• No results found

Oeps…vergeten : het effect van implementatie intenties bij ouderen op de prestatie van het prospectief geheugen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Oeps…vergeten : het effect van implementatie intenties bij ouderen op de prestatie van het prospectief geheugen"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Oeps…vergeten

Het effect van Implementatie Intenties bij ouderen op de

prestatie van het prospectief geheugen

Marthe Tjitske Pels 10009795

Begeleidster: Sanne de Wit 6/20/2014

Aantal woorden: 5991

(2)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 1

Abstract ... 3

Implementatie Intenties en het Prospectief Geheugen bij Ouderen ... 4

Implementatie Intenties en het Prospectieve Geheugen ... 6

Implementatie Intenties en Event- en Time-Based Prospectief Geheugen ... 11

Individuele Verschillen ... 17

(3)
(4)

Abstract

Dit literatuuroverzicht onderzoekt het effect van implementatie intenties op de prestatie van ouderen op prospectief geheugen. Hierbij wordt zowel het event-based als het time-based prospectief geheugen onderzocht. Gebleken is dat implementatie intenties zorgen voor een verbetering van de prestatie van ouderen op prospectieve geheugentaken. Vooral event-based geheugen lijkt hiervoor geschikt, omdat dit in tegenstelling tot time-event-based prospectief geheugen geen actief monitoren vereist. Ook is er onderzoek gedaan naar individuele verschillen in werkgeheugen en persoonlijkheid in verband met prospectief geheugen en implementatie intenties. Het werkgeheugen blijkt belangrijk te zijn bij de vorming van implementatie intenties. Hoe beter het werkgeheugen, hoe beter de uitvoering van intenties. Het gebruik van implementatie intenties is prestatie bevorderend gebleken bij ouderen.

(5)

Implementatie Intenties en het Prospectief Geheugen bij Ouderen

Dagelijks worden intenties gevormd, zoals na werk boodschappen doen of s’ avonds de kat te eten geven. Intenties worden gevormd, moeten vervolgens onthouden worden en op het juiste tijdstip worden uitgevoerd, hier zorgt het prospectief geheugen voor. Maar wat als dit geheugen je in de steek laat? Uit het onderzoek van Huppert, Johnson en Nickson (2000) is gebleken dat slechts 54 procent van de ouderen succesvol was in het uitvoeren van een prospectieve geheugen taak, dit betekent dat 46% van de ouderen moeite heeft met het volbrengen van intenties.

Veroudering is een proces dat niet tegen te houden is, op den duur zal dit ons allen beïnvloeden. Naast dat het onprettig is om intenties te vergeten of niet correct uit te voeren hebben ouderen vaak medicijnen nodig, waarbij het vormen van intenties om ze in te nemen belangrijk is. 67,9% van de ouderen van 65 tot 75 jaar gebruikt voorgeschreven medicijnen, voor 80 jaar en ouder is dit zelfs 81.2% (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014).

Prospectieve geheugenprocessen vereisen eigen initiatief bij het ophalen van informatie, op oudere leeftijd wordt dit interne proces van informatie ophalen minder betrouwbaar. Bij weinig externe aanwijzingen of wanneer er meerdere acties moeten worden onthouden wordt de kans groter dat ouderen intenties vergeten of foutief uitvoeren. Ook is er een achteruitgang te zien bij ouderen in het functioneren van de frontale kwab wat zorgt voor een verslechtering van het kunnen negeren van taak irrelevante informatie en de

verslechtering van het zelf initiëren van acties. Wat intact blijft zijn gewoontes, het

automatisch geheugen, impliciet geheugen en het herkennen van dingen die vertrouwd zijn (Drag en Bieliauskas, 2010).

De informatie is wel beschikbaar in het geheugen, alleen het blijkt moeilijk om deze informatie op eigen initiatief op te halen. Implementatie intenties spelen in op dit probleem

(6)

door een externe stimulus te koppelen aan een intentie (Gollwitzer, 1999). Implementatie intenties worden op een alsdan manier geformuleerd, bijvoorbeeld: Als ik ga lunchen, dan eet ik een appel. Door de associatie tussen de stimulus en de intentie, worden, als de stimulus zich presenteert, automatisch de gedachten van de intentie geactiveerd. Implementatie intenties kunnen ervoor zorgen dat bij ouderen de prestatie op het prospectief geheugen kan worden verbeterd door het intacte automatische en impliciete geheugen te stimuleren (Aarts en Dijksterhuis, 2000). In dit literatuuroverzicht zal worden gekeken naar de relatie tussen prospectief geheugen en implementatie intenties en zal onderzocht worden of het gebruik van implementatie intenties helpt bij prospectieve geheugenproblemen bij ouderen.

Twee theorieën spreken elkaar tegen aangaande het prospectief geheugen: de Preparatory Attentional and Memory theorie (PAM-theorie) en het Multi-Process Model. De Preparatory Attentional and Memory (PAM) theorie (Smith en Bayen, 2004) stelt dat het succesvol ophalen van al geplande informatie altijd enige vorm van cognitieve capaciteit vergt. In de periode van het vormen van de intentie tot het uitvoeren ervan wordt volgens de theorie constant de omgeving gecontroleerd op de stimulus. In tegenstelling tot de PAM theorie beweerd het Multi-proces model (McDaniel en Einstein, 2005) dat het ophalen van informatie op een non-actieve manier kan plaatsvinden, hierbij wordt de informatie

spontaan opgehaald. Een externe stimulus zal voor het spontaan ophalen van informatie van een intentie moeten voldoen aan minstens één van de volgende vereisten; de stimulus en de intentie moeten sterk geassocieerd zijn met elkaar, de aanwijzing moet opvallend en

makkelijk waar te nemen zijn of de omgeving moet hints geven welke te maken hebben met de stimulus en/of intentie.

(7)

Het doel van dit literatuuronderzoek is het in kaart brengen van de werking van implementatie intenties bij de grote groep ouderen, waarvan een deel kampt met een verslechtering van het prospectief geheugen (Drag en Bieliauskas, 2009). In de eerste paragraaf zal onderzocht worden of implementatie intenties de achteruitgang van het prospectief geheugen kunnen opvangen. Daarnaast wordt er in de tweede paragraaf in detail gekeken naar het prospectief geheugen, namelijk naar het time-based en event-based prospectief geheugen. Event-based prospectief geheugen is het zich herinneren om een bepaalde actie uit te voeren wanneer specifieke omstandigheden zich voordoen. Time-based prospectief geheugen is het zich herinneren van het uitvoeren van een bepaalde actie op een vastgestelde tijd of tijdsinterval, bijvoorbeeld om 10:00 medicijnen innemen. Deze functies zullen in het licht van implementatie intenties worden bekeken, tot op heden is daar weinig onderzoek naar gedaan. Ten slotte zal er in de derde paragraaf gekeken worden naar individuele verschillen van werkgeheugen en persoonlijkheid en de invloed daarvan op het prospectief geheugen en implementatie intenties.

Implementatie Intenties en het Prospectieve Geheugen

Het impliciete en automatische geheugen lijkt relatief intact bij ouderen, daarentegen laat het prospectief geheugen meer achteruitgang zien (Drag en Beliauskieus, 2009).

Implementatie intenties zorgen voor een associatie tussen een intentie en een stimulus (Gollwitzer, 1999). Deze associatie zorgt, wanneer de stimulus zich presenteert, voor het vrijwel automatisch ophalen van de intentie. Dit automatisch ophalen kan voor ouderen de oplossing zijn voor een verslechterd prospectief geheugen. Implementatie intenties zouden namelijk zorgen voor het vrijwel automatisch ophalen van de intentie die anders op eigen

(8)

initiatief zou moeten worden opgehaald. Of dat werkelijk zo is wordt getoetst aan de hand van verschillende onderzoeken.

McDaniel, Howard en Butler 2008 onderzochten de werking van implementatie intenties bij prospectieve geheugentaken en het effect van de mate van aandacht die de omgeving vergt. Er namen 34 studenten deel aan het onderzoek. Er werd een een word-rate taak uitgevoerd welke werd gemanipuleerd op de mate van aandacht die de taak vereist, veel of weinig. Alle deelnemers ontvingen de volgende instructie: wanneer de woorden ‘spaghetti’ of ‘doll’ op het scherm verschenen tijdens de word-rate taak, diende de ‘Q’ ingetoetst te worden. Hiermee werd het prospectief geheugen getoetst. Er waren drie condities: deelnemers kregen ofwel geen verdere instructies, moesten zich de intentie inbeelden of kregen een implementatie intentie te zien die hardop herhaald moest worden. De resultaten lieten zien dat deelnemers, die implementatie intenties gebruikten, hoger scoorden op een prospectieve geheugentaak dan deelnemers die geen verdere instructie kregen of die zich de intentie moesten inbeelden. Op grond van dit resultaat werd geconcludeerd dat het gebruik van implementatie intenties een positieve invloed heeft op de prestatie van het prospectief geheugen -de kans is groter dat de intenties worden waargemaakt. Ook werd geconcludeerd dat de mate van aandacht die de omgeving vergt niet van invloed is op de prestatie wanneer implementatie intenties zijn gevormd.

Hoewel deze studie aangeeft, dat implementatie intenties zorgen voor een betere prestatie van het prospectief geheugen, is het niet met zekerheid te zeggen of dit bij ouderen ook het geval is. Volgend onderzoek zal in plaats van studenten ouderen als proefpersoon inzetten.

Onderzocht werd de werking van implementatie intenties op prospectieve

(9)

namen plaats achter een computerscherm, waarop de lexicon-decision taak werd voorgeschoteld. Een lexical-decision taak is een taak waarbij woorden van non-woorden moeten worden onderscheiden door het indrukken van toetsen. Als instructie kregen de deelnemers de opdracht om gedurende de gehele taak de shift-toets ingedrukt te houden. Ze moesten deze loslaten wanneer er een naam van een diersoort in beeld verscheen. Hiermee werd het prospectief geheugen gemeten. Deelnemers werden onderverdeeld in drie condities: de controle conditie waarbij de deelnemers slechts de uitleg kregen;

daarnaast was er een prospectief geheugen conditie waarbij de uitleg over de instructies in eigen woorden herhaald moest worden. Als laatste was er een implementatie intentie conditie, hier moesten deelnemers de volgende zin herhalen; ‘Als ik een woord zie dat een dier representeert dan laat ik de shift-toets los.’ Uit de resultaten bleek dat ouderen die een implementatie intentie moesten vormen beter presteerden op de prospectieve geheugen taak dan ouderen die geen verdere instructies kregen of de instructies in eigen woorden moesten herhalen. Geconcludeerd werd dat het vormen van implementatie intenties prestatie bevorderend werkt op het prospectieve geheugen bij ouderen.

De onderzoeken van Altgassen et al. (2008) en Zimmerman en Meier (2010) impliceren dat implementatie intenties de achteruitgang van het prospectieve geheugen bij

veroudering kunnen tegengaan. Bij de hier behandelde onderzoeken is er echter geen rekening gehouden met het gegeven dat in het echte leven er vaak een periode is dat men niet aan de intentie denkt en er spontaan moet worden teruggedacht aan de intentie om die goed uit te kunnen. Hier zal in de volgende onderzoeken aandacht aan besteed worden.

Rummel, Einstein en Rampey (2012) hebben onderzocht of implementatie intenties zorgen voor het spontaan ophalen van een intentie. 32 studenten namen deel aan het onderzoek. De taak begon met uitleg over de lexicon decision taak. Daarna kregen de

(10)

deelnemers de volgende instructies: de toets gelabeld ‘YES’ moest ingedrukt bij het verschijnen van de woorden ‘peach’ of ‘grape’ in beeld. Er waren twee condities:

deelnemers kregen ofwel geen verdere instructies of moesten een implementatie intentie vormen. Vervolgens werd de deelnemers verteld dat voor de lexicon decision taak een woord categorisatie taak uitgevoerd moest worden. Hierbij moesten ze ook gebruik maken van de toets ‘YES’. Gedurende deze taak werd de stimulus toch getoond om te kunnen zien of gedurende het uitvoeren van een secundaire taak toch intenties spontaan kunnen worden opgehaald. Uit de resultaten kwam naar voren, dat implementatie intenties zorgen voor het spontaan ophalen van de intentie wanneer een stimulus aanwezig was, en dat deelnemers die implementatie intenties moesten vormen vaker spontaan hun intentie ophaalden dan deelnemers die geen implementatie intenties vormden. Geconcludeerd werd dat

implementatie intenties het spontaan ophalen van intenties bevorderen.

Als men niet actief controleert op het verschijnen van een stimulus, kan door de verschijning van de stimulus alsnog spontaan een intentie worden opgehaald. Hierdoor lijkt het dat implementatie intenties de associatie tussen de stimulus en de intentie

automatiseren. Dit komt overeen met de Multi Process Theorie (McDaniel en Einstein, 2005), die stelt dat het ophalen van prospectieve kennis spontaan en geautomatiseerd kan

gebeuren. Uit het onderzoek van Rummel et al. (2012) blijkt dat implementatie intenties zorgen voor het spontaan ophalen van de intentie. Het onderzoek is uitgevoerd bij

studenten en het is de vraag of deze resultaten dan ook generaliseerbaar zijn naar ouderen. Tot nu toe is er in de onderzoeken altijd gebruik gemaakt van een stimulus die opvallend was, nu kan het voorkomen dat in het echte leven de stimulus niet altijd zo in het oog springt. Toch zijn er vaak in de omgeving aanwijzingen die gerelateerd zijn aan de intentie. Een voorbeeld bij de intentie ‘Als ik vanavond thuiskom van werk, dan geef ik de kat te eten’

(11)

is een reclame over kattenvoer, deze is gerelateerd aan de intentie. De vraag is of gerelateerde stimuli ook kunnen zorgen voor het ophalen van een intentie. Volgend onderzoek is uitgevoerd onder ouderen en gaat in op intentie-gerelateerde aanwijzingen.

Mullet et al. (2013) onderzochten het spontaan opkomen van intenties bij het gebruik van implementatie intenties, hierbij werd gebruik gemaakt van ofwel een opvallende stimulus ofwel een aan de intentie gerelateerde stimulus. 48 ouderen namen deel aan het onderzoek. Eenzelfde methode werd gebruikt als bij Rummel et al. (2012). Echter werden hier naast de exacte stimulus woorden gebruikt die gerelateerd waren aan de intentie. De deelnemers werden verdeeld over twee condities: de implementatie intentie conditie, waar ze een implementatie intentie moesten vormen of de controle conditie, waarbij ze alleen uitleg kregen over de taak. Deelnemers die implementatie intenties hadden gevormd

haalden spontaan intenties op en lieten dit frequenter zien dan de deelnemers die slechts de instructies voorgelegd kregen. Ook is gebleken uit het onderzoek van Mullet et al. (2013) dat het voordeel van implementatie intenties alleen bestaat wanneer de stimuli exact zijn en niet als stimuli gerelateerd zijn aan de intentie. Geconcludeerd werd dat ook bij ouderen implementatie intenties de prestatie verbeteren bij het spontaan ophalen van intenties. Daarnaast werd geconcludeerd dat een in het oog springende stimulus essentieel is voor het succesvol ophalen van intenties.

Gebleken is dat verslechtering van het prospectief geheugen bij ouderen kan worden tegengegaan door implementatie intenties. Deze zorgen ervoor dat de intentie gebonden wordt aan een bepaalde stimulus, die als de aanwijzing op een vrijwel automatische manier kan worden opgehaald. Het is nog onduidelijk of er, zoals de Multi Process theorie stelt, geen aandacht vereist is voor het ophalen van intenties of dat er wel aandacht hiervoor nodig is , gesteld in de PAM-theorie. Nu is er alleen gekeken naar de werking van implementatie

(12)

intenties bij ouderen, maar er zijn verschillende vormen van prospectief geheugen, time- en

event-based. In de volgende paragraaf zullen het event- en time-based geheugen worden

onderzocht.

Implementatie Intenties en Event- en Time-Based Prospectief Geheugen

De verschillende vormen van het prospectief geheugen, time-based en event-based, lijken op het eerste gezicht niet veel van elkaar te verschillen. Bij beiden moet een bepaalde intentie herinnerd worden, echter het verschil zit in de formulering van de stimulus die aangeeft dat de intentie uitgevoerd moet worden. Bij time-based is dit een exact tijdstip en bij event-based zijn het specifieke omstandigheden. Of dit verschil gevolgen heeft voor de prestatie op prospectieve geheugentaken bij ouderen zal in deze paragraaf worden onderzocht. Ook zal aan de hand van de gevonden resultaten gekeken worden of er eventuele conclusies over implementatie intenties kunnen worden getrokken.

Jäger en Kliegel (2008) onderzochten de prestatie van ouderen op time-based en event-based prospectieve geheugentaken. 32 ouderen tussen de 59 en 91 jaar namen deel aan het onderzoek. De deelnemers voerden de n-back working memory taak uit, tijdens deze taak moest afhankelijk van de conditie een bepaalde intentie uitgevoerd worden. De instructie die de deelnemers kregen in de event based conditie was het herinneren op een toets te drukken wanneer er een plaatje van een dier op het computerscherm verscheen. Bij de time-based conditie moesten de deelnemers een toets in drukken met een interval van twee minuten. Om de tijd bij te houden konden de deelnemers een bepaalde toets indrukken, waarna de tijd voor drie seconden op het beeldscherm verscheen. Het onderzoek was een

within-subjects design, waarbij alle deelnemers zowel de event-based als de time-based

(13)

geheugen taak slechter scoorden dan op een event-based prospectieve geheugen taak. Geconcludeerd werd dat het time-based geheugen bij ouderen meer verslechtert dan het event-based geheugen.

Als mogelijke verklaring voor de slechte prestatie op het time-based geheugen in vergelijking met het event-based geheugen stellen Jäger en Kliegel (2008) dat time-based taken meer eigen initiatief vergen, omdat de tijd actief in de gaten moet worden gehouden. Dit is in overeenstemming met de bevindingen van Drag en Bellasius (…) die stelden dat het moeilijk is voor ouderen op eigen initiatief informatie op te halen. Het volgend onderzoek zal ingaan op de vraag onder welke omstandigheden de prestaties op beide soorten prospectief geheugen van elkaar verschillen.

Khan en Dixit (2008) onderzochten wat de invloed is van de hoeveelheid cognitieve belasting op de prestatie bij event-based en time-based prospectieve geheugentaken. De deelnemers van gemiddeld 26,41 jaar oud zaten achter een computerscherm. Er werd ofwel een time-based ofwel een event-based intentie uitgevoerd. Bij de time-based intentie

dienden de deelnemers elke 5 minuten een toets in te drukken. Het aantal keren dat deelnemers op de klok keken om de tijd te controleren-het zogenaamde monitoren- werd bijgehouden. Bij de event based intentie werd er een intentie gevormd om op een toets te drukken wanneer een van de volgende woorden in beeld kwam: ‘planet’, ‘currency’ of ‘state’. Dit deden de deelnemers tijdens ofwel een taak die weinig cognitieve inspanning vergde, het beantwoorden van kennis vragen, of bij een taak die veel cognitieve inspanning vergde, waarbij de deelnemers naast het banwoorden van kennis vragen ook naar een verhaal moesten luisteren. Uit de resultaten kwam naar voren dat deelnemers slechter presteerden in time-based taak met hoge cognitieve belasting dan in event-based

(14)

er geen verschil in scores tussen de condities te zien. Ook werd er gevonden dat de deelnemers bij meer frequent monitoren beter presteerden dan bij minder frequent

monitoren. Geconcludeerd werd dat bij hoge cognitieve belasting de prestatie van het time-based geheugen meer verslechterd in vergelijking met het event-time-based geheugen.

De cognitieve belasting lijkt vooral bij het time-based geheugen van invloed te zijn. De prestatie verslechtert wanneer deze belasting hoog is. Om dit in meer detail te bekijken is in het volgende onderzoek alleen het time-based geheugen onderzocht.

Mäntyla, Missier en Nilsson (2009) onderzochten of de mate van cognitieve belasting effect heeft op het uitvoeren van time-based geheugentaken bij zowel ouderen als jongeren. De deelnemers, 39 jongeren en 40 ouderen, zaten achter een computerscherm. Het

onderzoek bestond uit twee sessies, die een week na elkaar plaatsvonden. In de eerste sessie luisterden de deelnemers naar een verhaal. Achteraf zouden ze hier vragen over moeten beantwoorden. Dit was de conditie met een lage cognitieve belasting. Daarnaast moesten ze gedurende deze taak om de vijf minuten op een rode knop drukken, zo werd het prospectieve geheugen gemeten. Door op een groene knop te drukken konden deelnemers de tijd zien, dit werd als maat gebruikt voor het monitoren. Tijdens de tweede sessie

moesten de deelnemers in plaats van naar een verhaal luisteren verschillende cognitief belastende taken uitvoeren, de conditie met hoge cognitieve belasting. Het prospectieve geheugen werd op eenzelfde manier gemeten. Uit de resultaten kwam naar voren dat het gemiddeld aantal keren op de klok kijken toenam naarmate de deelnemers ouder werden en dat er geen verschillen waren in prestatie in de lage cognitieve belasting-conditie tussen de leeftijdsgroepen. In de hoge cognitieve belasting-conditie waren er wel verschillen te zien; ouderen presteerden aanzienlijk slechter dan jongeren op de time-based taak. Ouderen

(15)

konden hetzelfde niveau bereiken bij time-based taken als de secundaire taak een lage cognitieve belasting had.

Gebleken is dat bij een lage cognitieve belasting de prestatie van het time-based geheugen niet aangetast wordt. Maar het event-based geheugen lijkt het meeste intact te blijven omdat dit bij zowel lage als hoge cognitieve belasting een betere prestatie oplevert dan het based geheugen. Nog niet duidelijk is of zowel het event-based als het time-based prospectieve geheugen achteruitgaat door veroudering of dat alleen het time-time-based geheugen verslechtert en het event-based geheugen intact blijft.

Volgend onderzoek zal opnieuw de vergelijking maken tussen jongeren en ouderen, maar naast het time-based geheugen zullen Gonneaud et al. (2011) ook het event-based geheugen testen.

Gonneaud et al. (2011) hebben de prestatie van het time-based en het event-based geheugen vergeleken tussen verschillende leeftijdsgroepen. En dat resulteerde in de conclusie dat zowel het time-based geheugen als het event-based geheugen een

achteruitgang vertoont bij ouderen in vergelijking met jongeren. Daarnaast kwam er nog een opmerkelijk resultaat uit deze studie: tegengesteld aan de vorige onderzoeken (Jäger en Kleigel, 2008,Khan en Dixit, 2008) werd geconcludeerd dat bij ouderen event-based

prospectief geheugen sterker verslechterde dan time-based prospectief geheugen. Aan het onderzoek van Gonneaud et al. (2011) namen 29 jongeren en 23 ouderen deel. Net als het vorige onderzoek werd dit onderzoek verdeeld in twee sessies met een tijdsinterval van één week. Bij de event-based cognitieve geheugentaak moesten de deelnemers de ‘D’ toets indrukken wanneer de nummers op het scherm boven de 100 uitkwamen en de ‘L’ toets wanneer er twee identieke nummer naast elkaar werden getoond (77). In de time-based taak moesten de deelnemers om en om de ‘D’ en ‘L’ toets indrukken telkens wanneer er drie

(16)

minuten waren verstreken. Uit de resultaten kwam naar voren dat ouderen in beiden condities lager scoorden dan jongeren en dat de prestatie van ouderen in de event-based conditie slechter was dan in de time-based conditie.

Het laatstgenoemde onderzoek beweert het tegenovergestelde van wat Jäger en Kliegel (2008) en Mäntyla, Missier en Nilsson (2009) vonden, namelijk een groter verslechtering van het event-based prospectief geheugen. Een verklaring voor de verschillende conclusies ligt in de gebruikte methodes. In het onderzoek van Gonneaud et al. is er gebruik gemaakt van een complexe taak met cijfers, waarbij de deelnemers in de event-based conditie op

meerdere aanwijzingen moesten letten. Dit was niet het geval in de onderzoeken van Jäger en Kliegel (2008) en Mäntyla, Missier en Nilsson (2009), waarbij de deelnemers slechts op één aanwijzing moesten letten. De time-based taak was in alle experimenten wel op eenzelfde manier gemanipuleerd, bij een gezet tijdsinterval moesten de deelnemers een toets indrukken. De complexiteit van de event-based taak kan de resultaten hebben beïnvloed. Het lijkt erop dat, als ouderen op meerdere stimuli tegelijk moeten letten, de prestatie op de prospectieve geheugentaak verslechtert. Om het event-based geheugen te kunnen vergelijken met het time-based geheugen zal er meer onderzoek moeten worden verricht, waarbij er met meerdere stimuli moet worden gewerkt. In dit literatuuroverzicht worden event-based en time-based prospectief geheugen met elkaar vergeleken, en om deze reden zal de conclusie van Gonneaud et al. (2011) dat event-based geheugen meer verslechtert dan time-based geheugen niet worden meegenomen in de conclusie.

Het event-based geheugen lijkt minder achteruitgang te vertonen dan het time-based prospectief geheugen. Volgende onderzoeken zullen met meer detail ingaan op het event-based geheugen. In de onderzoeken tot nu toe is bij het meten van event-event-based geheugen gebruik gemaakt van stimuli die betrekking hadden op de uit te voeren taak; dit wordt

(17)

focaliteit van de stimulus genoemd. Maar vaak is het zo dat wanneer een intentie uitgevoerd moet worden men niet bezig is met aan de intentie gerelateerde bezigheden. Daarom zal er in de volgende onderzoeken gekeken worden of de mate van focaliteit van de stimulus van invloed is op de prestatie van het event-based geheugen.

Reese-Melancon (2013). 68 deelnemers, 34 jongeren en 34 ouderen, namen deel. Er waren twee condities, de focale en non-focale. In de focale conditie moesten de deelnemers een toets indrukken wanneer er een bepaald woord in beeld verscheen. Bij de non-focale taak moesten de deelnemers een toets indrukken wanneer de achtergrond van patroon veranderde. De resultaten lieten zien dat ouderen hoger scoorden op de taak waar de

stimulus focaal was dan op de taak met de niet-focale stimulus. Geconcludeerd werd dat een focale stimulus zorgt voor een betere prestatie van het event-based geheugen.

Een focale taak zorgt voor een betere prestatie van het prospectief geheugen. De vorige paragraaf liet zien dat implementatie intenties prestatievermogen werken op prospectief geheugen taken. Dit zou ook kunnen gelden voor event-based geheugen met non-focale stimuli. Om dit te toetsen hebben Meeks en Marsh (2010) 311 studenten onderzocht. Er werd een lexical decision task uitgevoerd en de deelnemers werden over twee condities verdeeld: de conditie waarbij alleen de instructies werden gegeven; en de conditie waarbij de deelnemers naast de instructies ook implementatie intenties moesten vormen. De woorden die als stimulus dienden waren niet gerelateerd qua inhoud aan de woorden van de lexical decision-taak. Uit de resultaten bleek dat deelnemers die implementatie intenties moesten vormen over niet-focale stimuli beter presteerden dan deelnemers die de reguliere instructies kregen over de niet-focale stimuli. Geconcludeerd werd dat implementatie intenties zorgen voor een verbetering van de prestatie van het event-based geheugen bij een niet-focale stimulus.

(18)

Bij ouderen lijkt het event-based geheugen beter te functioneren dan het time-based geheugen. En nog specifieker het event-based geheugen met focale stimuli. Maar

implementatie intenties vangen de slechte prestatie van het event-based geheugen bij non-focale stimuli op. Meer onderzoek is nodig om te bepalen of implementatie intenties ook kunnen werken bij time-based prospectief geheugen taken. Voor het moment is aan te bevelen om implementatie te formuleren op een event-based manier. In vorige

onderzoeken is getoond dat verschil in de belasting van het cognitief geheugen zorgt voor verschillende prestaties op prospectieve geheugentaken. Het is niet duidelijk of individuele verschillen in werkgeheugen en persoonlijkheid tussen ouderen ook kunnen zorgen voor betere of slechtere prestaties op prospectief geheugen taken en bij implementatie intenties. Dit zal in de volgende paragraaf worden onderzocht.

Individuele Verschillen

Persoonlijkheid, achteruitgang van verschillende hersengebieden en het werkgeheugen zijn voorbeelden waarop ouderen onderling kunnen verschillen. Eerder onderzoek van Drag en Bieliauskas (2009) heeft aangetoond dat door veroudering voor een deel van de mensen het prospectief geheugen verslechterd. Ook vonden dat het functioneren van de frontale kwab door veroudering kan verslechteren, wat zorgt voor een verslechtering van het kunnen inhiberen van taak irrelevante informatie en de verslechtering van het zelf initiëren van acties. De vraag is of dit ook te zien is bij implementatie intenties, hier zal het volgend onderzoek op ingaan.

McFarland en Glisky (2011) onderzochten de effectiviteit van implementatie intenties en het prospectief geheugen bij ouderen met een slecht of goed functionerende frontale kwab. Aan de hand van neuropsychologische toetsen werd het functioneren van de frontale kwab

(19)

gemeten. Vervolgens moesten de ouderen meerkeuzevragen beantwoorden en tijdens deze test bij het woord ‘STATE’ op een toets drukken. De instructies die van te voren werden gegeven verschilde per conditie. Bij de alleen-lezen conditie moesten de instructies gelezen worden op het computerscherm ‘als je het woord ‘state’ ziet moet je toets ‘6’ indrukken. Bij de implementatie intentie was er aan de instructies een implementatie intentie toegevoegd die de deelnemers moesten opschrijven en hardop herhalen. Uit de resultaten blijkt dat ouderen met een goede frontale kwab functie meer prospectief geheugen taken goed uitvoerden dan ouderen met een slechte frontale kwab functie. Daarnaast scoorden

ouderen met een goede frontale kwab functie die implementatie intenties gebruikten hoger dan diegene die geen implementatie intenties gebruikten. Ook profiteerde diegene met een slechte frontale kwab functie van implementatie intenties in vergelijking met dezelfde groep die geen implementatie intenties moest vormen. Geconcludeerd werd dat implementatie intenties niet tot nauwelijks worden beïnvloed door het functioneren van de frontale kwab in tegenstelling tot het prospectief geheugen die bij het slecht functioneren van de frontale kwam slechter presteert.

Het onderzoek van McFarland en Glisky (2011) suggereert dat implementatie intenties prestaties verbeteren ongeacht de mate van functioneren van de frontale kwab, maar dat het prospectief geheugen wel beïnvloed wordt door het functioneren van de frontale kwab dit is in overeenstemming met de bevindingen van Drag en Beliueskausus (2009). Voor een goede werking van implementatie intenties lijkt de frontale kwab niet van groot belang. Het werkgeheugen dat de brug is tussen het lange en kort termijngeheugen (Engle en Kane, 2004) lijkt daarentegen noodzakelijk voor zowel implementatie intenties als het

(20)

opgeslagen in het lange termijn geheugen. De volgende onderzoeken maken een verband tussen het werkgeheugen en ouderen, prospectief geheugen en implementatie intenties. Brewer et al. (2010) onderzochten of het functioneren van het werkgeheugen effect heeft op de prestatie bij prospectief geheugen taken. Er werden 60 studenten geselecteerd die eerder op functioneren van werkgeheugen waren getest, waarvan 30 slecht en 30 goed scoorden op het functioneren van het werkgeheugen. De deelnemers de Lexicon Desicion taak uitvoeren. Er waren twee condities waar de deelnemers intenties moesten vormen: de eenvoudige conditie waarbij de deelnemers op ‘/’ dienden te drukken wanneer het woord ‘PACKET’ in beeld verschenen en de complexe conditie waarbij de deelnemers op ‘/’ dienden te drukken wanneer er een woord waarin ‘TOR’ in voorkwam op het beeldscherm

verscheen. Het blijkt dat mensen met een goed werkgeheugen hoger scoorden in de complexe conditie dan mensen met een slecht functionerend werkgeheugen. In de

makkelijke conditie was er geen verschil tussen scores tussen de deelnemers met een slecht of goed functionerend werkgeheugen. Geconcludeerd werd dat bij complexe taken het werkgeheugen een rol speelt in het prestatievermogen van het prospectief geheugen.

Het lijk dat voor het prospectief geheugen bij complexe taken het functioneren van het werkgeheugen belangrijk is. Het kan zijn dat net als bij de frontale kwam implementatie intenties niet beïnvloed worden door het functioneren van het werkgeheugen, echter moet bij het vormen van implementatie intenties informatie worden opgeslagen in het lange termijn geheugen het functioneren van het werkgeheugen essentieel maakt. Wat werkelijk de invloed is van het functioneren van het werkgeheugen op implementatie intenties zal worden onderzocht worden in het volgende onderzoek waarin de deelnemers bestaan uit ouderen.

(21)

Burkard et al. (2014) onderzochten het effect van het functioneren van het

werkgeheugen op het gebruik van implementatie intenties. Aan het onderzoek namen 22 personen met cognitieve problemen deel, waarvan acht met milde cognitieve afwijkingen en 12 met dementie. Als controle waren er 22 deelnemers die of geen diagnose hadden of waarvan de diagnose was uitgesteld. Om het werkgeheugen te meten werd de forward en backward digital span taak uitgevoerd. Om het cognitieve functioneren te meten werd de

Mini Mental State afgenomen. De deelnemers moesten vier prospectief geheugen taken

uitvoeren, zoals het niet vergeten om op een later tijdstip de eigen naam op een enveloppe op te schrijven wanneer de neuropsycholoog ging bellen. De deelnemers werden verdeeld over twee condities, in de eerste conditie werd de uitleg gegeven over de taak en de intenties die uitgevoerd moesten worden. In de tweede conditie kregen de deelnemers naast de instructies de opdracht om zich de intenties in te beelden en vervolgens moest een implementatie intentie over elke intentie opgeschreven worden en drie keer hardop herhaal worden. Uit de resultaten is gebleken dat bij een goed functionerend werkgeheugen de deelnemers in de implementatie intentie conditie hoger scoorden dan de deelnemers in de controle conditie. Bij deelnemers met een slecht werkgeheugen was er geen verschil in resultaat te zien tussen beide condities. Geconcludeerd werd dat het werkgeheugen noodzakelijk is voor implementatie intenties om effectief te zijn.

Tot nu toe is gevonden dat het functioneren van het werkgeheugen een belangrijke rol speelt bij implementatie intenties. Ook is het belang van het werkgeheugen terug te vinden bij complexe prospectief geheugen taken. Het functioneren van het werkgeheugen en de frontale kwab zijn onderhevig aan externe invloeden en zijn niet stabiel over tijd. Interessant is om te onderzoeken of persoonlijkheid, een relatief stabiele eigenschap over de

(22)

levenspanne, van invloed is op het prospectief geheugen en implementatie intenties. Volgende onderzoeken zullen heir aandacht aan besteden.

Uttl et al (2013) onderzochten de relatie tussen het prospectief geheugen en

persoonlijkheid. Aan het onderzoek namen 378 deelnemers deel. Het prospectief geheugen werd gemeten door de deelnemers de opdracht te geven dat wanneer ze het woord ‘close’ of het woord ‘above’ tegenkwamen deze woorden omsingeld moesten worden. De NEO– Five-Factor Inventory werd afgenomen welke vijf persoonlijkheidsdimensies meet: neuroticisme, extraversie, altruïsme, consciëntieusheid en openheid. Deze instructies moesten de deelnemers uitvoeren gedurende de afname van onder andere de NEO–Five-Factor Inventory. Uit de resultaten kwam naar voren dat de correlatie tussen de vijf persoonlijkheidsdimensies en de score op de prospectief geheugen taak laag was. Hieruit werd geconcludeerd dat persoonlijkheid maar zwak gerelateerd is aan prestatie op prospectief geheugen taken.

Persoonlijkheid en het prospectief geheugen lijken maar zwak aan elkaar gerelateerd. In het volgend onderzoek is wordt persoonlijkheid onderzocht in verband met implementatie intenties.

Brom et al. (2014) onderzochten of persoonlijkheid effect heeft op de effectiviteit van implementatie intenties onder ouderen. Aan het onderzoek deden 39 ouderen mee. Persoonlijkheid werd net als in het vorige onderzoek met de NEO–Five-Factor Inventory gemeten. Het prospectief geheugen werd gemeten door aan de deelnemers de taak te geven om drie keer per dag hun bloeddruk op te meten. Dit moest vijf achtereenvolgende dagen gebeuren. Na deze instructies werd aan de deelnemers uitgelegd hoe bloeddruk gemeten moest worden, vervolgens kregen de deelnemers uitleg over de prospectieve geheugen taak. Deelnemers in de implementatie intentie conditie werd gevraagd te

(23)

specificeren waar, wanneer en hoe de taak uitgevoerd zou worden. Vervolgens werd dit opgeschreven en door de deelnemers zelf als implementatie intentie geformuleerd. Op drie tijdstippen dienden de deelnemers hun bloeddruk te meten. Een implementatie intentie zag er als volgt uit: ‘Als ik in de woonkamer ben van maandag tot vrijdag om 08:00 uur, 12:00 uur en 18:00 uur, dan zal ik mijn bloeddruk meten met de bloeddrukmeter.’ In de controle conditie schreven de deelnemers de tijden op dat ze hun bloeddruk zouden meten. Uit de resultaten kwam naar voren deelnemers in de implementatie intentie conditie vaker op de juiste tijden hun bloeddruk hadden opgemeten dan deelnemers in de controle conditie. Ook kwam naar voren dat er geen correlatie was tussen de vijf persoonlijkheidsdimensies van de NEO–Five-Factor Inventory en scores op de prospectief geheugentaak in beide condities. Geconcludeerd werd dat er geen effect is van persoonlijkheid op de werking van

implementatie intenties en het prospectieve geheugen.

Gebleken is dat persoonlijkheidsfactoren slechts een minimale invloed hebben op de prestatie bij prospectieve geheugen taken en op de werking van implementatie intenties. Het functioneren van de frontale kwab is van belang voor het prospectief geheugen, maar lijkt geen invloed te hebben op de werking van implementatie intenties. Wat er wel toe doet is het al dan niet intact zijn van het werkgeheugen. Hoe beter het werkgeheugen is hoe meer er geprofiteerd wordt van de werking van implementatie intenties.

Conclusie en Discussie

Uit de onderzoeken kan geconcludeerd worden dat de prestatie van het prospectief geheugen bij ouderen verbetert bij het gebruik van implementatie intenties. Door deze alsdan plannen worden intenties vrijwel automatisch opgehaald uit het geheugen hierdoor is

(24)

weinig eigen initiatief nodig. Dit uit eigen initiatief ophalen van informatie is hetgeen waar veel ouderen moeite mee hebben.

Daarnaast is gebleken dat ouderen beter presteren met het event-based prospectief geheugen dan met het time-based prospectief geheugen. Dit doordat time-based

prospectief geheugen taken vereisen dat de tijd actief in de gaten wordt gehouden, eigen initiatief is nodig voor het goed uitvoeren van de intentie. Stimuli die duidelijk zijn en gerelateerd aan de intentie worden makkelijker opgemerkt en gerelateerd aan de intentie. Dit geeft implicaties voor de formulering van implementatie intenties bij ouderen. Om het ophalen van een intentie zo eenvoudig mogelijk te maken kan de implementatie intentie het beste geformuleerd worden event-based manier en moet de stimuli zo duidelijk mogelijk zijn. Een goed voorbeeld is: ‘Als ik een sms op mijn telefoon krijg met de tekst ‘PIL’, dan pak in mijn medicijnen en neem ze in’ en niet ‘Als het middag is, dan neem ik mijn medicijnen’. Naar het time-based geheugen en het effect van implementatie intenties op dit geheugen moet nog verder onderzoek worden verricht. Implementatie intenties die op een time-based manier zijn geformuleerd zijn zelden onderzocht.

Ook is gebleken dat individuele verschillen zorgen voor verschil in prestatie van het prospectief geheugen en implementatie intenties. Voor het prospectief geheugen is de het functioneren van de frontale kwab van belang, een slecht functionerende frontale kwab zorgt voor een slechte prestatie op prospectief geheugen taken. De prestatie op het

prospectief geheugen en de werking van implementatie intenties worden beiden beïnvloed door het functioneren van het werkgeheugen. Een slechts functionerend werkgeheugen zorgen voor een verslechtering in resultaten op het prospectief geheugen en een

verminderde werking van implementatie intenties. Dit in overeenstemming met de PAM-theorie die ervan uitgaat dat enige mate van cognitieve verwerking nodig is voor het goed

(25)

presteren van het prospectieve geheugen en implementatie intenties. Persoonlijkheid is nauwelijks verbonden met prestatie op het prospectief geheugen en de werking van implementatie intenties.

Een discussiepunt is de ecologische validiteit van de onderzoeken. De meeste onderzoeken vonden achter een computer plaats in een laboratorische setting. Dit is niet representatief voor het echte leven waar de omgeving voortdurend aan verandering onderhevig is. In een statische setting als in het laboratorium spelen omgevingsfactoren bijna geen rol. Om meer ecologische gevalideerde conclusies te kunnen trekken moet er verder onderzoek worden verricht welke in een natuurlijke setting moet worden uitgevoerd. Echter is dit lastig de omgeving kan niet gecontroleerd worden en daardoor is de kans dat er iets gemeten wordt dat niet de bedoeling is groter, zo kan bijvoorbeeld een partner diegene ergens aan herinneren en niet de implementatie intentie.

Daarnaast zijn de onderzoeken op korte termijn uitgevoerd waardoor de werking van implementatie intenties op lange termijn niet bekend is. Vaak maken mensen afspraken op lange termijn, bijvoorbeeld een afspraak met de dokter over twee weken. Het is daarom ook belangrijk om te kijken naar de effecten van implementatie intenties op de prestatie van het prospectief geheugen op lange termijn. Verder onderzoek hiernaar zou het onderzoek zo moeten opzetten dat er meerder metingen zijn over een grotere tijdsperiode.

Dit literatuuroverzicht het is een poging om duidelijk te maken hoe ouderen het meest kunnen profiteren van implementatie intenties. De resultaten van dit

literatuuroverzicht geven handvatten voor het gebruik van implementatie intenties bij ouderen voor verbetering van het prospectief geheugen. Het formuleren van de implementatie intenties op een event-based manier met een duidelijke stimulus lijkt te zorgen voor de grootste prestatieverbetering van het prospectief geheugen. Echter is dit

(26)

literatuuronderzoek slechts een begin meer onderzoek is vereist om ouderen zo effectief mogelijk te helpen bij het onthouden en juist uitvoeren van intenties.

(27)

Literatuurlijst

Aarts, H. & Dijksterhuis, A. (2000). Habits as knowledge structures: Automaticity in goal-directed behavior. journal of Personality and Social Psychology, 78, 53-63.

Brewer, G. A., Knight, J. B., Marsh, R. L., & Unsworth, N. (2010). Individual differences in event-based prospective memory: Evidence for multiple processes supporting cue detection. Memory &

Cognition, 38, 304-311.

Brom, S. S., Schnitzspahn, K. M., Melzer, M., Hagner, F., Bernhard, A., & Kliegel, M. (2013). Fluid mechanics moderate the effect of implementation intentions on a health prospective memory task in older adults. European Journal of Ageing, 1-10.

Burkard, C., Rochat, L., Juillerat Van der Linden, A. C., Gold, G., & Van der Linden, M. (2014). Is Working Memory Necessary for Implementation Intentions to Enhance Prospective Memory in Older Adults With Cognitive Problems?.Journal of Applied Research in Memory and Cognition.

Drag, L. L., & Bieliauskas, L. A. (2010). Contemporary review 2009: Cognitive aging. Journal of

Geriatric Psychiatry and Neurology, 23(2), 75–93.

Engle, R. W., & Kane, M. J. (2004). Executive attention, working memory capacity, and a two-factor theory of cognitive control. Psychology of learning and motivation, 44, 145-200.

Einstein G.O., McDaniel M.A. (2005). Prospective memory: Multiple retrieval processes. Current

(28)

Gollwitzer, P. M. (1999). Implementation intentions: strong effects of simple plans. American Psychologist, 54(7), 493.

Gonneaud, J., Kalpouzos, G., Bon, L., Viader, F., Eustache, F., & Desgranges, B. (2011). Distinct and shared cognitive functions mediate event-and time-based prospective memory impairment in normal ageing. Memory, 19(4), 360-377.

Huppert F.A., Johnson T., Nickson J. (2000). High prevalence of prospective memory impairment in the elderly and in early-stage dementia: Findings from a population-based study. Applied

Cognitive Psychology, 14, 63–81.

Jager T, Kliegel M. (2008). Time-based and event-based prospective memory across adulthood: Underlying mechanisms and differential costs on the ongoing task. The Journal of General

Psychology, 135, 4–22.

Khan A., Shamra N.K., Dixit S. (2008). Cognitive load and task condition in event- and time-based prospective memory: An experimental examination. The Journal of Psychology, 142, 517–531.

Mäntylä, T., Missier, F. D., & Nilsson, L.G. (2009). Age differences in multiple outcome measures of time-based prospective memory. Neuropsychology, development, and cognition, 16, 708–720.

McDaniel, M. A., Howard, D. C., & Butler, K. M. (2008). Implementation intentions facilitate prospective memory under high attention demands. Memory & Cognition, 36, 716–724.

McFarland, C. P., & Glisky, E. L. (2011). Implementation intentions and prospective memory among older adults: an investigation of the role of frontal lobe function. Aging, Neuropsychology,

(29)

Meeks, J. T., & Marsh, R. L. (2010). Implementation intentions about nonfocal event-based prospective memory tasks. Psychological Research, 74, 82–89.

Mullet, H.G., Hess, T.J., Arnold, K.M., Scullin, M.K., Scullin, R.B., and Einstein, G.O. (2013).

Prospective Memory and Aging: Evidence for Preserves Spontaneous Retrieval With Exact but Not Relates Cues (2013). Psychology and Aging. Vol.28(4), 910-922.

Pereira A, Ellis J, Freeman J (2012). Is prospective memory enhanced by cue-action semantic relatedness and enactment at encoding? Consciousness and cognition, 21, 1257-1266.

Reese-Melancon, C. (2013). Age, Focal Processing, and Monitoring in Event-Based Prospective Memory. Journal of Adult Development, 20, 151-157.

Rummel, J., Einstein, G. O., & Rampey, H. (2012). Implementation-intention encoding in a prospective

memory task enhances spontaneous retrieval of intentions. Memory, 20, 803-17.

Smith R.E, Bayen U.J 2004 A multinomial model of event-based prospective memory. J. Exp.

Psychol. Learn. Mem. Cogn. 30, 756–777.

Trawley, S.L., Law, A.S., Brown, L.A., Niven, E.L., Logie, R.H. (2014). Prospective memory in a virtual environment: Beneficial effects of cue saliency. Journal of Cognitive Psychology, Vol. 26.

Uttl, B., White, C. A., Gonzalez, D. W., McDouall, J., & Leonard, C. A. (2013). Prospective memory, personality, and individual differences. Frontiers in psychology, 4.

(30)

Zimmermann, T. D., & Meier, B. (2010). The effect of implementation intentions on prospective memory performance across the lifespan. Applied Cognitive Psychology, 24(5), 645-658.

(31)

Onderzoeksvoorstel

Marthe Tjitske Pels, 10009795 Begeleidster: Sanne de Wit

Het Effect van Implementatie Intenties op het Event-Based en het Time-Based Prospectief Geheugen

Korte samenvatting

Uit onderzoek is gebleken dat implementatie intenties bij ouderen zorgen verbetering van prestatie van prospectief geheugen taken. Het prospectief geheugen bestaat uit twee componenten: het time-based en het event-based geheugen. In eerder onderzoek is er geen rekening gehouden met de twee vormen van prospectief geheugen en het merendeel heeft zich gericht op de werking van implementatie intenties op het event-based geheugen. Dit betekent

(32)

dat er slecht één component van het prospectief geheugen onderzocht is en de bevinding dat implementatie intenties zorgen voor een betere prestatie van het prospectief geheugen gebaseerd is op het event-based prospectief geheugen. In dit onderzoek zal de werking van implementatie intenties bij beide componenten worden onderzocht.

Afleiden van de onderzoeksvraagstelling

Een deel van de ouderen heeft last van verslechtering van het prospectieve geheugen (Drag en Bieliauskas, 2010). Dit kan als gevolg hebben dat intenties op een foutieve manier of zelfs helemaal niet worden uitgevoerd. Dit is niet alleen voor de ouderen zelf maar ook voor de omgeving vervelend, denk hierbij aan bijvoorbeeld een vergeten afspraak. Daarnaast brengt het ook een risico met zich mee wanneer ouderen verplicht medicijnen in moeten nemen, als de intentie om medicijnen in te nemen wordt vergeten of foutief wordt uitgevoerd kan dit gevolgen hebben voor het welzijn. Bij ouderen is in het impliciete en automatische geheugen weinig achteruitgang te zien (Drag en Bieliauskas, 2010). Implementatie intenties spelen hierop in en lijken de verslechtering van het prospectief geheugen op te kunnen vangen door een associatie te vormen tussen de stimulus en de intentie. Door deze associatie wordt, bij het aanbieden van de stimulus, vrijwel automatisch de intentie herinnerd en opgehaald uit het geheugen.

Eerder onderzoek heeft aangetoond dat implementatie intenties bij ouderen zorgen voor een verbetering in de prestatie van het prospectief geheugen (Zimmerman en Meier, 2010, Mullet et al., 2013). Het prospectief geheugen bestaat uit twee componenten, namelijk het time-based en het event-based prospectief geheugen. Tot op heden is het merendeel van de onderzoeken die het prospectief geheugen en implementatie intenties met elkaar onderzochten uitgevoerd met gebruik van het event-based geheugen. Dat betekent dat de implementatie intentie geformuleerd werden op een based manier bij het grootste deel van de onderzoeken waren deze event-based stimuli bepaalde woorden (McDaniel, Howard en Butler, 2008, Zimmerman en Meier, 2010, Mullet et al., 2013, Burkard et al. 2014). Bijvoorbeeld bij het onderzoek van McDaniel, Howard en

(33)

Butler (2008) werden de woorden ‘spaghetti’ en ‘doll’ als stimuli gebruikt. Deelnemers dienden bij het zien van deze stimuli een bepaalde toets in te drukken. In de implementatie intentie conditie werd de implementatie intentie als volgt geformuleerd: ‘Als ik op het beeldscherm de worden ‘spaghetti’ of ‘doll’ zie, dan druk ik de ‘Q’ toets in.’ Op eenzelfde manier werd in de andere onderzoeken het effect van implementatie intenties op het prospectief geheugen onderzocht.

Een onderzoek dat de implementatie intenties wel op een time-based manier heeft geformuleerd is het onderzoek van Brom et al. (2013) waar de implementatie intentie als volgt geformuleerd werd: ‘Als ik in de woonkamer ben van maandag tot vrijdag om 08:00 uur, 12:00 uur en 18:00 uur, dan zal ik mijn bloeddruk meten met de bloeddrukmeter.’ In het onderzoek werd geconcludeerd dat de implementatie intenties zorgen voor een verbetering van de prestatie van het prospectief geheugen. In dit onderzoek waren er in elke conditie slechts acht deelnemers, door deze kleine groepen deelnemers is de generaliseerbaarheid van de resultaten naar de gehele populatie ouderen te betwijfelen.

Om de bevinding dat implementatie intenties bij ouderen de prestatie van het prospectief

geheugen verbetert te valideren, zullen beide componenten van het prospectief geheugen aan de hand van implementatie intenties moeten worden onderzocht. Dit onderzoek zal het effect van implementatie intenties op zowel het event-based als het time-based prospectief geheugen toetsen.

Naast dat het time-based geheugen is ‘vergeten’ in onderzoeken naar het prospectief geheugen en implementatie intenties zijn de meeste onderzoeken uitgevoerd achter een computerscherm (McDaniel, Howard, en Butler 2008, Zimmerman en Meier, 2010, Mullet et al., 2013, Burkard et al. 2014). Dit zorgt voor een lage ecologische validiteit. Om de ecologische validiteit te vergroten zal dit onderzoek plaatsvinden in de natuurlijke omgeving van de deelnemers. In dit geval is er gekozen voor een bejaardentehuis waar de deelnemers in de eigen woning de taak moesten uitvoeren.

(34)

Onderzoeksmethode

Het onderzoek vindt plaatst onder 80 ouderen tussen de 60-80 jaar oud. De deelnemers werden geworven in een bejaardenthuis, met als beloning een boekenbon van tien euro. Na de

kennismaking werd er een vragenlijst afgenomen om de demografische gegevens van de deelnemers te verzamelen. Het cognitief functioneren werd getest door middel van de Mini Mental State vragenlijst. Aan elke deelnemers werd individueel de procedure uitgelegd, wat gemiddeld 45 minuten duurden. De deelnemers kregen de instructie om gedurende een periode van vier dagen per dag één keer de bloeddruk te meten. De deelnemers kregen daarna instructies over het gebruik van de bloeddrukmeter deze instructies dienden de deelnemers in aanwezigheid van de experimentator uit te voeren. Het uitvoeren van de instructies werd herhaald totdat deze foutloos waren om zo te zorgen dat alle deelnemers op een goede manier hun bloeddruk konden opmeten. Vervolgens kregen de deelnemers afhankelijk van de conditie verdere instructies. De deelnemers werden random verdeeld in één van de vier condities: de time-based conditie, de event-based conditie, de time-controle conditie en de event-controle conditie. In de time-based conditie kregen de deelnemers de volgende implementatie intentie voorgelegd: ‘Elke dag als het 13:00 is, dan ga ik mijn bloeddruk meten’. De implementatie intentie moesten de deelnemers opschrijven en drie keer hardop herhalen. Hetzelfde moesten de deelnemers doen in de event-based conditie, met als verschil dat de implementatie intentie anders was geformuleerd: ‘Elke dag na de lunch, dan ga ik mijn bloeddruk meten’. Bij de event controle conditie kregen de

deelnemers alleen de instructies om elke dag na de lunch de bloeddruk op te meten. In de time controle conditie kregen de deelnemers de instructie om elke dag om 13:00 de bloeddruk op te meten. De bloedrukmeter registreerde automatisch de tijden dat de bloeddruk was gemeten, dit werd als maat voor het prospectief geheugen gebruikt. Wanneer de deelnemers 10 minuten of meer van het tijdstip waarop de bloeddruk moest worden gemeten afweken werd dit fout gerekend. Bij de event-based conditie was dit 10 minuten na de lunch de verzorgers van het

(35)

bejaardentehuis legde deze tijd vast. Er werd expliciet gevraagd geen assistentie te gebruiken van buitenaf.

Na vier dagen werd er een exitinterview afgenomen, waarbij nogmaals werd gecheckt of de instructies goed begrepen waren. Ook werd er gevraagd of externe factoren, als een partner, hadden meegespeeld in het uitvoeren van de intenties.

Data-analyse

Uitsluitingscriteria: Diegene die op slecht scoren op de mini Mentale state vragenlijst worden uitgesloten van het onderzoek, omdat cognitieve afwijkingen de resulaten kunnen vertekenen en in het onderzoek het gaat om ouderen zonder cognitieve afwijkingen. Daarnaast werden de deelnemers uitgesloten die hadden aangegeven bij het exitinterview dat met behulp van externe factoren de intenties waren vervuld.

Om te checken of er voldaan is aan de assumptie van een normaal verdeelde populatie zal voor iedere conditie een Kolmogorov-Smirnoff toets worden uitgevoerd. Vervolgens zal er de

assumptie voor gelijke populatievarianties gecheckt worden door middel van de Levene's Test for equality of variance.

Wanneer er voldaan is aan de assumpties voor normaliteit en gelijke populatievarianties wordt een independent-samples t-test uitgevoerd, welke test of twee gemiddeldes significant van elkaar verschillen. De volgende groepen zullen met elkaar vergeleken worden in met een independent-samples t-test: de event controleconditie zal worden vergeleken met de time controleconditie, de event-based conditie zal worden vergeleken met de event controleconditie, de time-based conditie zal worden vergeleken met de time controleconditie en als laatst zal de event-based conditie vergeleken worden met de time-based conditie.

Wanneer er niet voldaan aan de assumptie voor normaliteit en/of gelijke populatievarianties wordt er een Mann-Whitney test uitgevoerd om de gemiddeldes met elkaar te vergelijken. Dezelfde gemiddeldes zullen als bij de independent-samples t-test zullen dan met elkaar vergeleken worden.

(36)

Verwachte resultaten

Verwacht wordt dat de deelnemers in de event-based hoger scoren dan de deelnemers in de controle condities. Eerder onderzoek van Zimmerman en Meier (2010) heeft aangetoond dat implementatie intenties zorgen voor een verbetering van de prestatie van het prospectieve geheugen. Dit zou komen door de associatie die implementatie intenties leggen tussen de stimuli en de intentie. Deze associatie zorgt voor een vrijwel automatische reactie wanneer de stimulus wordt aangeboden. Deze reactie zorgt voor het herinneren en het ophalen van de intentie. Daarnaast wordt er verwacht dat de deelnemers hoger scoorden in de event-based conditie dan in de time-based conditie. Eerder onderzoek (Jäger en Kliegel, 2008) heeft uitgewezen dat de prestatie op prospectieve geheugen taken slechter is als de taak aan time-based is uitgevoerd, ‘om de drie minuten moet u de toets ‘Q’ indrukken’, dan als de taak event-based is uitgevoerd, ‘Bij het zien van het woord ‘spaghetti’ dient u de letter ‘Q’ in te drukken ’. De verklaring die hiervoor werd gegeven is dat het time-based geheugen eigen initiatief vereist, namelijk actief de tijd in de gaten houden (Jäger en Kliegel, 2008). Ook bij het vormen van implementatie intenties op een time-based manier zullen de deelnemers actief de tijd in de gaten moeten houden, wat naar verwachting zorgt voor een slechtere prestatie op de prospectief geheugen taak dan wanneer de implementatie intentie op een event-based manier is geformuleerd .

Ook wordt verwacht dat de event controleconditie hoger scoort op prospectief geheugen taken dan de time controleconditie. Dit omdat uit eerder onderzoek gebleken is dat ouderen hoger scoren op event-based prospectief geheugen taken dan op time-based prospectief geheugen taken (Jäger en Kliegel, 2008).

Als laatst wordt verwacht dat de time controleconditie slechter presteert dan de time-based conditie. Dit wordt verwacht omdat implementatie intenties zorgen voor een associatie tussen de stimulus en de intentie. Door deze associatie is het makkelijker de intentie op te halen en dit zorgt

(37)

voor betere prestaties op prospectief geheugen taken. Daarnaast gebruikte Brom et al. (2013) time-based geformuleerde implementatie intenties en concludeerde dat implementatie intenties zorgen voor een verbetering van de prestatie van het prospectief geheugen.

Literatuurlijst

Brom, S. S., Schnitzspahn, K. M., Melzer, M., Hagner, F., Bernhard, A., & Kliegel, M. (2013). Fluid mechanics moderate the effect of implementation intentions on a health prospective memory task in older adults. European Journal of Ageing, 1-10.

Burkard, C., Rochat, L., Juillerat Van der Linden, A. C., Gold, G., & Van der Linden, M. (2014). Is Working Memory Necessary for Implementation Intentions to Enhance Prospective Memory in Older Adults With Cognitive Problems?.Journal of Applied Research in Memory and Cognition.

(38)

Drag, L. L., & Bieliauskas, L. A. (2010). Contemporary review 2009: Cognitive aging. Journal of

Geriatric Psychiatry and Neurology, 23(2), 75–93.

Jager T, Kliegel M. (2008). Time-based and event-based prospective memory across adulthood: Underlying mechanisms and differential costs on the ongoing task. The Journal of General

Psychology, 135, 4–22.

McDaniel, M. A., Howard, D. C., & Butler, K. M. (2008). Implementation intentions facilitate prospective memory under high attention demands. Memory & Cognition, 36(4), 716-724.

Meeks, J. T., & Marsh, R. L. (2010). Implementation intentions about nonfocal event-based prospective memory tasks. Psychological Research, 74, 82–89.

Mullet, H.G., Hess, T.J., Arnold, K.M., Scullin, M.K., Scullin, R.B., and Einstein, G.O. (2013).

Prospective Memory and Aging: Evidence for Preserves Spontaneous Retrieval With Exact but Not Relates Cues (2013). Psychology and Aging. Vol.28(4), 910-922.

Zimmermann, T. D., & Meier, B. (2010). The effect of implementation intentions on prospective memory performance across the lifespan. Applied Cognitive Psychology, 24(5), 645-658.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This investigation of the phylogeny was indeed preliminary, as more samples and genes still need to be incorporated and the results interpreted in combination with the

In this paper, we propose the wear score function to compare and evalu- ate the relative impact of usage (charge and discharge) profiles on cycle life.. The wear score function can

%DVHG RQ WKH H[SHULHQFHV PDGH ZLWK WKH OHFWXUH ³(QHUJ\ (IILFLHQF\ LQ 3URGXFWLRQ (QJLQHHULQJ´ UHVHDUFKEDVHG OHDUQLQJ XVLQJ WKH LQIUDVWUXFWXUH RI D

Badat also provides the socio- economic context of the rural struggles and why banishment was considered such an effective response when compared to other forms of repression used

To understand the societal acceptance of the Sand Motor, we have to begin with the social and political background (Page 30), the history of Dutch coastal management.. A specific

Hoewel in City of Bohane ook in de brontaal al een dergelijk mengelmoesje van een dialect wordt gebruikt, is deze strategie ook niet zeldzaam bij het vertalen van dialecten waar

The seasonal trend of the real data is incorporated by the sPareto/NBD model, but despite the fact that the model includes the seasonality effect, the total number of weekly