangegeven.

Hierbij moet wel vermeld worden dat het per cultuur verschilt hoe er wordt omgegaan met het vragen om hulp binnen de familie. De Westerse cultuur is individualistisch ingericht (Van Endt-Meiling, 2012). De eigen verantwoordelijkheid staat hoog in het vaandel, waardoor jongeren minder snel om hulp zullen vragen. In de Oosterse cultuur heerst er een wij-cultuur. Deze cultuur is meer gesteld op de hechte familiebanden en op het welzijn van elk familielid. Er wordt minder snel hun eigen weg gegaan, wat ervoor zorgt dat jongeren misschien sneller om hulp zullen vragen thuis.

(15)

4.3. Oorzaken schulden

Tijdens dit onderzoek wordt er regelmatig gesproken over schulden of problematische schulden. Om deze reden is het van belang om een duidelijke definitie te geven van deze term. Panteia beschrijft deze als volgt: ‘’de som van de geëiste maandelijkse aflossingen op schulden en

betalingsachterstanden is hoger dan de volgens de VTLB-rekenmethode gecalculeerde aflossingscapaciteit’’ (2015, p. 102). Met andere woorden, er moet maandelijks meer afgelost worden dan dat er beschikbaar is aan geld.

In een onderzoek van het Nibud (Van der Schors et al., 2016) is onderzocht hoe het komt dat mensen betalingsachterstanden hebben. Dit heeft veelal te maken met de financiële situatie, die nog wel eens wil veranderen. De respondenten gaven aan dat hun vaste lasten te hoog waren, hun inkomen was gedaald of dat hun zorgkosten te hoog waren (Van der Schors et al., 2016). Niet alleen de financiële situatie speelt een rol, maar ook de financiële vaardigheden. Een vijfde van de

respondenten gaf aan de betaling te zijn vergeten en twaalf procent gaf aan de administratie niet goed bij te houden. In 2012 was de nalatigheid de grootste oorzaak, in 2016 was dit de financiële situatie. Panteia heeft ook onderzoek gedaan naar de oorzaken van problematische schulden (2015). Zij stellen dat er nooit één oorzaak is die de schulden veroorzaakt, maar dat dit een wisselwerking is tussen verschillende factoren. Zij verdelen dit onder in zogenoemde clusters. Deze zal ik hieronder kort uitwerken:

• Omgeving

Jongeren die net achttien worden komen in een wereld terecht waar de meesten nog maar weinig vanaf weten. Velen geven aan het hele systeem onduidelijk en ingewikkeld te vinden (RTL Nieuws, 2019). Het systeem dat complexer is geworden verhoogt het risico op schulden. De jongeren begrijpen niet goed hoe het werkt met het zorgtoeslagstelsel bijvoorbeeld. Daarnaast gebeurt het nog wel eens dat er fouten worden gemaakt bij werkgevers of bij schuldeisers. Dit hebben de jongeren dan zelf niet in de hand, net als het boete-op-boete beleid dat incassobureaus toepassen. Ten slotte ontstaan er overlevingsschulden. Wanneer de jongere structureel leeft van weinig of geen inkomen, kan hij niet sparen voor eventuele onvoorziene uitgaven (Panteia, 2015).

• Gebeurtenissen

Gebeurtenissen in het leven worden ook wel life-events genoemd in het boek van Mönnink (2016). In het leven van een jongere kan het verliezen van een baan zo’n life-event zijn of het feit dat hij

achttien jaar wordt. Niet elke jongere gaat hier hetzelfde mee om en kan de financiën hierop aanpassen. Zo ontstaan aanpassingsschulden (Panteia, 2015).

• Persoon

Onder persoonlijke factoren verstaat Panteia (2015) een licht verstandelijke beperking,

laaggeletterdheid, verslaving of psychiatrische problemen. Zonder juiste begeleiding kunnen deze factoren ervoor zorgen dat er een verhoogd risico is op het ontstaan van schuldenproblematiek.

• Gedrag

Het gedrag van mensen speelt ook een rol in het ontstaan van schulden. Sommige mensen hebben een externe locus of control, wat inhoudt dat zij alles wat er gebeurt in het leven toewijzen aan de omgeving. Zij zoeken de oorzaak niet bij henzelf, maar geven iets anders de schuld (Rigter, 2004). De jongere denkt dan niet dat hij zelf zijn financiële gedrag kan veranderen, zoals de administratie beter bijhouden of een spaarrekening opzetten. Ander gedrag wat veel voorkomt bij jongeren, is het korte termijn denken. Dit is onder het stukje ontwikkelingspsychologie eerder uitgelegd. Ze vinden het lastig om vooruit te plannen, wat sneller voor schulden kan zorgen (Casey et al., 2010).

(16)

Ten slotte is er een verhoogde kans op schulden als er minder financiële kennis aanwezig is, wat veel het geval bij jongeren is (Panteia, 2015). Dit hangt samen met het cluster omgeving, waarbij werd gesteld dat de samenleving complexer is geworden.

Broers schrijft de oorzaak toe aan de samenlevingscultuur (2013). Zij heeft portretten gemaakt van een aantal jongeren na de interviews die ze heeft afgenomen. Binnen onze cultuur zijn veel prikkels: geld, mooie spullen en succesvol zijn bijvoorbeeld. Er wordt gesuggereerd dat dat is waar wij gelukkig van worden. Jongeren zijn nog op zoek naar wie ze zijn en waar ze gelukkig van worden. Dit zorgt ervoor dat ze gevoelig zijn voor al deze verleidingen, met alle gevolgen van dien.

4.4. Aanpak

In het vorige hoofdstuk, bij het mesoniveau, kwamen een aantal punten naar voren die werkten bij projecten. Een aantal van deze punten is terug te vinden in de theorie als bewezen effectief. Eén van deze punten is het fenomeen rolmodel. Dit is hiervoor al uitgelegd met de sociale leertheorie van Bandura (1971). Een andere methode die werkt is het outreachend werken.

Outreachend werken houdt in dat de professional niet gaat wachten tot iemand met een hulpvraag bij hem komt, maar dat deze zelf erop afgaat. Zelf naar de burgers toe gaat en hulp gaat aanbieden (Kruiter & Klokman, 2016). Het doel hiervan is dat moeilijk bereikbare doelgroepen bereikt worden en dat er preventief hulp geboden kan worden. Een aantal factoren in het outreachend werken blijken effect te hebben volgens Movisie (Omlo, 2017). Eén hiervan blijft steeds weer naar voren komen, namelijk het inzetten van een rolmodel of een ervaringsdeskundige. Hiermee worden moeilijke bereikbare groepen beter bereikt. Andere factoren die werken zijn een open houding, het vertrouwen winnen voordat er actie wordt ondernomen en het aansluiten op de situatie van de doelgroep. Movisie omschrijft verschillende modellen van het outreachend werken (Omlo, 2017). Het presentiemodel past volgens mij het best bij Bûsebaas. Dit is gebaseerd op de

presentiebenadering en houdt in dat de professional er gewoon is. De professional let weinig op de tijd, verdiept zich in de leefwereld van de jongeren in dit geval en heeft contact met de jongeren in hun leefwereld. Door middel van dit onderzoek kan onderzocht worden wat de jongeren van deze manier vinden, hoe zij dit hebben ervaren.

Inmiddels is er een grote vraag naar een andere aanpak van professionals, namelijk het integraal werken. Hierbij heeft de professional of de sociaal werker kennis van allerlei soorten zaken,

waardoor er een mentaliteit komt van één plan, één gezin en één regisseur (van Hout & Witte, 2016). De sociaal werker gaat hierbij generalistisch te werk, maar heeft daarbij ook een eigen specialisme. In het geval van de jongeren van Bûsebaas is het prettig om een vertrouwensrelatie op te kunnen bouwen met één professional en daar al hun problemen mee te kunnen bespreken. Ze hoeven dan niet met elk probleem naar een andere hulpverlener, maar kunnen samen met de professional prioriteren welk probleem voorrang heeft. Uit onderzoeken blijkt dat deze aanpak bijdraagt aan het verminderen van stress (Jong, 2017; Keskin et al., 2017).

(17)

4.5. Eigen visie

De verzamelde literatuur over dit onderwerp kan ik in het onderzoek gebruiken als leidraad voor de informatie die ik wil winnen in de interviews. De voorkennis is belangrijk om te begrijpen waarom jongeren bepaalde keuzes maken, dit geldt ook voor de respondenten in dit onderzoek. In de literatuur heb ik daarnaast onderzocht naar verschillende plannen van aanpak die hebben gewerkt binnen de hulpverlening met jongeren. Tijdens de interviews kan ik toetsen waar Bûsebaas aan voldoet en wat zij eventueel nog kunnen gebruiken uit de eerder verkregen literatuur om het project te verbeteren.

Er valt misschien te zeggen dat ik zelf nog onder de doelgroep jongeren val. In mijn eigen omgeving merk ik dat er maar weinig wordt gesproken over het thema schulden, maar dat studenten vaak te weinig geld hebben om de maand door te komen. Om deze reden gaan zij lenen, af en toe schrik ik zelfs van de bedragen die zij lenen. Dit kwam ook naar voren in de theorie hiervoor, er ontstaan overlevingsschulden. Ik vind het kwalijk dat dit kan ontstaan op zo’n jonge leeftijd. Er wordt verwacht dat elke jongere naar school gaat en daar 40 uur per week aan besteed. Tegelijk wordt van de

overheid verwacht dat je vanaf je achttiende levensjaar je eigen financiën gaat regelen en rekeningen gaat betalen. Hoe moeten jongeren dit doen als zij geen tijd hebben om te werken? Naar mijn

mening wordt er te veel verwacht van jongeren op deze leeftijd met te weinig mogelijkheden. Dit is vooral het omgevingsaspect dat een rol speelt bij het ontstaan van schulden bij jongeren.

In de toekomst zou ik graag willen zien dat er aandacht wordt besteed aan financiële kennis in het onderwijs. Op deze manier kan het taboe worden doorbroken en zijn de jongeren voorbereid op wat gaat komen. Daarnaast ben ik van mening dat er een outreachende aanpak nodig is om de jongeren te bereiken die niet om hulp zullen vragen. Door peers in te zetten uit de eigen leeftijdsgroep zorgen we ervoor dat jongeren geïnteresseerd zijn en advies zullen aannemen.

(18)

H5. Probleemstelling, doel en vraagstelling

Naar aanleiding van de bovenstaande hoofdstukken zal in dit hoofdstuk het probleem kernachtig worden beschreven, zal het doel van het onderzoek naar voren komen en wordt de hoofdvraag vastgesteld.

5.1. Probleemstelling

Armoede is een groot probleem in Nederland. In 2018 waren er 555.000 huishoudens die hiermee te kampen hadden (Schonewille & Crijne, 2019). Tegenwoordig zijn er ook steeds meer jongeren die te maken hebben met armoede. Ze hebben een betalingsachterstand met als gevolg problematische schulden. 55,5% van alle jongeren in Nederland hebben schulden gehad exclusief DUO-leningen (Westhof, De Ruig, & Tom, 2015).

Vaak worden de schulden steeds hoger en hoger door het boete-op-boete beleid en lijkt de situatie voor de jongere steeds meer uitzichtloos. De jongeren hebben het gevoel in een neerwaartse spiraal te zitten en ontwikkelen hierdoor psychische klachten (Viewpoint Productions & Zwart, 2019). Ze ervaren veel stress en kunnen soms zelfs depressief worden. De jongeren zijn bezig om te overleven, er is weinig toekomstperspectief. Hierdoor worden irrationele keuzes gemaakt en belanden veel jongeren in de criminaliteit (Voogt, 2011).

Uit onderzoek blijkt dat mensen te weinig hulp zoeken als het gaat om de financiële situatie

(Schonewille & Crijne, 2019). Ik vraag me dan af waarom jongeren geen hulp zoeken. We leven in een participatiemaatschappij waarin er van elke burger wordt verwacht dat deze zelfstandig zijn

problemen oplost (Ministerie van VWS, 2010). Er wordt steeds meer gekeken naar hoe de burger alles zelf kan oplossen, zonder professionele hulp in te schakelen, terwijl dit in vele situaties wel nodig is. Er is een taboe ontstaan op het zoeken van hulp, net als op het onderwerp schulden. Jongeren durven niet meer te vertellen dat zij in de schulden zitten, uit angst buitengesloten te worden en er niet meer bij te horen (Kruithof et al., 2018). De druk van hun vriendengroep zorgt voor alleen maar meer stress.

Er zijn verschillende verklaringen te geven hoe deze jongeren in de schulden terecht komen. De jongeren in de leeftijd 12 tot 25 zijn nog niet volledig ontwikkeld, met name het brein. Het brein ontwikkelt niet gelijkmatig, waardoor sommige functies achterblijven op de andere functies (Casey et al., 2010). Jongeren in deze leeftijdscategorie leven in het nu, ze hebben weinig toekomstperspectief waardoor ze gevolgen van grote uitgaven bijvoorbeeld niet goed inzien.

Daarnaast speelt de omgeving van de jongeren een rol, ze nemen snel over wat ze zien en vinden het gevoel van aansluiting belangrijk (Bandura, 1971).

Er is gebleken dat mensen met een niet-westerse achtergrond een verhoogd armoederisico hebben. Bij hen speelt bijvoorbeeld laaggeletterdheid vaker een rol. De schulden houden ook langer aan bij deze doelgroep (Akkermans et al., 2018). Het onderzoek dat ik uitvoer richt zich op jongeren tussen de 15 en 18 jaar, wonend in Heechterp, Vrijheidswijk en Bilgaard in Leeuwarden. Hier wonen veel niet-westerse jongeren, waaronder 1038 Marokkaanse jongeren (Stichting Buurtbazen, 2018). Bûsebaas is een project dat zich inzet om deze doelgroep in drie maanden financieel zelfredzaam te maken, het dient als preventieprogramma voor de huidige schuldenproblematiek onder jongeren. De financier is Stichting van Schulden naar Kansen. Zij hebben een samenwerking met het lectoraat Armoede Interventies. Het lectoraat voert een meerjarig onderzoek uit naar deze projecten.

(19)

Het lectoraat voert de onderzoeken uit op basis van de WhatWorksprincipes (De Weerd, 2015). Deze principes hebben als doel om te toetsen of een project voldoet aan bepaalde voorwaarden voor effectiviteit. Deze zijn ondergebracht in risico, behoefte, responsiviteit, betrouwbaarheid en professionaliteit. In de voorgaande onderzoeken lukte het niet goed om het behoefteprincipe te achterhalen (Berg et al., 2019). Dit is wat ik ga onderzoeken. Het behoefteprincipe kijkt naar de vraag of het project, Bûsebaas in dit geval, aansluit op de behoeften van de jongeren. Wat hebben de jongeren nodig om financieel zelfredzaam te worden? Sluit Bûsebaas hierop aan? Door op onderzoek uit te gaan naar deze antwoorden, toets ik of het project voldoet aan het behoefteprincipe van de WhatWorksprincipes en of het project effectief is bij de jongeren.

5.2. Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is om het project Bûsebaas te toetsen op het behoefteprincipe. Door te gaan onderzoeken wat dit project doet en waar dat op is gebaseerd laat ik de professionals nadenken bij wat ze doen. Hieruit volgend onderzoek ik hoe we weten dat dit de manier is om dit project uit te voeren. Als maatschappelijk werker doe ik onderzoek naar een preventieprogramma met betrekking tot het thema schulden en hier zal ik mijn aanbevelingen over doen. Het uiteindelijke doel van mijn onderzoek is het project adviseren en het project verspreiden, zodat ook op andere plekken in Nederland gezorgd wordt voor het voorkomen van schuldenproblematiek onder jongeren.

5.3. Vraagstelling

In dit onderzoek staat de volgende hoofdvraag centraal:

‘’Op welke wijze sluit Bûsebaas aan op de behoeften van jongeren bij de aanpak naar financiële zelfredzaamheid?’’

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden zal ik de volgende deelvragen gebruiken: 1 Wat is momenteel de werkwijze van Bûsebaas om aan te sluiten bij de jongeren? 2 Hoe hebben de jongeren hun deelname aan Bûsebaas ervaren?

3 Wat hebben de jongeren gemist tijdens het traject van Bûsebaas?

4 Hoe kunnen de professionals van Bûsebaas betere aansluiting vinden volgens de jongeren?

5.4. Begripsdefinitie

Behoefte: een behoefte is iets waar je naar verlangt of een wens die je hebt (Ensie, 2015).

Zelfredzaamheid: een mens kan zelfstandig door het leven gaan door eigen problemen op te lossen.

Het is het vermogen om voor jezelf te kunnen zorgen (Ensie, 2013).

Financiële zelfredzaamheid: de definitie volgens het Nibud (2019) is dat iemand weloverwogen

(20)

H6. Onderzoeksopzet

Van tevoren is een plan bedacht hoe dit onderzoek uitgevoerd zal worden. Deze verantwoording en beschrijving is te vinden in het hoofdstuk ‘onderzoeksopzet’. In hoofdstuk 9 zal worden teruggeblikt op hoe het onderzoek daadwerkelijk is verlopen.

6.1. Onderzoeksmethode

Om antwoord te geven op de hoofdvraag van dit onderzoek: ‘’Op welke wijze sluit Bûsebaas aan op de behoeften van jongeren bij de aanpak naar financiële zelfredzaamheid?’’ wordt er gebruik gemaakt van kwalitatief onderzoek. Door te gaan voor kwalitatief onderzoek kunnen de behoeften en meningen van de jongeren goed naar voren gebracht worden. Er kunnen verdiepende vragen gesteld worden door bijvoorbeeld door te vragen. Dit is iets wat met kwantitatief onderzoek niet gebeurt, omdat dit over feiten en gegevens gaat die worden vermeld in grafieken en tabellen. Vaak worden dan enquêtes afgenomen (Baarda et al., 2013). Daarnaast is het onderzoek praktijkgericht, wat inhoudt dat de uitkomsten van het onderzoek een oplossing kunnen vormen voor een probleem in de praktijk (Doorewaard & Kil, 2019). Kortom, het is een kwalitatief praktijkgericht onderzoek.

6.2. Dataverzameling

Om verschillende soorten gegevens te kunnen verzamelen zal er gebruik worden gemaakt van een combinatie aan dataverzamelingsmethoden, ook wel triangulatie genoemd in het boek van Baarda et al. (2013). Door gebruik te maken van bestaand materiaal, te observeren en daarbij respondenten te interviewen wordt de validiteit van dit onderzoek verhoogd.

Bestaand materiaal

Om de probleemstelling en hoofdvraag te kunnen formuleren is het van belang om te starten met een vooronderzoek. Deze dataverzameling begint dus al aan het begin van de scriptie. Dit is het literatuur of bronnenonderzoek. Het onderzoeken van bestaand materiaal heeft als doel om het onderwerp van het onderzoek meer te concretiseren (Baarda et al., 2013). Daarnaast kunnen de topics voor een interview voortvloeien uit de verdieping in het onderwerp. Het plan is om op zoek te gaan naar verschillende bronnen waarin informatie te vinden is over de doelgroep waar dit

onderzoek over gaat, namelijk jongeren in armoede. Er zal vooral worden gekeken naar wat andere onderzoekers zeggen over de oorzaken en aanpak van jongeren met schulden.

Observatie

Om met eigen ogen te kunnen zien hoe de professional van Bûsebaas de workshop verzorgd en hoe de reacties van de jongeren hierop zijn, is het plan om te gaan observeren. Deze observatie zal plaatsvinden bij de workshop ‘’praat geld met mij’’, waarbij de focus ligt op het aanleren van financiële vaardigheden. De keuze voor deze workshop ligt bij het gegeven dat het praten over geld een taboeonderwerp is (Kruithof et al., 2018), waardoor het interessant wordt om te zien of dit ook voor de jongeren geldt. De validiteit van het onderzoek wordt verhoogd met een observatie, omdat bij interviews een grotere kans is op sociaal wenselijke antwoorden. Het plan is om op een

gestructureerde manier het gedrag van de jongeren te observeren, waarbij vooral wordt gelet op de reacties van de jongeren op de workshop. Om te voorkomen dat er onbewust naar selectieve aspecten wordt gekeken, worden er van tevoren bewust selectieve aspecten aangewezen (Baarda et al., 2013). Deze selectieve aspecten komen voort uit het ABC-schema, zoals deze is beschreven in het boek van Baarda et al. (2013). Door te bekijken waar de jongere op reageert (A), wat die reactie is (B) en wat daar vervolgens mee wordt gedaan (C), wordt op een zo objectief mogelijke manier gekeken

(21)

Er bestaat een risico dat de eigen interpretatie van de onderzoeker hier een valkuil kan zijn (Baarda et al., 2013). De observator doet mee met de workshop, maar zal niet vertellen dat er een onderzoek wordt gedaan. Dit zou het gedrag van de deelnemers mogelijk kunnen beïnvloeden.

Interviews

De laatste methode die gebruikt zal worden in dit onderzoek zijn de interviews. In totaal zal er zes uur aan interviews worden afgenomen. Interviews uitvoeren lijkt de beste keuze om verdiepend onderzoek te kunnen uitvoeren. Door te interviewen bestaat de mogelijkheid om door te vragen, om op zoek te gaan naar verdieping. Er zullen twee professionals worden geïnterviewd en vier jongeren. De professionals zijn nauw betrokken bij het project en de jongeren hebben afgelopen jaar

deelgenomen aan het project. Het effect van deze combinatie is dat er verschillende perspectieven aan bod komen. De professionals hebben een hoop achtergrondinformatie over de jongeren, hebben elk hun eigen kijk erop en krijgen reacties van de jongeren terug. De jongeren zelf zijn erbij geweest, hebben zo hun eigen ervaringen en vertellen wellicht meer aan iemand die buiten het project staat. Het doel van deze interviews is om antwoorden te verzamelen op de hoofd- en deelvragen. Namelijk hoe het project aansluit op de jongeren en wat het effect hiervan is op de jongeren.

De interviews zullen niet volledig gestructureerd zijn, dit gebeurt juist vaak in kwantitatieve onderzoeken. Er zal gebruik gemaakt worden van een topiclijst, waarbij de onderwerpen vast zijn gelegd die besproken moeten worden in het interview, maar waarin de vraagvolgorde niet vast ligt (Baarda et al., 2013). De topics komen voort uit de kennis die is opgedaan door middel van het eerder uitgevoerde literatuuronderzoek. Deze geven een houvast, zodat er geen onderwerpen vergeten worden uit te vragen. De onderwerpen geven namelijk antwoorden op de hoofd- en deelvragen. De interviews zullen worden afgenomen met individuele personen, zodat elke

respondent zich vrij voelt om zich uit te spreken en er mogelijk minder kans is op sociaal wenselijke antwoorden. Er is gekozen voor een indirecte manier van vragen stellen. Bij directe vragen ontstaat namelijk de kans dat respondenten sociaal wenselijke antwoorden geven volgens Baarda et al. (2013). Het plan is om de interviews face to face uit te voeren, zodat de respondenten zich mogelijk meer op hun gemak voelen en het contact soepeler verloopt. De interviews zullen worden

opgenomen met een voice-recorder.

De interviews zullen opgebouwd worden in verschillende fasen. De introductie, de vragen en de afsluiting. In de introductie wordt benoemd waar dit onderzoek over gaat en wat het doel van het onderzoek is. Daarnaast is het belangrijk dat bij de respondent wordt gecheckt dat het interview opgenomen mag worden en dat de anonimiteit wordt benoemd. Vervolgens komen de vragen die aan de hand van de topiclijst worden opgesteld (Baarda et al., 2013). In de afsluiting zal de

respondent vriendelijk bedankt worden voor de tijd en zal de anonimiteit nogmaals worden benadrukt. De interviews zullen in verbatim worden uitgewerkt, zodat er geen informatie verloren gaat.

(22)

6.3. Respondenten

De onderzoekseenheid in dit onderzoek is individuele personen. Het onderzoek draait namelijk om de aansluiting op deze individuele personen. De mensen die worden geïnterviewd zijn de

respondenten (Baarda et al., 2013). Er is gekozen om twee professionals te interviewen die nauw zijn betrokken bij het project Bûsebaas, waaronder de projectleider zelf. Van hen wil ik weten hoe zij zorgen voor aansluiting op de jongeren en wil ik achtergrondinformatie over de jongeren en het project. Daarnaast worden er vier jongeren geïnterviewd die vorig jaar hebben deelgenomen aan het project. Zij kunnen vertellen over hun ervaringen. Er is gekozen voor een gerichte spreekproef. De projectleider vraagt rond wie geïnterviewd zou willen worden. Op deze manier is de vrijwilligheid gewaarborgd (Baarda et al., 2013). Een kanttekening hierbij is dat jongeren die niet zo snel met een onbekende spreken niet gehoord worden. Om te zorgen voor informed consent wordt er

voorafgaand aan het interview duidelijk besproken waar het voor is en wat ermee wordt gedaan (Baarda et al., 2013).

6.4. Data-analyse

De interviews worden allemaal verbatim uitgewerkt. Dit houdt in dat alles woord voor woord wordt uitgetypt, zodat er geen informatie verloren gaat. Vervolgens zullen de interviews gecodeerd worden. Dit gebeurt op basis van de topiclijst en de codes die bij elk topic horen. Codes geven betekent dat er korte woorden worden gegeven aan stukken tekst, waaruit blijkt waar de tekst over gaat (Baarda et al., 2013). Als eerst zal er open gecodeerd worden. Alles wat van belang is, zal op deze manier aan bod komen. De verbatim interviews worden regel voor regel gelezen, de nuttige informatie wordt ondergebracht in codes. Die tekst zal vervolgens samengevat worden, dit is het samenvattend coderen (Baarda et al., 2013). Uit elk stuk tekst wordt de kern opgeschreven, de zogenaamde deelconclusie. Een risico hiervan is dat er mogelijk te snelle conclusies worden

getrokken, de eigen interpretatie komt dan te snel. Door stil te staan bij de eigen interpretatie kan dit worden voorkomen. Na het samenvattend coderen worden alle codes ondergebracht in een

boomschema. Op deze manier worden de codes geordend en vallen dingen op, zoals tegenstrijdige antwoorden. Op basis hiervan kan het hoofdstuk resultaten geschreven worden, waarbij gebruik zal worden gemaakt van tabellen en de eerder gevonden literatuur.

(23)

H7. Resultaten

Op basis van de interviews die zijn afgenomen komen in dit hoofdstuk de resultaten aan het licht. De resultaten zullen beschreven worden aan de hand van de topics die zijn gebruikt voor de interviews. Elk topic staat voor een thema dat naar voren is gekomen, daarnaast geven de topics uiteindelijk antwoord op de hoofd- en deelvragen. De resultaten zijn geanalyseerd door middel van data-analyse tabellen die te vinden zijn in bijlage 4. De resultaten zullen hier uitgewerkt worden en versterkt worden met citaten uit de interviews. Sommige citaten waren slecht leesbaar wegens het letterlijk uitwerken van de interviews. Hier zijn lopende zinnen van gemaakt, maar de informatie is gegeven door de respondenten. Aan het eind van het hoofdstuk wordt de eigen interpretatie weergegeven. In tabel 1 is een overzicht te zien van de geïnterviewde respondenten. In tabel 2 is de topiclijst te vinden.

Tabel 1: respondenten

Respondent Leeftijd Opleiding/Werk Afkomst

Professional 1 Onbekend Stichting Buurtbazen Marokkaans

Professional 2 Onbekend Stichting Buurtbazen Marokkaans

Jongere 1 16 jaar Action en middelbare

school

Marokkaans

Jongere 2 19 jaar Sales werk en HBO

International Business

Half Indonesisch

Jongere 3 19 jaar Autobedrijf en MBO

Manage Retail

Marokkaans

Jongere 4 19 jaar Horeca Marokkaans

(24)

7.1. Knelpunten

Door middel van dit thema is er kennis gemaakt met de doelgroep van het project Bûsebaas. Wie zijn zij en waarom doen zij mee aan Bûsebaas? Het thema is opgedeeld in sub thema’s, waarvan de resultaten hieronder benoemd zullen worden.

Dagelijks leven

Aan het begin van de interviews stond vooral de kennismaking met de doelgroep centraal. Op de vraag waar de jongeren in het dagelijks leven tegenaan lopen kwamen uiteenlopende antwoorden. Een thema dat bij meerdere respondenten naar voren kwam, was het ervaren van vooroordelen. Professional 1 zei het volgende over vooroordelen: ‘’dan krijg je selffulfilling prophecy, van zie je wel, ik ga het niet nog een keer bij een andere supermarkt proberen want ik word toch niet aangenomen. Hè want ik heb een Marokkaanse naam of hè het feit dat ik moslim ben of dan denken ze dat ik misschien terrorist ben of. Er is een groep jongeren die er op deze manier mee omgaat.’’ (Interview P1, regel 53)

Deze opmerking werd op een andere manier bevestigd door één van de geïnterviewde jongeren. Hij gaf namelijk aan dat de jongeren in Leeuwarden last hebben van vooroordelen op straat, in plaats van bij het solliciteren: ‘’de meeste jongens die waren ook geen Gert-Jan uit het Gooi ofzo, maar wel gewoon ehh de half Marokkaanse jongens die wegrennen voor de politie.’’ (Interview J1, regel 104) In de theoretische verdieping is al eerder aandacht besteed aan selffulfilling prophecy. De jongere denkt dat bijvoorbeeld de sollicitatie zal mislukken, waardoor deze gedachte ook uitkomt (Rigter, 2004). Een mogelijk gevolg hiervan is het niet kunnen vinden van een bijbaan, geeft professional 1 aan. De jongeren zelf hebben dit niet benoemd, zij ervaren het vinden van een baan niet als een probleem.

De leeftijd van de jongeren speelt daarnaast een rol in het dagelijks leven. De jongeren bevinden zich in een fase waarin ze op zoek zijn naar een eigen identiteit (De Bil & De Bil, 2013). In de literatuur wordt dit omschreven als een fase waarbij de jongeren op zoek zijn naar wie ze zijn, maar vooral ook aansluiting zoeken bij hun vrienden. Ze willen erbij horen en zetten zich af tegen ouders, leraren et cetera (De Bil & De Bil, 2013). In de interviews met de twee professionals werd ditzelfde benoemd. Zij zeiden het volgende:

‘’Ze komen allemaal heel stoer over op die leeftijd, ze willen allemaal het duurste van het duurste kleding natuurlijk hè. Ze willen allemaal een beetje merkkleding om erbij te kunnen horen maar ondertussen zijn ze heel onzeker over wie ze zijn en over wat ze kunnen bereiken.’’ (Interview P1, regel 59)

‘’Daarnaast zijn de jongeren ook gewoon bezig met het zoeken naar een eigen identiteit, een eigen toekomstperspectief.’’ (Interview P2, regel 17)

Over dit onderwerp werd door de jongeren zelf weinig gezegd. De professionals vertelden hier meer over. Knelpunten die werden benoemd door professional 1 en 2 zijn nog: jongeren hebben een gemis aan financiële vaardigheden, hebben soms een taalachterstand, hebben behoefte aan persoonlijke aandacht en hebben geen plek om samen te komen (Interviews P1 en P2).

Oorzaak

In de literatuur zijn allerlei verklaringen te vinden voor de problemen die jongeren in het dagelijks leven ervaren. De theorie van het modelleren is iets wat een grote rol speelt in het leven van de jongeren, deze theorie is bedacht door Bandura (1971). Hij schrijft dat mensen een rolmodel in hun

(25)

Daarbij stellen van der Schors et al. (2016) dat een verkeerd voorbeeld een vergrote kans oplevert om in de financiële problemen te komen. Bûsebaas probeert hierop aan te sluiten door zelf een voorbeeld te zijn voor de jongeren. ‘’Dat merk ik bij mezelf ook ehh dat je altijd wel iemand nodig hebt naar wie je opkijkt en daar proberen wij een positief rolmodelschap in ehh aan te brengen.’’ (Interview P2, regel 21) Jongere 3 bevestigt in het interview dat hij opkijkt naar de professional: ‘’in mijn ogen, ik praat wel met iemand die volwassener dan jij is. Die veel meer levenservaring heeft. En die weet wat ie zegt. Tja dan automatisch ehh spits je dat, dat je gewoon goed naar hem luistert.’’ (Interview J3, regel 148) Mogelijk hebben de jongeren een verkeerd rolmodel gehad in het verleden, waardoor zij een gemis aan financiële vaardigheden ervaren.

Professional 1 vertelt over de rol van de ouders van de jongeren bij Bûsebaas het volgende: ‘’dus het is een beetje een wisselwerking. Op het moment dat je ouders een uitkering hebben en je ouders zijn ook nog eens allochtoon. Dat klinkt wel heel raar wat ik nu zeg, maar dan heb je grote kans dat je ouders een slecht netwerk hebben, dus dat je ouders ook naja ehh van zichzelf het heel lastig vinden om werk te vinden en om meer inkomen te genereren. En dan heb je als kind van hun er ook nog is last van zeg maar.’’ (Interview P1, regel 43) Zij benoemt het netwerk van de ouders dat van belang is voor de financiële situatie thuis. Hoeksema & van der Werf (2016) benoemen juist dat het

onderwerp financiën een taboe is in de huidige samenleving. Mogelijk krijgen de jongeren thuis niets mee over dit onderwerp en leren daardoor ook geen vaardigheden aan.

Een andere oorzaak ligt in de levensfase waarin de jongeren verkeren. Professional 2 zegt hier het volgende over: ‘’dan ook weer terug op die ehh leeftijd die adolescentiefase waarin die jongeren toch gevoelig zijn voor bepaalde zaken, niet op tijd kunnen plannen, consequenties kunnen zien noem het maar op.’’ (Interview P2, regel 31) Dit komt volledig overeen met wat Casey et al. (2010) zeggen over de adolescentiefase. Zij stellen ook dat jongeren niet over de toekomst nadenken, waardoor

verkeerde keuzes kunnen worden gemaakt. Ten slotte zijn schaamte, de moedertaal en de verdeling allochtoon/autochtoon oorzaken die worden genoemd door de professionals (Interviews P1 en P2).

Coping

Elke jongere gaat op zijn eigen manier om met problemen die hij/zij in het dagelijks leven ervaart. De meeste opmerkingen hierover kwamen wederom vanuit de professionals. Zo benoemden zij dat de jongere gaat liegen, de problemen opkropt, zich schaamt of vervalt in criminaliteit. Een opvallende opmerking van professional 2 was dat de jongeren de route niet weten naar hulp (Interview P2, regel 27). Zij kennen de sociale kaart niet in Leeuwarden.

Jongere 1 geeft aan dat hij zichzelf gaat bewijzen om de vooroordelen tegen te spreken: ‘’ja gewoon accepteren denk ik. En juist laten zien dat ik niet zo ben als dat zij denken.’’ (Interview J1, regel 67) Er zijn dus verschillende manieren waarop de jongeren omgaan met hun problemen.

Reden deelname

Elke jongere heeft een reden gegeven waardoor hij zich aangetrokken voelde om mee te gaan doen aan het project Bûsebaas. De verschillende redenen zijn weergegeven in tabel 2, deze is te vinden op de volgende pagina. Opvallend is dat de jongeren een bepaalde verwachting hadden voor ze aan het project begonnen. Hieronder zullen enkele citaten gegeven worden die hierbij horen:

‘’Ehh ik wou meer kennis hebben over mijn financiën en over de dingen ehh die mensen buiten de buurt over ons denken en dat soort dingen.’’ (Interview J1, regel 45)

(26)

Tabel 2: redenen deelname

7.2. Methodiek

Het thema methodiek is in het leven geroepen om kennis te maken met het project. Wat doen zij en hoe leggen zij contact met de jongeren?

Werkwijze

Bûsebaas hanteert verschillende doelen om te behalen met het project en de jongeren. Vanuit de stichting Schulden naar Kansen wordt gesteld dat de projecten die zij financieren zich richten op financiële vaardigheden en dergelijke (Berg et al., 2019). Bûsebaas richt zich daarop, maar zij nemen ook een stuk beroepsoriëntatie mee: ‘’Maar wel om ze bewust te laten worden van hoe oriënteer je je ook. Kijk je even naar opleiding, beroepsoriëntatie, maar ook hoe ga je ermee om als je een baan hebt? Hoe ga je om met geld? Als ze gaan solliciteren, geven we ze wat tips mee.’’ (Interview P1, regel 49). Het is belangrijk dat

de jongeren vertrouwen gaan krijgen in hunzelf, aldus professional 1 (Interview P1, regel 57). Ook professional 2 beaamt dat beroepsoriëntatie een belangrijk deel van het project is, naast het aanleren van financiële vaardigheden. Het grootste doel van Bûsebaas lijkt te zijn het creëren van bewustwording onder de jongeren. ‘’Eén van de doelen is om gewoon ehh een grote impact te creëren hè bij jongeren, maar ook dat jongeren stilstaan bij hé wat is dan eigenlijk de waarde van geld? Hoe kan je ermee

omgaan? Maar ook dat jongeren bewust zijn van hé er zijn gewoon heel veel kansen om mij heen en soms moet je niet wachten tot de kansen daar zijn, maar soms moet je die ook zelf creëren.’’

(Interview P2, regel 71). In tabel 3 is te lezen wat de jongeren over de werkwijze van Bûsebaas zeggen. 0 0,5 1 1,5 2 VERWACHTING LEREN POLITIEBEZOEK

Antwoorden

Antwoorden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Consequently, the research question posed is: ‘Does the family influence on Experience have a relationship with financial performance in Dutch family businesses?’

wetgever met de invoering van artikel 52a AWR voor ogen had, niet wordt geboden indien de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen de informatiebeschikking kan worden omzeild via

Ouders gaven aan zelf niet altijd te weten hoe ze hun kinderen kunnen helpen en ondersteunen bij het leerproces en diverse basisscholen gaven aan op zoek te zijn naar een

Het ontwikkelen van een coherent raamwerk is nuttig omdat hiermee het onderzoek op het gebied van accounting in kaart wordt gebracht, omdat de onderliggende relaties

Dit kunnen problemen zijn waar jongeren al eens op hebben gezocht, maar het kunnen ook problemen zijn waar jongeren op zouden willen zoeken of het zouden volgens jongeren problemen

toekomstverbeelding buitengewoon persoonlijk is, zo dus ook die van de deelnemende leerlingen. De grotendeelse overeenkomst in de gerapporteerde ervaringen van de leerlingen

Omdat het aantal deelnemers dat een indicatie laaggeletterdheid krijgt onder mensen die Nederlands niet als moedertaal hebben veel hoger is dan onder mensen met Nederlands

Doel van het onderzoek is duiding van het belang van goede samenwerking tussen jeugdhulpinstellingen en W&I voor jongeren voor wie het belangrijk is dat de ondersteuning van