• No results found

De eerste deelvraag luidt als volgt: ‘’Wat is momenteel de werkwijze van Bûsebaas om aan te sluiten bij de jongeren?’’ Uit de resultaten blijkt dat er verschillende methodieken worden ingezet om goed aan te sluiten. Centraal staat het outreachend werken, waarbij Bûsebaas op de jongeren afstapt en in hun leefwereld kruipt. Het presentiemodel van Omlo (2017) komt sterk naar voren in de werkwijze van Bûsebaas. De professional betreedt namelijk het territorium van de jongeren, ze spreken de jongeren aan op de plekken waar ze dagelijks te vinden zijn. Dit kan zijn in de sportschool, maar ook op schoolpleinen etc. Het contact wordt onderhouden via social media, de leefwereld van de

jongeren. De workshops worden echter alleen fysiek gegeven, in groepsvorm. Daarnaast zien we het modelleren van Bandura (1971) terugkomen tijdens het project. De professional wordt ingezet als rolmodel voor de jongeren waarbij vooral de leeftijd en de afkomst van invloed zijn. De jongeren geven aan naar de professional op te kijken, ze zien hem als voorbeeld. Ze zien dat de professional van een allochtone afkomst is, maar toch dingen heeft bereikt in het leven. Hij heeft een goede baan. Voor de jongeren is dat een voorbeeld dat zij dat ook kunnen bereiken als ze dat willen.

8.2. Deelvraag 2

De tweede deelvraag ging over de mening van de jongeren: ‘’Hoe hebben de jongeren hun deelname aan Bûsebaas ervaren?’’ De jongeren waren allemaal positief over de deelname aan Bûsebaas in de interviews. De ervaring werd als uniek en leerzaam beschreven. Sommige jongeren wisten al het een en ander over de onderwerpen die werden behandeld in de workshops, maar elke jongere geeft aan iets te hebben geleerd. De jongeren geven aan het prettig te vinden dat er geen schoolse sfeer hangt, maar dat het allemaal laagdrempelig aanvoelt.

Ook aan de professionals is gevraagd hoe zij terugkeken op het afgelopen jaar. Deze reacties waren eveneens positief. De professionals vinden dat het doel van het project is bereikt. Ze kregen van de jongeren terug dat ze bewuster omgaan met hun financiën en er kwamen acties uit voort, zoals sollicitaties die zijn verstuurd. De professionals vinden dat het project al geslaagd is door het

bereiken van de jongeren. Vele hulpverleners lukt het niet om deze moeilijke doelgroep te bereiken.

8.3. Deelvraag 3

De derde deelvraag was: ‘’Wat hebben de jongeren gemist tijdens het traject van Bûsebaas?’’ Uit de resultaten komt weinig naar voren vanuit de jongeren zelf. Er werd gezegd dat er sportactiviteiten werden gemist, omdat zij geen plek meer hebben om samen te sporten. Dit werd echter niet gelinkt aan het opdoen van financiële vaardigheden. Een andere jongere vond dat het bereik wat groter kon. Hij gaf aan dat het project nu voornamelijk alleen het eigen netwerk outreachend benaderde, maar dat dit ook grootser zou kunnen. De professionals kwamen met meer antwoorden op deze vraag. Zo kwam naar voren dat de professional het oudercontact tijdens het project mist. Ze is van mening dat de ouders als rolmodel kunnen dienen, maar dan wel over financiële vaardigheden moeten bezitten. Ook vinden de professionals dat het inzetten van rolmodellen en het thema beroepsoriëntatie meer

Ten slotte hadden de professionals meer input van de jongeren verwacht tijdens de evaluaties. Er werden voornamelijk algemene antwoorden gegeven. De professional denkt dat dit komt doordat de jongeren er na verloop van tijd niet meer zo mee bezig zijn. Hun leven is dan al verdergegaan, het leven van jongeren gaat al snel genoeg.

8.4. Deelvraag 4

Om een aanbeveling te kunnen doen aan Bûsebaas is de volgende deelvraag in het leven geroepen: ‘’Hoe kunnen de professionals van Bûsebaas betere aansluiting vinden volgens de jongeren?’’ De jongeren geven hier weinig aan, ze lijken het prettig te vinden dat Bûsebaas op een outreachende manier te werk gaat. Eén van de jongeren heeft de behoefte om het bereik grootser aan te pakken. Hij vindt dat social media kan worden ingezet bij het werven van de jongeren. Dit past bij de presentiebenadering, waarin er in de leefwereld wordt gekropen van de jongeren (Omlo, 2017). De jongere geeft aan dat het van belang is om een vertrouwensband op te bouwen voor het project is begonnen. Om beter aan te sluiten op de leeftijd van de jongeren wordt er verzocht om de inhoud van de workshops hierop aan te passen. Zo zijn de meeste jongeren bijna achttien jaar, waarbij veel veranderd op het gebied van financiën en verantwoordelijkheden. De jongeren geven aan behoefte te hebben aan meer informatie op dit gebied. Meer antwoorden kwamen niet vanuit de jongeren, ze leken positief te zijn over de werkwijze van Bûsebaas.

8.5. Hoofdvraag

Als conclusie zal er antwoord gegeven worden op de vraag waar het allemaal om draait. Bûsebaas sluit ten eerste aan op de jongeren door het outreachend werken in te zetten. Bûsebaas wacht niet tot de jongeren zichzelf aanmelden, maar gaat zelf op zoek naar deelnemers. Dit doen ze door het presentiemodel van Omlo (2017) te gebruiken. Deze is gebaseerd op de presentiebenadering. De benadering stelt dat de professional in de leefwereld van de cliënt moet stappen en zich moet laten leiden door de cliënt. Soms is het aanwezig zijn al genoeg. De professional van Bûsebaas geeft aan dat de jongeren de persoonlijke aandacht belangrijk vinden. Bûsebaas spreekt de jongeren aan op de plekken waar zij met hun vrienden hangen, ze betreden dus hun leefwereld. Daarbij overleggen zij met de jongeren over de plaats en het moment waarop de workshops worden gegeven. Het programma van de workshops sluit aan op de jongeren door thema’s te behandelen die passen bij hun leeftijd. Sommige deelnemers waren echter nog te jong. Er wordt rekening gehouden met de adolescentiefase waarin de jongeren verkeren (Casey et al., 2010). In deze fase hebben de

adolescenten voorbeelden nodig om hun eigen identiteit te kunnen ontwikkelen en accepteren ze geen adviezen van ouders, docenten etc. Door een professional in te zetten die fungeert als rolmodel (Bandura, 1971) en die veel interactie inbrengt in de workshops zorgt Bûsebaas ervoor dat het voor de jongeren laagdrempelig voelt. De professional is veelal van dezelfde afkomst als de jongere en praat af en toe in de taal die de jongeren spreken, straattaal. De communicatie tussen de workshops door vindt plaats over social media. Dit past ook in de leefwereld van de jongeren.

Concluderend worden er dus verschillende manieren gebruikt om aan te sluiten op de jongeren, namelijk:

(1) Outreachend werken: afstappen op de jongeren in plaats van wachten. (2) Presentiebenadering: verdiepen in de leefwereld van de jongeren.

(3) Inhoud workshops: onderwerpen behandelen die voor de jongeren interessant zijn. (4) Rolmodellen: het gebruik van toepasselijke ervaringsverhalen bijvoorbeeld.

H9. Kwaliteit

Om te reflecteren op de zwakke en sterke punten van dit onderzoek, wordt in dit hoofdstuk de validiteit, betrouwbaarheid en generaliseerbaarheid beschreven. Ten slotte wordt er gereflecteerd op hoe het onderzoek is verlopen.

9.1. Validiteit

Door de validiteit van een onderzoek te meten wordt gekeken naar hoe er is gewerkt en of hiermee juiste uitspraken kunnen worden gedaan (Baarda et al., 2013). Een sterk punt van dit onderzoek is het literatuuronderzoek dat is gedaan. Mijn interpretaties kunnen worden onderbouwd met literatuur. In het hoofdstuk ‘onderzoeksopzet’ heb ik aangegeven triangulatie in te zetten. Voor een deel is dit gelukt, er is namelijk literatuuronderzoek gedaan en er zijn interviews afgenomen. Echter kon de observatie niet doorgaan, wegens de corona crisis die speelde. Hiermee heb ik een

dataverzamelingsmethode minder gebruikt, wat de validiteit zou kunnen verlagen.

De observatie kon niet plaatsvinden. Het kabinet besloot dat er geen groepen gevormd mochten worden, dus werden de workshops afgelast. Bij een observatie komen minder snel sociaal wenselijke antwoorden naar voren, maar er is een risico dat de eigen interpretatie van de onderzoeker een valkuil zal zijn (Baarda et al., 2013). Dit risico speelt nu niet mee.

Een sterk punt aan de interviews is dat er verschillende perspectieven naar voren zijn gekomen. Er zijn twee professionals en vier jongeren geïnterviewd, met elk hun eigen ervaring en opinie. In het hoofdstuk ‘onderzoeksopzet’ is te lezen dat er is gekozen voor een niet volledig gestructureerd interview. Ik merkte na elk interview dat er onderwerpen waren die overbodig waren om apart uit te vragen. Na elk interview ben ik de topiclijst weer gaan aanpassen. Toch heb ik aan elk interview wat gehad. Het plan was om de interviews persoonlijk af te nemen. Wegens het coronavirus kon dit niet doorgaan. Alle interviews zijn telefonisch afgenomen. Dit is een zwak punt in mijn onderzoek. Er bestaat namelijk de kans dat de respondenten zich niet op hun gemak hebben gevoeld en andere antwoorden hebben gegeven. Ik had het gevoel dat ik heel erg moest trekken om antwoorden uit de jongeren te krijgen. De anonimiteit is benadrukt, waardoor de respondenten zich mogelijk vrijer hebben gevoeld alles uit te spreken. In het hoofdstuk ‘onderzoeksopzet’ heb ik bedacht dat de projectleider zou zorgen voor de respondenten. Hiermee is de vrijwilligheid gewaarborgd.

9.2. Betrouwbaarheid

Betrouwbaarheid houdt in dat het onderzoek dezelfde resultaten geeft als het onderzoek nogmaals zou worden uitgevoerd (Baarda et al., 2013). Een zwak punt aan de betrouwbaarheid in dit

onderzoek is het werven van de respondenten. De projectleider heeft de jongeren benaderd, wat als gevolg kan hebben dat hij de jongeren selectief heeft benaderd. Dit verzwakt de betrouwbaarheid van het onderzoek, de andere jongeren zijn zo niet gehoord. Een sterk punt voor de

betrouwbaarheid is dat de interviews allen verbatim zijn uitgewerkt. De eigen interpretaties spelen hierbij geen rol. De interviews werden soms verstoord doordat een telefoon af ging of iemand die de kamer van de jongere in kwam. Dit zorgde voor ruis. Het heeft geen nadelen gehad voor het

verbatim van de interviews. De data-analyse heeft meerdere keren plaatsgevonden. Het is

uitgewerkt, gecodeerd, er is een codeboom gemaakt en verwerkt in het hoofdstuk ‘resultaten’. Op deze manier is er vier keer naar de eigen interpretaties gekeken.

9.3. Generaliseerbaarheid

Dit onderzoek is gericht op het project Bûsebaas in Leeuwarden. De resultaten hiervan kunnen niet gegeneraliseerd worden naar andere projecten. Wel kunnen werkende aspecten toegepast worden bij andere projecten, omdat het bewezen effectief is. Bûsebaas kan de adviezen gebruiken ter verbetering van het project in de toekomst. Om uitgebreidere antwoorden te kunnen ontvangen van de jongeren is het nodig om een vervolgonderzoek uit te voeren. Op dat moment kunnen de

interviews persoonlijk afgenomen worden in plaats van telefonisch. Daarnaast is vervolgonderzoek van belang om het project te blijven monitoren.

9.4. Algemene reflectie

Aan het begin van de scriptie ging ik er met volle moed tegenaan. Het onderwerp was al bepaald door mijn opdrachtgever, maar verder stond ik er vrij in. Ik begreep niet helemaal wat de bedoeling volgens hen was, maar door me verder te verdiepen kwam ik hier al snel achter. Ik heb nieuwe dingen geleerd over de doelgroep en vond het weliswaar leuk om de bronnen te gaan verzamelen. Op het moment dat ik aan de data verzameling zou beginnen, wurmde corona zich ertussen. Dit heb ik als enorm lastig ervaren, omdat de plannen die ik had bedacht niet uitgevoerd konden worden. Ik ervaarde angst en stress dat alles zou mislukken. Dankzij goed contact met de projectleider is dit alles goed gekomen. Mijn motivatie om te schrijven viel af en toe weg. Om toch bij te blijven heb ik

deadlines voor mezelf gesteld. Elke zondag moest ik een nieuw deel af hebben. Dit heeft me enorm geholpen om niet te gaan stressen en op schema te blijven. Terugkijkend op het resultaat heb ik er misschien niet alles uit weten te halen wat ik wilde, maar ben ik toch trots op wat ik heb bereikt.

H10. Beroepsproduct

In dit laatste hoofdstuk wordt een terugkoppeling gegeven naar de beroepspraktijk. Dit wordt gedaan door middel van een beroepsproduct, welke te vinden zal zijn als bijlage. Tevens wordt dit beroepsproduct verantwoordt in dit hoofdstuk.

10.1. Beroepsproduct

Als beroepsproduct is er gekozen voor een tijdschriftartikel dat is opgestuurd naar het Vakblad Sociaal Werk. Deze is te vinden in bijlage 1. Het bewijs dat het artikel is opgestuurd is te vinden in bijlage 2.

10.2. Verantwoording

Kwestie

Voor ik begon aan deze scriptie wist ik dat mijn onderwerp armoede zou zijn. Ik wist nog niet welk project ik zou gaan onderzoeken, dat kreeg ik later te horen. Heel lang heb ik het idee gehad dat ik me zou richten op jongeren die last hebben van schuldenproblematiek. Hier is de signalering en de literatuur ook op gericht. Echter bleek dat het project zich richt op jongeren met een verhoogd risico op schulden, ze hebben nog geen schulden. Het doel van de scriptie was om te toetsen of Bûsebaas voldoet aan het behoefteprincipe, omdat dit principe in eerdere onderzoeken niet goed naar voren kwam (Berg et al., 2019). De hoofd- en deelvragen waren al vastgesteld door de opdrachtgever, het lectoraat. Zelf vond ik deze vraag nog te abstract, waardoor ik het ben gaan wijzigen. Om toch rekening te houden met het behoefte principe ben ik gaan onderzoeken hoe Bûsebaas aansluit op de behoeften van de jongeren. Er kwamen meerdere doelen bij voor dit onderzoek. Ik wilde namelijk dat de werkwijze van het project verspreid zou worden, maar ook dat het project door middel van dit onderzoek weer verbeterd zou kunnen worden. Tijdens het onderzoek vond ik het belangrijk om tevens de meningen en behoeften van de professionals mee te nemen. Zo zijn er deelvragen opgezet om antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag. Deze deelvragen onderzoeken de werkwijze van Bûsebaas, de mening van de jongeren en de behoeften van de jongeren en professionals.

Wat dit onderwerp complex maakt is dat deze jongeren vaak onbereikbaar zijn. In deze levensfase willen jongeren zelfstandig zijn en zetten zich af tegen autoriteiten, zoals te lezen is in de

theoretische verdieping (Casey et al., 2010). Daarnaast is het onderwerp financiën vaak een taboeonderwerp (De Jong, 2017). Het project zal goed moeten aansluiten op de jongeren om ze te kunnen bereiken en om ze betrokken te houden.

Visie

Als professional ben ik van mening dat dit project een grote meerwaarde levert aan het bereiken van deze doelgroep. Uit de resultaten blijkt dat de jongeren het erg leuk vinden, blijven komen en het geen punt vinden om over een taboeonderwerp als financiën te praten. Daarbij komen er nog meer thema’s aan bod. Bij mijn vorige baan als maatschappelijk werkster merkte ik dat jongeren niet komen opdagen en zeker niet aan de bel trekken als het om financiën gaat. Als professional vind ik gelijkwaardigheid erg belangrijk en als adolescent kan ik dat beamen. Jongeren willen niet het gevoel hebben dat er iemand boven hen staat, maar dat er iemand naast hen staat. Ik ben van mening dat het project Bûsebaas dit zeker meeneemt in hun aanpak en dat vele organisaties hiervan kunnen leren. Over het onderwerp zelf heb ik ook zo mijn eigen mening. Ik vind namelijk dat er te weinig aandacht wordt besteed aan het onderwerp financiën. Op scholen zouden ze lessen moeten wijden

Als ik kijk naar maatschappelijke projecten zijn er maar weinig die gericht zijn op dit onderwerp met de doelgroep jongeren. Dit durf ik bijna schandelijk te noemen, omdat het hier gaat om de toekomst van Nederland.

Ideeën

In mijn optiek kan Bûsebaas vooral doorgaan met waar ze mee bezig zijn. Ze zoeken op verschillende manieren aansluiting bij de jongeren. Vooral het inzetten van de presentiebenadering lijkt te werken. Het verdiepen in de leefwereld van de jongeren, naast de jongeren staan en vooral afgaan op hun behoeften (Omlo, 2017). Elk jaar zal een andere groep jongeren gaan deelnemen aan het project. Om deze reden denk ik dat het belangrijk is dat er jaarlijks een goed onderzoek wordt gedaan onder de jongeren door middel van één op één gesprekken met een externe partij. Op deze manier worden minder snel sociaal wenselijke antwoorden gegeven en wordt er jaarlijks gekeken naar de behoeften. In de resultaten kwamen een aantal punten naar voren die komend jaar zouden kunnen zorgen voor verbetering van het project. In de theoretische verdieping kwam naar voren dat jongeren iemand nodig hebben om naar op te kijken, maar dat een verkeerd voorbeeld kan zorgen voor

schuldenproblematiek (Van der Schors et al., 2016). Om deze reden lijkt het mij van belang dat de ouders betrokken worden bij dit project. Daarnaast zouden er workshops op scholen gegeven kunnen worden, zodat het onderdeel wordt van de algemene ontwikkeling. Wat ook in de interviews naar voren kwam is de onlinewereld. Deze wordt al goed ingezet in het contact met de jongeren, maar zou wellicht ook ingezet kunnen worden als informatiepunt. Dit past bij de leefwereld van jongeren.

Uit de resultaten blijkt dat er andere thema’s dan financiën en beroepsoriëntatie naar voren kwamen. Thema’s waar de professionals binnen de kaders van het project niets mee konden doen. Door samen te werken met bijvoorbeeld lokale wijkteams zouden jongeren verwezen kunnen worden naar elkaar. Hierbij moet wel opgepast worden dat dit zorgvuldig en duidelijk voor de jongeren gebeurt.

Meerwaarde

De kern van het probleem was dat het behoefteprincipe niet goed kon worden achterhaald in voorgaande onderzoeken. Door dit onderzoek zijn de behoeften van de jongeren wel naar voren gekomen. Hiermee kan het project wijzigingen aanbrengen in hun aanpak om nog beter aan te sluiten op deze behoeftes. De meerwaarde is dat de doelgroep op deze manier de best mogelijke hulp kan krijgen die deze nodig heeft. Het kan zorgen voor een mooiere toekomst van deze jongeren. Bûsebaas kan dit onderzoek gebruiken ten behoeve van het project. Ze kunnen in dit onderzoek lezen wat zij goed doen en waar de jongeren/professionals nog behoefte aan hebben. Hier kunnen zij mee aan de slag. Daarnaast zou dit onderzoek kunnen zorgen voor naamsbekendheid, omdat het lectoraat Armoede Interventies deze resultaten publiceert.

De sociaal werkers in Nederland zouden dit onderzoek kunnen gebruiken als leerproces. Ik ben van mening dat deze doelgroep een andere aanpak nodig heeft dan bij volwassenen. In dit onderzoek is beschreven welke methodieken aanslaan bij de jongeren en welke behoeften zij nog meer hebben. Als sociaal werker kun je dit toepassen bij je eigen cliënten.

In de signalering en probleemverkenning zijn vele bronnen te vinden over de problemen die jongeren ervaren in het dagelijks leven. Daarnaast kwamen in de interviews ook punten naar voren waar deze doelgroep tegen aan loopt. Nederland zou deze informatie kunnen meenemen in besluiten die zij nemen en regels die zij opstellen. Mogelijk wordt het belang van deze vaak vergeten doelgroep meer naar voren gebracht en besteden sociale organisaties hier meer aandacht aan.

GERELATEERDE DOCUMENTEN