• No results found

Het belangrijkste nieuws in mijn leven : een kwalitatief onderzoek naar de beleving en invulling van onvruchtbaarheid onder mannen in Nederland en Vlaanderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het belangrijkste nieuws in mijn leven : een kwalitatief onderzoek naar de beleving en invulling van onvruchtbaarheid onder mannen in Nederland en Vlaanderen"

Copied!
92
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterthesis

Het belangrijkste nieuws in mijn leven’

Een kwalitatief onderzoek naar de beleving en invulling van onvruchtbaarheid

onder mannen in Nederland en Vlaanderen

Aangeboden aan de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen MSc Medische Antropologie en Sociologie

Universiteit van Amsterdam

Dorien Mul, 10003503, dorien.mul@hotmail.com Amsterdam, 26 juni 2016

Mw. Dr. B.C. de Kok, supervisor Mw. Dr. G.J.E. Gerrits, tweede lezer

(2)

2

Samenvatting

Er bestaat een discrepantie tussen de kennis over vrouwen en mannen binnen studies naar seksualiteit en reproductie. Mannen staan binnen zowel biomedisch als sociaal

wetenschappelijk onderzoek rondom ongewenste kinderloosheid nog steeds aan de zijlijn in vergelijking tot vrouwen (de Kok 2007: 40, 45; Hinton en Miller 2013: 245). Dit is een opmerkelijk en kwalijk gegeven. Ten eerste omdat mannelijke onvruchtbaarheidsfactoren in de helft van de gevallen de oorzaak vormen voor ongewenste kinderloosheid (Jungwirth et al., 2015: 6). Ten tweede geeft een gebrek aan kennis over ervaringen van mannen met ervaren vruchtbaarheidsproblematiek dominante sociale opvattingen en normen over gender, seksualiteit en reproductie vrij spel om denkbeelden en ideeën te creëren over de manier waarop mannen vruchtbaarheidsproblematiek ervaren, terwijl mannen het zelf mogelijk heel anders beleven. Een gebrek aan kennis over mannelijke perspectieven heeft als gevolg dat zorgaanbod en beleid enkel ingericht worden aan de hand van voorhanden kennis omtrent vrouwelijke perspectieven en sociale aannames over hoe mannen fertiliteitszorg zouden beleven. Met dit onderzoek wil ik de discrepantie tussen kennis omtrent mannen en vrouwen binnen fertiliteitsstudies verkleinen door mannen een stem te geven.

Binnen dit onderzoek benader ik onvruchtbaarheid als sociaal construct. Beleving en invulling van onvruchtbaarheid komen tot stand door interactie met en in relatie tot de (sociale) omgeving van het desbetreffende individu. In mijn onderzoek laat ik vijf mannen aan het woord betreffende de beleving en betekenis van ongewenste kinderloosheid en hoe zij vruchtbaarheidsproblematiek ervaren. De ervaring met en interpretatie van het zorgaanbod staan hierbij centraal. Daarnaast bestudeer ik middels observaties, interviews en informele gesprekken met medisch specialisten binnen een fertiliteitskliniek in Nederland welke rol vruchtbaarheidsbehandelingen spelen in de constructie en beleving van

vruchtbaarheidsproblematiek. Middels een thematische analyse van de verkregen data heb ik verschillende sociale patronen en genderrollen blootgelegd. In interactie met de sociale omgeving en fertiliteitszorg krijgen mannen de rol van ‘steunpilaar’ of ‘verwekker’ toebedeeld. De belichaming van een rol heeft impact op de beleving en invulling van vruchtbaarheidsproblematiek op zowel individueel als relationeel niveau. Naast de sociale patronen zijn er ook individuele verschillen te bespeuren.

(3)

3

Verklaring

Hierbij verklaar ik, Dorien Mul, dat deze thesis door mij is geschreven en dat dit mijn eigen originele werk is. Ik bevestig dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan in de tekst en in de referenties worden genoemd.

(4)

4

Lijst van afkortingen

KID: Kunstmatige Inseminatie met Donorsperma ICSI: Intra Cytoplasmatische Sperma Injectie IUI: Intra-Uteriene Inseminatie

IVF: In Vitro Fertilisatie of ‘reageerbuis bevruchting’ PESA: Percutane Epididymale Sperma-aspiratie TESA: Testiculaire Sperma-aspiratie

TESE: Testiculaire Sperma Extractie WHO: World Health Organization

(5)

5

Dankwoord

Door de sociaal constructivistische lens die ik in dit onderzoek gebruik kan ik niet voorbij gaan aan het feit dat ook deze master thesis is ontstaan en geconstrueerd vanuit sociale

interactie. Naast hard werken heb ik deze thesis niet op deze wijze kunnen vormgeven zonder de openheid van mijn respondenten en de steun, kritische blikken, luisterende oren en

afleidende gezelligheid die velen in mijn omgeving geboden hebben.

Allereerst wil ik mijn respondenten bedanken, in het speciaal de mannen die ik sprak over hun ervaren ongewenste kinderloosheid. Het was niet gemakkelijk om in contact te komen met mannen die met mij in gesprek wilde gaan. Des te groter is mijn dankbaarheid voor de vijf mannen die hier wel voor openstonden. Bedankt voor jullie openheid en het delen van jullie verhalen. Daarnaast wil ik de fertiliteitskliniek en haar medewerkers bedanken voor de gastvrije ontvangst en de mogelijkheid dat ik daar onderzoek mocht doen.

Natuurlijk wil ik ook Bregje de Kok bedanken voor al haar supervisie gedurende de afgelopen maanden. Je altijd kritische blik en ‘picky-ness’ hielden mij scherp, zodat ik steeds weer een stap verder zette in het proces van schrijven en analyse. Ik ben erg dankbaar voor alle tijd en het geduld dat je hebt gestoken in het lezen van mijn ‘wordy’ stukken en voor het geven van behulpzame feedback en comments.

Naast bovengenoemden wil ik graag mijn familie en vrienden bedanken. Bedankt Lida, Henk en Oscar, voor jullie luisterend oor, afleiding en lieve belletjes en berichtjes. Mijn vrienden wil ik bedanken voor de gezellige avonden om even uit het schrijfproces te stappen, voor het meedenken en het samen studeren. In het speciaal wil ik Zerline en Brinn bedanken voor het feit dat jullie deur altijd open stond (zelfs op momenten dat de dag voor jullie nog niet echt begonnen was). In ons ‘kantoor’ wisselden studiesessies zich af door ontspannende lachbuien. Zerline, bedankt voor je kritische antropologische blik. Esther, bedankt voor je altijd weer motiverende peptalks en ook dat jouw deur altijd open stond.

(6)

6

Inhoudsopgave

Titelpagina ... 1

Samenvatting ... 2

Verklaring ... 3

Lijst van afkortingen ... 4

Dankwoord ... 5

Inhoudsopgave ... 6

Hoofdstuk 1. Inleiding: Een onvervulde kinderwens ... 8

Hoodfstuk 2. Literatuurstudie ... 10

2.1 Biomedische en sociaal wetenschappelijke invullingen van onvruchtbaarheid ... 10

2.2 Mannelijkheden ... 13

2.3 Kijkend door een sociaal constructivistische lens ... 14

2.4 Onderzoeksvragen ... 17

Hoofdstuk 3. Het veld ... 19

Hoofdstuk 4. Methodologie ... 20

4.1 Respondentenwerving en selectie ... 20

4.2 Verzameling en vastlegging veldwerkgegevens ... 22

4.3 Data analyse ... 24

4.4Ethische overpeinzingen ... 25

4.5 Reflectie ... 25

4.5.1 Onderzoeker als instrument ... 26

Hoofstuk 5. Profielen ... 28 ~ Bas ~ ... 28 ~ David ~ ... 30 ~ Sam ~ ... 31 ~ Dimitri ~ ... 32 ~ Joep ~ ... 33

Hoofdstuk 6. Maatschappelijke problematisering van ongewenste kinderloosheid ... 35

6.1 Sociale verwachtingen ... 35

6.2 Sociaal vaderschap ... 36

6.3 ‘Oer’ instinct ... 38

Hoofdstuk 7. Vruchtbaarheidsbehandelingen - belichaming van vruchtbaarheidsproblematiek en genderrollen ... 41

(7)

7

7.1Zaadanalyse ... 41

7.2 Focus op het vrouwelijke lichaam ... 44

7.3 Rollenspel ... 47

Hoofdstuk 8. Beleving ... 51

8.1 Een baken van hoop, een bron van onzekerheid ... 51

8.2 Taboe en schaamte ... 54

8.3 Een zaak van twee ... 55

Discussie & Conclusie ... 60

Bibliografie ... 65

Bijlagen ... 76

Bijlage I Brief verzoek omtrent onderzoek ... 76

Bijlage II Wervende brief mannelijke patiënten fertiliteitskliniek ... 77

Bijlage III Oproep werving respondenten Freya ... 79

Bijlage IV Interviewguide mannelijke respondenten met ervaren vruchtbaarheidsproblematiek ... 80

Bijlage V Interviewguide medisch specialisten ... 86

Bijlage VI Codeboom ... 90

(8)

8

1. Inleiding: Een onvervulde kinderwens

Tegenwoordig worden er in Nederland jaarlijks rond de honderdvijfenzeventig duizend kinderen geboren. In Vlaanderen worden er rond de vijfentachtig duizend kinderen verwekt.1 Het krijgen van een kind lijkt een vanzelfsprekende stap in het leven. Toch is uit onderzoek gebleken dat één op de zes paren te maken krijgt met ongewenste kinderloosheid (Freya 2012: 3). Wat betekent het als het krijgen van een kind niet vanzelf blijkt te gaan, als de kinderwens ineens onbereikbaar lijkt?

Door de jaren heen is ongewenste kinderloosheid veranderd van een sociale en persoonlijke lichamelijke staat naar een medische staat van het lichaam (Conrad 2007: 4,5). Sinds de jaren vijftig wordt het fenomeen ongewenste kinderloosheid binnen de kaders van biomedisch onderzoek bestudeerd (Greil 2010: 141). Het sociale probleem van ongewenste kinderloosheid is vertaald naar het medische probleem dat onvruchtbaarheid heet (Becker en Nachtigall 1992: 457). Een probleem dat wordt begrepen vanuit een medisch kader,

beschreven door medische terminologie en behandeld via medische ingrepen en operaties. Rondom ongewenste kinderloosheid heeft een proces van medicalisering plaatsgevonden, waarbij sociale en lichamelijke condities en gedragingen vertaald worden als medisch probleem. Een medisch probleem waaruit categorisaties ontstaan over ‘gezonde’ en ‘zieke’ lichamen. Het lichaam van een onvruchtbare man of vrouw wordt middels het

medicaliseringsproces bestempeld als een ziek, ongezond lichaam (Greil et al., 2011: 736).2 Opvallend is dat biomedisch en sociaal wetenschappelijk onderzoek rondom fertiliteit tot dusver mannen niet bestempelde als relevant om te bestuderen. Het feit dat mannen vrijwel niet bestudeerd zijn als het gaat om ongewenste kinderloosheid is merkwaardig, aangezien de Europese Vereniging van Urologie benoemt dat mannelijke onvruchtbaarheidsfactoren in de helft van de gevallen een rol spelen bij ongewenste kinderloosheid (Jungwirth et al., 2015: 6).3 Er is binnen fertiliteitsstudies een discrepantie ontstaan tussen de kennis die er is over het

1

Cijfers afkomstig uit meest recente statistieken van het jaar 2014. Onder Vlaanderen wordt zowel het Vlaams Gewest als het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gerekend (Centraal Bureau voor de Statistiek,

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37422ned&D1=0,4-5,7,9,11,13,17,26,35,40-41&D2=0,10,20,30,40,(l-4)-l&HD=090218-0953&HDR=G1&STB=T; Algemene Directie Statistiek – Statistics Belgium,

http://statbel.fgov.be/nl/modules/publications/statistiques/bevolking/downloads/bevolking_-_geboorten_en_vruchtbaarheid_2014.jsp, verkregen op 5 juni 2016).

2

Sociale wetenschappers beargumenteren daarnaast dat het proces van medicalisering hoofdoorzaken van ziekte en leed maskeert. In geval van ziekte of leed wordt het lichaam geproblematiseerd via het proces van

medicalisering. (structurele) Sociale, politieke en economische ongelijkheden en onverdeeldheid, die invloed hebben op ziekte en gezondheid, worden hierdoor buiten beschouwing gelaten (Lock en Nguyen 2010: 78).

3

Indien de oorzaak aanwijsbaar is. In de literatuur is terug te vinden dat de oorzaak in 10 procent van de gevallen onverklaarbaar is (Braat & Kleine 1998: 7; Pasveer en Heesterbeek 2001: 29; Sagasser 1999: 34). In hoofdstuk 8 ga ik verder in op de impact van aanwijsbare- en niet aanwijsbare oorzaken voor mannen.

(9)

9

vrouwelijk lichaam en het mannelijk lichaam (Hinton en Miller 2013: 245; de Kok 2007: 40, 45). Een gebrek aan deze kennis geeft sociale opvattingen over gender de vrije loop om denkbeelden en ideeën te verspreiden over hoe mannen vruchtbaarheidsproblematiek zouden ervaren, terwijl mannen het zelf mogelijk anders beleven. Daarnaast vormt het zorgbeleid zich bij een gebrek aan kennis rondom deze denkbeelden en aannames en niet rondom

perspectieven van mannen zelf. Met dit onderzoek wil ik de discrepantie verkleinen door mannen wonend in Nederland en Vlaanderen het woord te geven. Ik wil ruimte creëren voor mannelijke perspectieven en daardoor inzicht te verkrijgen in de manier waarop mannen vruchtbaarheidsproblematiek ervaren en wat onvruchtbaarheid én medische zorgverlening voor hen betekent.

(10)

10

2. Literatuurstudie

In dit hoofdstuk geef ik allereerst een weergave van biomedisch perspectief op ongewenste kinderloosheid. Vervolgens analyseer en bekritiseer ik het biomedisch perspectief vanuit sociaal wetenschappelijk onderzoek. Daarna bespreek ik de concepten mannelijkheid en belichaming en belicht ik de sociaal constructivistische benadering die ik in dit onderzoek hanteer.

2.1 Biomedische en sociaal wetenschappelijke invullingen van onvruchtbaarheid

Biomedisch gezien is er sprake van onvruchtbaarheid als er na twaalf maanden van

regelmatige en onbeschermde geslachtgemeenschap geen zwangerschap is opgetreden (WHO 2009: 1522). Deze biomedische definitie omschrijft onvruchtbaarheid als een biomedisch, lichamelijk probleem. Deze definiëring is problematisch, omdat het gepresenteerd wordt als een objectieve en universele representatie van de werkelijkheid (Lock en Nguyen 2010: 32-33). Lock en Nguyen benoemen dat biomedisch onderzoek en technologieën ontstaan zijn vanuit een context waarin men ‘objectieve’ kennis en beschrijvingen van lichamen wilde verkrijgen om op deze manier de wereld te begrijpen (2010: 32). Aan de hand van deze kennis en beschrijvingen worden statistische normen en gemiddelden over lichamen gecreëerd en gepresenteerd als waarheden. Lichamelijke verschillen en variatie worden aan de hand van de gecreëerde normen en gemiddelden bestempeld als ‘afwijkend’ (Lock en Nguyen 2010: 32). Zolang vruchtbare lichamen de norm zijn, wijken lichamen die moeite hebben een kind te verwekken af van deze norm en worden bestempeld als ziek en ‘abnormaal’.

Sociale wetenschappers beargumenteren dat de biomedische definitie van

onvruchtbaarheid weinig ruimte overlaat voor persoonlijke en sociale ervaring, interpretatie en perspectief (de Kok 2007: 5, 6; Gerrits 1997: 40; Holter et al., 2007: 2559). Lock en Nguyen benadrukken dat biomedische definities en kennis over ziekte en gezondheid geen objectieve waarheden vormen, maar geproduceerd zijn via onderzoek en technieken die verweven zijn binnen een specifieke historische, politieke en sociale context (2010: 33). De presentatie van onvruchtbaarheid als objectieve diagnose gaat voorbij aan het feit dat de beleving en invulling van ongewenste kinderloosheid context gebonden is en dat er niet één soort en dezelfde onvruchtbare man bestaat. Zo zijn er fysiek gezien verschillende oorzaken voor onvruchtbaarheid4, maar daarnaast spelen context gebonden factoren ook een rol in de beleving en invulling van onvruchtbaarheid (Jungwirth et al., 2015).

4

(11)

11

Sociaal wetenschappelijk onderzoek bestudeert de verschillende belevingen en invullingen van ongewenste kinderloosheid in verschillende contexten over de wereld (Gerrits 1997; Goldberg 2009; Inhorn en van Balen 2002; Kok 2007). Zoals in de inleiding benoemt bestaat er echter een discrepantie tussen fertiliteitsonderzoek naar mannen en vrouwen. Hedendaags sociaal wetenschappelijk onderzoek bestudeert hoe de discrepantie is ontstaan. Zo

beargumenteren Annandale en Clark dat traditionele feministische theorieën de

conceptualisering van gender binnen reproductieve gezondheid hebben beïnvloed (1996: 17). In hun artikel beschrijven ze de negatieve impact van feministisch onderzoek en

gedachtegoed rondom reproductie en seksualiteit door de geschiedenis heen (Annandale en Clark 1996: 18-20). Ze benoemen dat er binnen feministische stromingen de neiging is om man en vrouw en seks en gender binair te verdelen. Deze binaire verdeling veronderstelt dat ‘man’ en ‘vrouw’ als het ware twee verschillende categorieën zijn, waaraan men diverse kenmerken toeschrijft (Goffman 1963: 2; Annandale en Clark: 1996: 21, 22). Kenmerken waarbij ‘vrouw’ gekoppeld wordt aan ongezond en irrationeel en ‘man’ gelinkt is aan gezond en rationeel (1996: 22). Zoals besproken wordt onvruchtbaarheid vanuit biomedisch

perspectief gecategoriseerd als ‘ongezond’. Aangezien vrouwen binnen de zojuist besproken binaire verdeling ook gelinkt worden aan ‘ongezond’, zouden zij daarom veelvuldig

bestudeerd zijn binnen fertiliteitsstudies. Volgens Annandale en Clark leidt de binaire gedachtegang tot een focus op het vrouwelijk lichaam binnen het onderzoeksveld van fertiliteit en reproductie, waarbij mannen en gender in geheel buiten beschouwing blijven (ibid.: 38).

Petersen benoemt echter dat het mannelijk lichaam ook buiten feministisch onderzoek om, in wetenschap en via sociale opvattingen, geportretteerd is als in essentie verschillend van het vrouwelijk lichaam (1998: 41). Ik beargumenteer, in lijn met Petersen, dat het geringe aantal studies naar mannelijke heteroseksualiteit en vruchtbaarheid niet een gevolg is van feministisch gedachtegoed (2009: 22). Gutmann legt de oorzaak bij een heersende sociale opvatting over de samenhang van mannelijkheid en seksualiteit (2009: 22). Dixon-Mueller beschrijft de koppeling tussen gender, seksualiteit en reproductieve gezondheid. Dixon-Mueller benoemt dat de link tussen mannelijkheid en seksualiteit voortkomt uit het feit dat seksualiteit en seksuele gedragingen invulling en betekenis geven aan mannelijkheid en gebruikt worden voor het uitdragen van een mannelijke identiteit. (1993: 277, 279). Zo hebben de penis, de ballen en sperma een sociaal geconstrueerde symbolische betekenis die zorgen voor interpretatie van en betekenisgeving aan mannelijke identiteit (Elson 2003: 753).

(12)

12

Daarnaast vormen seksuele gedragingen en viriliteit5 een basis voor het uiten van

mannelijkheid (Dudgeon en Inhorn 2009: 40). Volgens Gutmann heerst er rondom mannelijke seksualiteit als het ware een ‘totemic illusion’ (2009: 22). Deze illusie portretteert mannelijke seksualiteit als in essentie natuurlijk en vaststaand en compleet anders dan vrouwelijke seksualiteit. De toegewezen ‘natuurlijkheid’ van mannen en hun seksualiteit verhoedt dat zij niet object van studie zijn, terwijl het vrouwelijk lichaam en haar seksualiteit doelwit zijn van onderzoek (2009: 22). De ‘totemic illusion’ maskeert verschillende vormen van ongelijkheid binnen reproductie en seksualiteit, waaronder de scheve verdeling in onderzoeken en

vruchtbaarheidsbehandelingen voor man en vrouw.

Volgens Conrad (2007) is de focus op het vrouwelijk lichaam langzamerhand aan het verschuiven en groeit binnen de biomedische wereld de interesse voor het mannelijke

lichaam. Er is met name aandacht voor de ouder wordende man, viriliteit en factoren die viriliteit beïnvloeden, zoals erectiestoornissen (Conrad 2007: 24, 25).6 Thompson suggereert dat het mannelijk lichaam centraler komt te staan binnen fertiliteitsstudies met de introductie van verschillende nieuwe reproductieve technologieën (2007: 125). Ik beargumenteer dat de innovatie op het gebied van reproductieve technologieën niet de aanleiding vormden

waardoor de focus naar het mannelijk lichaam verschoof. De aanleiding om reproductieve technologieën voor het mannelijk geslachtsorgaan te ontwikkelen kwam allereerst opgang doordat sociale aannames en opvattingen de relevantie erkende om mannen te bestuderen binnen het domein van reproductie en seksualiteit. Deze ontwikkeling vond eind jaren tachtig, begin jaren negentig plaats - ruim tien jaar nadat de eerste IVF7 baby wordt geboren (Mátyás et al., 2002: 248). Met de uitvinding van ICSI, PESA, MESA en TESE8 werd het mogelijk om oorzaken van mannelijke onvruchtbaarheid aan te pakken. Artsen konden vanaf dat moment zaadcellen via een chirurgische ingreep uit de bijbal of de zaadbal verkrijgen.9 Met de komst

5

Het woord viriliteit is af te leiden uit het Latijn, waar ‘vir’ staat voor ‘man’. De Oxford English Dictionary omschrijft viriliteit als ‘mannelijke energie en kracht; de kracht om voort te planten; de capaciteit om seks te hebben’. De betekenis en afkomst van het woord viriliteit laten zien dat mannelijkheid direct gekoppeld is aan seksualiteit en reproductie, http://www.oed.com/view/Entry/223804?redirectedFrom=virility#eid, verkregen op 2 juni 2016.

6

Interessant is dat binnen onderzoek naar mannen tegenwoordig juist bepaalde aspecten van seksualiteit onderwerp van onderzoek zijn. Namelijk viriliteit en seksuele prestatie; aspecten die beide invulling geven aan mannelijkheid (Conrad 2007: 25).

7

Zie voor uitleg ‘Lijst van Afkortingen’, p. 4

8 Zie voor uitleg ‘Lijst van Afkortingen’, p. 4

9 Bij de MESA, PESA en TESE ingrepen wordt een kleine naald in de bijbal (MESA of PESA) of zaadbal

(TESE) geprikt om het zaad op te zuigen. Met behulp van ICSI wordt een (geselecteerde) zaadcel in het plasma van de eicel geïnjecteerd. Dit verschilt van IVF, waarbij een eicel met duizenden mannelijke zaadcellen in een schaaltje worden samengebracht. (Freya, https://www.freya.nl/kinderwens/vruchtbaarheidsbehandelingen/mesa-pesa-tese/; https://www.freya.nl/brochures/icsi-intra-cytoplasmatische-sperma-injectie/, beide verkregen op 23 mei 2016).

(13)

13

van de nieuwe reproductieve technologieën groeide het onderzoeksveld betreffende de diagnose en behandeling van mannelijke onvruchtbaarheid. De groeiende interesse voor het mannelijk lichaam binnen biomedisch onderzoek ging hand in met de groeiende aandacht voor het mannelijk lichaam binnen sociale wetenschappen. Zo ontstond eind jaren tachtig het academisch onderzoeksveld dat mannen en mannelijkheid bestudeerde (Connell en

Messerschmidt 2005: 833).10 Ook binnen de antropologie werden mannen en mannelijkheid onderwerp van studie en onderzoek. Zo benoemt antropologisch onderzoek dat erkende lokale vormen van (dominante) mannelijkheid ervaringen, betekenisgeving en gedrag van mannen sterk aanstuurt (Inhorn en Wentzell 2011: 801). Mannelijkheid en de invloed ervan op beleving en gedragingen van mannen vormen daarom een belangrijk aspect in dit onderzoek. Dit onderzoek focust zich dan ook op de uitingen van de respondenten rondom mannelijkheid in de Nederlandse en Vlaamse context en hoe dit mogelijk het ervaren van en het omgaan met onvruchtbaarheid beïnvloedt.In de volgende paragraaf omschrijf ik het concept

mannelijkheid.

2.2 Mannelijkheden

In dit onderzoek hanteer ik mannelijkheid zoals omschreven door Connell en Messerschmidt (2005). Volgens Connell en Messerschmidt is mannelijkheid geen vaststaande en gefixeerde entiteit. Mannelijkheid zit niet gevangen in een lichaam en is ook niet ingebed in karakter eigenschappen, geuit via een statisch patroon van gedragingen. Mannelijkheid omvat een veranderlijke bundel van betekenissen die individuen creëren in interactie met zichzelf, anderen en de sociale wereld waarin zij zich bevinden (Kimmel 1994: 120). Zoals eerder besproken vormt ook seksualiteit een onderdeel van mannelijkheid, omdat seksualiteit een belangrijke rol speelt in het construeren van een mannelijke identiteit.

Voor Connell en Messerschmidt kan mannelijkheid het best worden omschreven als verschillende vormen van gedragingen en handelingen die in sociale interactie verwezenlijkt worden, afhankelijk van plaats, tijd en individu (2005: 836; Kimmel 1994: 120). Connell en Messerschmidt bestuderen mannelijkheid vanuit een symbolisch interactionistisch perspectief (Blumer 1969). Het symbolisch interactionisme bekijkt een samenleving en alle onderdelen die een samenleving vormen als ontstaan door sociale interactie. Betekenissen en invullingen van mannelijkheid komen tot stand door interacties binnen een bepaalde context. De sociaal geconstrueerde betekenissen en invullingen reproduceren en veranderen de maatschappelijke

10

Daarnaast is in 2001 de Internationale Gemeenschap voor Mannelijke Gezondheid opgericht tijdens het eerste internationale congres voor mannelijke gezondheid in Wenen. Ook is in 2001 het International Journal of Men’s

(14)

14

structuur en ook de identiteit van de betrokken actoren (Blumer 1969: 2) Vanuit dit perspectief kan mannelijkheid verschillende vormen aannemen, afhankelijk van de gender normen en rollen in een specifieke (sociale) context (Connell en Messerschmidt 2005: 836). Connell en Messerschmidt benoemen dat onder de verschillende vormen van mannelijkheid in elke context een ‘dominante’ vorm van mannelijkheid voorkomt, waaraan bepaalde praktijken en gedragingen worden gekoppeld (2005: 77). Dominante mannelijkheid schrijft voor hoe een ‘echte’ man zich in een specifieke context gedraagt en uit. Door het navolgen van aannames over dominante mannelijkheid kunnen mannen zich een sociaal geaccepteerde identiteit van mannelijkheid toe eigenen.

Fausto-Sterling suggereert dat mannelijke (en vrouwelijke) identiteit tot stand komt door aanwezige gender normen en rolpatronen11 (2000: 3). Goffman (1977) was een van de eerste sociale wetenschappers die gender bestudeerde vanuit het symbolisch interactionisme. Hij zag genderidentiteit als meer dan alleen het ‘zijn’ van man of vrouw. Goffman ziet gender als sociaal construct en suggereert dat (re)productie van gender voortvloeit uit interactie tussen individuen en tussen individuen en de sociale wereld om hen heen (Elson 2003: 752). Gezien de sociale context, gender(identiteit) en de eigen ervaring van een lichamelijke staat, zoals onvruchtbaarheid, met elkaar zijn verweven is het volgens Greil (2011) van belang om mannelijke onvruchtbaarheid ook vanuit een sociaal constructivistische benadering te onderzoeken.

2.3 Kijkend door een sociaal constructivistische lens

Vanuit sociaal constructivistisch en symbolisch interactionistisch perspectief benader ik de manier waarop een individu onvruchtbaarheid ervaart, begrijpt en verklaart als tot stand gekomen door interactie met en in relatie tot de (sociale) omgeving van het desbetreffende individu (Greil 2011: 739-742). Volgens Greil maakt een sociaal constructivistische

benadering het mogelijk om de diversiteit in ervaringen met en betekenissen van ongewenste kinderloosheid onder mannen te bestuderen (2011: 739-742).

Vrouwelijke en mannelijke lichamen met vruchtbaarheidsproblematiek worden vanuit een sociaal constructivistisch perspectief vooral gezien als ‘sociaal lichaam’ (Elson 2003: 752). Hierbij wordt het lichaam als sociaal construct gezien, fungerend als de symbolische weergave van de relatie tussen natuur, samenleving en ‘cultuur’ (van Wolputte en Meurs

11 Het sociaal culturele constructie van man en vrouw. Deze constructie berust op sociale aannames en

opvattingen over hoe een man/vrouw eruit ziet, hoe een man/vrouw zich hoort te gedragen, hoe een man/vrouw denkt – gender normen en rolpatronen zijn context gebonden. Volgens Fausto-Sterling zijn opvattingen en ideeën over gender vervlochten met onze sociale kennis van wat mannelijk en vrouwelijk gedrag is en hoe een man of vrouw er uit hoort te zien (2000: 3).

(15)

15

2002: 175; Scheper-Hughes en Lock 1987: 7). Het sociale lichaam kan gezien worden als in tegenstelling staand tot het ‘materiële lichaam’. Elson benoemt dat het van belang is te erkennen dat respondenten ook beschikken over materiële lichamen en niet alleen over sociaal-culture representaties van lichamen12 (2003: 752). Individuen beschikken over

lichamen die namelijk zowel fysiek als verbaal handelen, aldus Giddens (1984). Door middel van deze handelingen vormen individuen zichzelf en de sociale wereld om hen heen (Giddens 1984: 25, 26). Het materiële lichaam is geen biologische en feitelijke fundering waarop sociale aannames en normen zijn toegeschreven. Sociale wetenschappers benoemen dat het materiële lichaam in feite ook een construct is, wat betekenis krijgt door onder andere praktijken waarbij het biologische lichaam het ‘doelwit’ is (Annandale en Clark 1996: 20; Gatens 1992: 132). De materiële lichamen van mannen met vruchtbaarheidsproblematiek zijn ‘doelwit’ van praktijken binnen vruchtbaarheidsbehandelingen en verkrijgen binnen deze context ook bepaalde betekenissen. Martin benoemt dat niet alleen het sociale lichaam, maar dus juist ook het materiële lichaam een cruciaal element vormt in sociale relaties en de dynamiek binnen sociale instituties, zoals biomedische zorgverlening (2004: 1257). Zo zijn reproductieve technologieën bijvoorbeeld georganiseerd rondom vrouwelijke en mannelijke lichamen.

Volgens Elson besteden niet alle sociaal constructivisten aandacht aan en erkennen de invloed van sociale instituties zoals medische zorgverlening (2003: 752). Dit is een beperking, aangeziende betekenisgeving aan het lichaam en lichamelijke condities, zoals

onvruchtbaarheid, en aan acties en uitingen, zoals seksualiteit en reproductie, voortvloeien uit interactie met sociale instituties (Tolman et al., 2014: 759). Betekenisgeving wordt

individueel ervaren via een proces van belichaming (Tolman et al., 2014). Belichaming verwijst naar een proces waarbij sociaal geconstrueerde normen, genderrollen, opvattingen en betekenissen ervaren worden op het niveau van het eigen individuele lichaam (ibid.: 760, 761). Belichaming komt niet alleen tot stand in sociale interactie, maar ook via het materiële, fysieke lichaam. Theorieën rondom belichaming maken het mogelijk om te bestuderen op welke manier het lichaam onderhevig is aan en gevormd wordt door sociale instituties, zoals de biomedische zorgverlening en wetenschappelijk onderzoek (Tolman et al., 2014: 759). Tijdens de analyse ga ik verder in op reproductieve technologieën als praktijken waarbij het materiële lichaam het object van handelen is en wat dit voor impact heeft op mijn

respondenten.

12

(16)

16

Hoewel het van belang is te bestuderen op welke manier individuen sociaal geconstrueerde en context gebonden patronen en opvattingen belichamen is het ook van belang te erkennen dat individuen de sociale werkelijkheid om hen heen interpreteren en vanuit interpretatie

handelen. In dit onderzoek wil ik de spanning belichten tussen enerzijds individuele

betekenisgeving en anderzijds de manier waarop individuele betekenisgeving tot stand komt binnen een context die rolpatronen en sociale aannames construeert en reproduceert. De constructie en reproductie van rolpatronen en sociale aannames ontstaan niet enkel in interactie met sociale actoren (zoals vrienden en familie), maar ook met sociale instituties, zoals de wetenschap en de biomedische zorgverlening (Tolman et al., 2014). Om te onderzoeken op welke wijze mannen met vruchtbaarheidsproblematiek bepaalde sociale patronen en rollen belichamen en tegelijkertijd oog te hebben voor individuele verschillen bieden de drie lichamen, geïntroduceerd door Scheper-Hughes en Lock (1987), een verdieping op het sociaal constructivistisch perspectief.

Scheper-Hughes en Lock bestuderen het lichaam niet vanuit één, maar vanuit drie perspectieven (1987: 8-24). Zij maken onderscheid tussen het individuele lichaam, zoals het intuïtief wordt ervaren door het ‘lichaam-zelf’, het sociale lichaam, zie eerdere uitleg op blz. 15 en het politieke lichaam, wat verwijst naar het lichaam als onderhevig aan en object van sociale, politieke en economische controle en regulering (Scheper-Hughes en Lock 1987: 8-24). Vanuit deze theoretische lens verzetten Scheper-Hughes en Lock zich tegen de

Cartesiaanse dualiteit van geest/lichaam, cultuur/natuur en irrationaal/rationeel (van Wolputte en Meurs 2002: 171; Scheper-Hughes en Lock 1987: 6,7). Scheper-Hughes en Lock

beargumenteren dat de Cartesiaanse dualiteit geen universeel gedachtegoed is, maar dat het geconstrueerd is vanuit sociale opvattingen binnen een specifieke culturele en historische context. De nalatenschap van het Cartesiaans gedachtegoed is terug te vinden in biomedische en sociale wetenschappen, waarbij de verschillende veronderstelde dualiteiten verhinderen dat de betekenissen en invullingen van bijvoorbeeld ongewenste kinderloosheid bestudeerd worden als tot stand komend via interactie tussen lichaam, geest en samenleving (Scheper-Hughes en Lock: 1987: 7-10).

De drie verschillende en tegelijkertijd overlappende perspectieven van het lichaam bieden ruimte om onvruchtbaarheid te bestuderen als persoonlijke interpretatie die onderhevig is aan sociale opvattingen, normen en genderrollen, geconstrueerd binnen specifieke sociale contexten. Hierbij is het lichaam object van controle en regulering vanuit sociale instituties, zoals biomedische zorgverlening. In dit onderzoek benader ik onvruchtbaarheid daarom als tot stand gekomen binnen zowel de sociale als medische context. De sociale context bestaat

(17)

17

uit verschillende domeinen: fysieke omgeving, sociaal netwerk en dagelijks leven. Deze zojuist benoemde componenten kunnen niet los gezien worden van de historische, politieke en economische context.13 De medische context bestaat uit het fertiliteitszorgaanbod en het medisch traject wat mannen (met partner) doorlopen. De twee contexten staan niet los van elkaar, maar zijn onlosmakelijk verbonden middels interactie. In de volgende paragraaf introduceer ik de onderzoeksvragen waarin zowel de sociale als medische context naar voren komen.

2.4 Onderzoeksvragen

Tegenwoordig bekritiseren wetenschappers de discrepantie in fertiliteitsstudies naar mannen en vrouwen (Holter et al., 2007: 2564; Wischmann en Thorn 2013: 237). Door weinig gehoor te geven aan mannelijke perspectieven en ervaringen binnen het veld van

onvruchtbaarheidsstudies kunnen bepaalde aannames over mannelijkheid, het mannelijk lichaam en de beleving van onvruchtbaarheid worden gecreëerd, weerspiegeld of zelfs

versterkt. In dit onderzoek bestudeer ik de verschillende individuele verhalen van mannen om inzicht te krijgen in de betekenissen van en ervaringen met ongewenste kinderloosheid onder mannen in Nederland en Vlaanderen. Het doel van dit onderzoek is om inzicht te verkrijgen in het perspectief van mannen die vruchtbaarheidsproblemen ervaren en daarmee de bestaande discrepantie in kennis omtrent mannen en vrouwen met vruchtbaarheidsproblematiek te verkleinen.

In de zojuist besproken literatuur hebben we gezien dat onvruchtbaarheid geen universeel gegeven is, maar een sociale constructie. Een constructie gebaseerd op interactie tussen individuen, sociale opvattingen en aannames omtrent gender en reproductie en sociale instituties binnen een bepaalde context. Sociale instituties, zoals biomedische zorgverlening, construeren en reproduceren sociale aannames en opvattingen. Individuen belichamen aannames en opvattingen zodra ze in interactie met het sociale netwerk en zodra ze in aanraking komen met en onderworpen zijn aan sociale instituties. Aan de hand van de literatuur laat ik me leiden door de volgende opgestelde onderzoeksvragen:

13

In dit onderzoek zal ik niet dieper ingaan op historische, politieke en economische context waarin mijn respondenten zich bevinden, vanwege gebrek aan ruimte. Wel erken ik het belang om deze contexten ook in ogenschouw te nemen.

(18)

18

1) Hoe construeren en beleven mannen onvruchtbaarheid in Nederland en Vlaanderen?

a. Hoe beleven mannen vruchtbaarheidsproblematiek?

b. Hoe gaan mannen om met de ervaren vruchtbaarheidsproblematiek?

2) Welke rol spelen sociale opvattingen over genderrollen en reproductie in het proces van betekenisgeving omtrent onvruchtbaarheid in Nederland en Vlaanderen?

a. Welke opvattingen over genderrollen en reproductie bestaan er in de Nederlandse en Vlaamse context?

b. Welke impact heeft vruchtbaarheidsproblematiek voor de eigen (gender)identiteit?

3) Hoe construeert en reproduceert biomedische zorgverlening sociale opvattingen

over genderrollen en reproductie?

a. Hoe beleven mannen hun rol binnen een biomedisch vruchtbaarheidstraject?

Het onderzoek vindt deels plaats binnen een Nederlandse fertiliteitskliniek. Voor dit

onderzoek is ethische en institutionele goedkeuring van zowel de Universiteit van Amsterdam als de fertiliteitskliniek verleend. Ook heb ik toestemming van de Centrale Commissie

Mensgebonden Onderzoek verkregen om dit onderzoek uit te voeren.14 In het volgende hoofdstuk beschrijf ik het onderzoeksveld.

14

De Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) waarborgt de bescherming van proefpersonen betrokken bij medisch-wetenschappelijk onderzoek, middels toetsing aan de daarvoor gestelde wettelijke bepalingen en met inachtneming van het belang van de voortgang van de medische wetenschap.

(19)

19

3. Het veld

De kliniek ligt aan een doorgaande weg, omheind met hekken. Een bord hangend aan de hekken maakt aan de oplettende voorbijganger per auto, bus, fiets of te voet duidelijk waar het gebouw voor fungeert. Bij binnenkomst loop je tegen de

receptiebalie aan. De balie biedt plek voor twee receptionistes. Rechtsachter de balie hangt een tv scherm aan de muur waarop portretten van gynaecologen, psychologen en fertiliteitsartsen de bezoeker afwisselend tegemoet komen. Het plafond is hoog, het omslaat ongeveer een extra verdieping. Rechts van de ingang zijn twee zithoeken van hoog fluweel ogend rode banken, tegenover elkaar gepositioneerd en een kleine bank aan de zijkant, met de rug naar het raam. De achterwand van de banken is zo hoog dat je van achter niet kan zien of er iemand op de bank zit of niet. De meest bezoekers zitten niet hier, maar aan een lange tafel met twintigtal stoelen linksachter in de ruimte. Al bij binnenkomst draagt de kliniek een andere sfeer uit dan een afdeling binnen een ziekenhuis. De specialisten die af en toe de naam van een van de bezoekers roepen dragen geen witte jassen. Patiënten mogen hier zelf in alle vrijheid wat te

drinken pakken in het keukentje naast het zitgedeelte.15

De observaties en interviews met medisch specialisten vonden plaats binnen een

fertiliteitskliniek in Nederland. De kliniek is een zelfstandig fertiliteitscentrum, het is geen onderdeel van een ziekenhuis. De kliniek staat open voor een brede doelgroep. Zowel heteroseksuele als lesbische stellen kunnen in de kliniek terecht. Daarnaast bestaat ongeveer een kwart van de patiënten uit ‘bammers’, bewust alleenstaande moeders16. Een deel van de mensen die de kliniek in behandeling heeft, hebben al eerder vruchtbaarheidsbehandelingen ondergaan in andere zorginstellingen. Sommigen komen op eigen initiatief bij de kliniek terecht, anderen worden doorverwezen.

De kliniek geeft advies rondom zwangerschap en onvruchtbaarheid, diagnosticeert en stelt een behandelplan op, waarbij verschillende vruchtbaarheidsbehandelingen mogelijk zijn, namelijk IVF, ICSI, IUI en KID17

15

Veldnotities, 11 februari 2016

16 Veldnotities, 11 februari 2016 17

(20)

20

4. Methodologie

In dit hoofdstuk bespreek ik mijn onderzoeksmethodes. De methoden zijn kwalitatief van aard (Bryman 2008: 366, 367). Zoals ik in dit hoofdstuk bespreek, ondersteunen kwalitatieve onderzoeksmethoden een belangrijk uitgangspunt van dit onderzoek, namelijk om de stem van mannen met vruchtbaarheidsproblematiek te laten horen. Naast een literatuuronderzoek is empirische data verzameld middels interviews, informele gesprekken en observaties rondom twee groepen van informanten. De eerste groep zijn mannen die vruchtbaarheidsproblematiek ervaren, de tweede groep bestaat uit specialisten werkzaam in de fertiliteitskliniek.

4.1 Respondentenwerving en selectie

Voorafgaande aan dit onderzoek heb ik verschillende klinieken in Nederland en België aangeschreven met verzoek tot onderzoek naar mannelijke onvruchtbaarheid (zie Bijlage I). Dit met de insteek om op deze manier mannelijke respondenten te werven en te observeren. Door schriftelijke benadering van een Nederlandse fertiliteitskliniek ben ik in contact gekomen met de wetenschappelijke directeur van de kliniek.18 Zij fungeerde als mijn gatekeeper, zij introduceerde mij in de kliniek en bracht mij in contact met de medewerkers (Bryman 2008: 409).

Vanuit de kliniek is mij gevraagd of ik een ‘klinische les’ wilde voorbereiden over het onderzoek en om het thema (mannelijke) onvruchtbaarheid vanuit sociaal wetenschappelijk perspectief te belichten.19 Ik werd verwelkomend ontvangen. Ook hadden sommigen vragen over het onderzoek en mijn antropologische benadering. Door de open ontvangst en houding van de medewerkers van de kliniek was het voor mij mogelijk om bij bepaalde

werkzaamheden mee te lopen, met als doel meer inzicht te krijgen in de context waarin een man zich bevindt op het moment dat hij – met partner - medische hulp zoekt bij de

fertiliteitskliniek (Bryman 2008: 386, 387).

De wetenschappelijke directeur van de kliniek introduceerde mij bij een aantal

verschillende specialisten, waarna ik hen benaderde voor een interview. Dit resulteerde in vijf interviews met specialisten (fertiliteitsverpleegkundige, klinisch psycholoog, gynaecoloog,

18 Daarnaast had ik nog drie andere positieve reacties van klinieken, alleen hanteerden zij andere (lees: langere)

procedures voordat mij toegang werd verschaft om onderzoek te doen. Vanwege de korte en vaststaande tijdsperiode van het veldwerk heb ik gekozen voor de kliniek waarmee ik het snelst afspraken kon maken betreffende het onderzoek.

19 Ik informeerde het team over het onderzoek en de relevantie van medische antropologie voor de biomedische

wereld. Hierbij sprak ik vooral over de meerwaarde van antropologische onderzoeksmethoden om achter de beleving en ervaringen van patiënten te komen. Daarnaast ging ik in op de sociaal constructivistische benadering de ik hanteer binnen dit onderzoek en behandelde ik belangrijke thema’s binnen de antropologie van seksualiteit en reproductie (infertiliteit als sociaal construct; gender(rollen); stigma; belichaming).

(21)

21

gastheer donormannen en laborant). Ook heb ik middels informele gesprekken andere specialisten gesproken. In de volgende paragraaf ga ik hier verder op in. Ik heb nog meer specialisten benaderd, maar aangezien tijd een obstakel was voor de specialisten, is het niet gelukt om met iedereen een afspraak te plannen. Twee interviews werden afgezegd wegens ziekte. Eén werd verplaatst, de ander is niet meer doorgegaan, waarbij ook tijd het obstakel was.

Voor de werving van mannen met vruchtbaarheidsproblematiek waren voorafgaand drie selectie criteria gehanteerd. Ten eerste, de respondent ervaart

vruchtbaarheidsproblematiek. Ten tweede, de respondent gaat met zijn eigen sperma een vruchtbaarheidstraject aan. Koppels in een donortraject zien automatisch een psycholoog om allerlei zaken die met een donortraject gepaard gaan te bespreken.20 Ik wilde graag met mannen in gesprek die niet automatisch naar een psycholoog worden verwezen, mede om te kijken of hier mogelijk wel behoefte aan was. Ten derde, de respondent spreekt de

Nederlandse taal, zodat er geen mogelijkheid is dat er data verloren gaat tijdens een vertalingsproces. Er is geen onderscheid gemaakt op basis van leeftijd, etniciteit en

achtergrond. Wel is er tijdens de interviews en analyse gelet op mogelijke sociaal-culturele variabelen en de invloed daarvan op de beleving en invulling van onvruchtbaarheid.

Mannelijke patiënten van de fertiliteitskliniek heb ik benaderd voor deelname aan het onderzoek via een introducerende brief. Hierin stond naast de vraag rondom deelname, een korte beschrijving van het onderzoek en introductie van mijzelf (zie Bijlage II).

Geïnteresseerden konden hun gegevens achterlaten in een brievenbus in de kliniek, waarna ik contact zou opnemen. De brieven lagen goed in zicht op tafels in de wachtkamer waaraan altijd patiënten zaten. Daarnaast hing de brief aan het prikbord bij het keukentje waar

bezoekers drinken inschenken. Na een maand was er nog geen respons. De brieven zijn in nog een wachtkamer gelegd, waar stellen afgezonderd van andere patiënten terecht komen tussen verschillende consulten door. Op de facebook van de kliniek heb ik een bericht geplaatst.21 Dit bericht is meerdere malen gedeeld door medewerkers en anderen. Ook heb ik op een bekend Nederlands online forum een berichtje geplaatst onder het subforum ‘zwangerschap en baby’. Een studiegenoot is een aantal jaar actief op dit forum, in het specifiek op het

20 Denk hierbij aan vragen als: wat vertel je aan je omgeving?; wat vertel je aan je kind?; denken de man en

vrouw hier hetzelfde over? Daarnaast bekijkt de psycholoog tijdens een dergelijk gesprek ook of het koppel geschikt zou zijn voor het donortraject.

21 Dit bericht staat niet in de bijlage, omdat de fertiliteitskliniek mogelijk te herleiden is aan de hand van het

(22)

22

‘zwangerschap en baby’ subforum, waardoor zij een betrouwbare status heeft opgebouwd. Zij heeft namens mij een oproepje geplaatst. Uit deze acties kwam geen respons.

Ook heb ik Freya, de patiëntenvereniging voor mensen met

vruchtbaarheidsproblematiek, benaderd.22 Er verstreken twee weken, waarna ze erg behulpzaam waren.23 Een bericht over mijn onderzoek werd op zowel hun site als op de Freya facebook gedeeld (zie Bijlage III). Dit leverde drie respondenten op.

De vierde en vijfde respondent heb ik via snowball sampling verkregen (Bryman 2008: 48). Een laborant bracht mij in contact met een man met vruchtbaarheidsproblematiek uit haar persoonlijke kring. Een klinisch psycholoog bracht mij in contact met een vrouw die zonder haar partner op consult kwam. Haar vriend stond open voor een interview. Een fertiliteitsverpleegkundige gaf aan na te denken wie ze kon benaderen, maar benoemde wel dat ze de desbetreffende man dan wel goed moest kennen en dus niet iedereen direct zou benaderen. Daarnaast heb ik het binnen mijn eigen sociale kring nagevraagd. Eén vriendin kende een koppel waarbij de man vruchtbaarheidsproblemen had. Zij had geïnformeerd of hij open stond voor een interview. Ze kreeg te horen dat hij hiervoor naar een psychiater ging, onder andere omdat hij zich ten opzichte van zijn partner niet meer man voelde. De

vruchtbaarheidsproblematiek lag te gevoelig, waardoor ik hem niet kon benaderen voor een interview. In totaal heb ik vijf mannen met ervaren vruchtbaarheidsproblematiek geïnterviewd (zie paragraaf 4.5 voor een reflectie op de moeizame werving en de implicaties hiervan).

4.2 Verzameling en vastlegging veldwerkgegevens

Voorafgaande aan het veldwerk is allereerst een wetenschappelijk literatuuronderzoek

uitgevoerd vanuit een multidisciplinair perspectief, waarbij ik antropologische, sociologische, psychologische en biomedische literatuur bestudeerde. Tijdens de veldwerkperiode is het literatuuronderzoek doorgegaan, om bevindingen vanuit de empirie te koppelen aan wetenschappelijke literatuur. Op basis van de gelezen literatuur is er een interviewgids opgesteld voor beide groepen respondenten (zie Bijlage IV en V).

Om inzicht te verkrijgen in de beleving en invulling van vruchtbaarheidsproblematiek onder mannen zijn er vijf mannen met vruchtbaarheidsproblematiek geïnterviewd, allen in het Nederlands. Het waren semigestructureerde interviews (Bryman 2008: 438). De interviewgids is niet gestructureerd opgevolgd, maar gebruikt om het interview waar nodig te sturen. Dit

22

Freya, https://www.freya.nl/, verkregen op 23 mei 2016

23

Toevallig publiceerde Freya een speciaal mannen nummer van hun verenigingsblad in de maand mei. Dit nummer is compleet gewijd de verhalen en perspectieven van mannen (Freya Magazine 2016). Mogelijk dat ze daarom behulpzaam waren, omdat ze de relevantie van mijn onderzoek inzagen.

(23)

23

bood respondenten de ruimte om uit te weiden over zaken die de respondent belangrijk acht of belangrijk vindt om te benoemen (Bryman 2008: 437). Juist deze informatie kan waardevol en bruikbaar zijn om mee te nemen in de analyse. Er is getracht om de interviewvragen zoveel mogelijk open van aard te formuleren om sturing van antwoorden te beperken. Als een antwoord niet duidelijk was of als ik een gedetailleerder beeld wilde krijgen is tijdens het interview om voorbeelden of uitleg gevraagd. De interviews zijn met recorder opgenomen.

Van de vijf interviews met mannen met vruchtbaarheidsproblematiek vonden twee interviews telefonisch plaats, één interview bij mij thuis, één interview in het huis van een respondent en één interview in het huiskamercafé van een treinstation. Het huiskamercafé was druk en er was ruimte tussen de zitplekken, waardoor we open konden praten zonder dat mensen ons hoorden. De respondent praatte af en toe wel iets zachter als er iemand langs onze tafel liep. De duur van de interviews varieerde van 52 minuten tot 83 minuten. Sommige respondenten waren meer uitgesproken of gedetailleerd dan anderen, maar allen hadden een open houding en kwamen ontspannen over.

Om de biomedische context te analyseren, heb ik geobserveerd in de wachtkamer, achter de receptiebalie, in de personeelskantine, tijdens consulten van een gynaecoloog en een fertiliteitsarts en in het laboratorium waar laboranten zaadanalyses uitvoeren en sperma prepareren voor inseminatie. De observaties verschafte inzicht in de interactie tussen patiënten en medisch specialisten en de dagelijkse werkzaamheden binnen de

fertiliteitskliniek.24 Een beperking qua observaties binnen dit onderzoek is dat ik geen mogelijkheid had om de sociale context van mijn mannelijke respondenten te observeren. Echter kon ik via analyse van de interviews wel enig inzicht verkrijgen in hun sociale context.

Tijdens het meelopen met verschillende werkzaamheden in de kliniek heb ik op een informele manier met medewerkers kunnen spreken over hun werk. Zo heb ik in totaal een uur kunnen spreken met twee receptionistes, een half uur met een fertiliteitsarts, een uur met een gynaecoloog en ruim twee uur met twee verschillende laboranten. Ook heb ik nog korte informele gesprekken gehad met een van de klinisch psychologen. Daarnaast heb ik vijf interviews afgenomen. De interviews duurden van 30 minuten tot 62 minuten. Zowel de informele als formele gesprekken met alle respondenten hebben rijke data opgeleverd voor

24

Observeren stopte niet in de kliniek, ook tijdens mijn reis er naartoe kon ik korte observaties doen. Een klein team van vrijwilligers bestuurt de buurtbus die langs de kliniek rijdt. Na een tijdje kende ik een aantal van gezicht en zij mij. Met hen had ik een aantal korte informele gesprekken rondom fertiliteit en de kliniek. Uit de gesprekken bleek dat zij veel patiënten van de kliniek af en aan reden. Voor hen leek het idee van een

fertiliteitskliniek de normaalste zaak van de wereld te zijn. Ze gingen er vanuit dat ik ook bezig was met een vruchtbaarheidstraject, maar vroegen hier nooit direct naar. Wel vroegen ze af en toe hoe het nou ging en dat Amsterdam wel ver reizen was ‘en dat alles voor een baby’. Ik vroeg mij af of ze hetzelfde hadden gedacht als ik een mannelijke passagier geweest was.

(24)

24

het onderzoek. De medisch specialisten spraken open en gedetailleerd over hun vak en wat ze tegen kwamen bij patiënten. Naast hun professie kon ik ook met hen spreken over hun

opvattingen en ideeën over genderrollen en normen. Mijn mannelijke respondenten hebben allen hun verhaal verteld, waarbij ze uitgebreid spraken over hun belevingen. Ik spreek hier over verhalen, omdat de mannen een deel van hun levens aan mij vertelden. In de verhalen werd soms chronologisch – soms ook niet - verteld over de ervaren

vruchtbaarheidsproblematiek, de diagnose, de eventuele behandeling en de impact ervan voor henzelf en hun relatie. Twee respondenten vertelden dat hun partners op dat moment zwanger waren middels het doorlopen van een vruchtbaarheidsbehandeling.25

4.3 Data analyse

De interviews zijn opgenomen en getranscribeerd. De transcripten zijn gestructureerd

doormiddel van het coderen van passages in de getranscribeerde interviews in ATLAS.Ti. De codes zijn opgesteld vanuit een inductieve benadering, na het herlezen van transcripten. De codeboom is opgedeeld in ‘hoofd’ en ‘sub’ codes (zie Bijlage VI). Door de inductieve benadering zijn sommige codes puur beschrijvend, zoals de codes ‘hoe ga je er mee om’ en ‘met wie bespreek je het niet’. Andere codes besloegen analytische thema’s, zoals de codes ‘mannelijkheid’ en ‘taboe’. Na het coderen zijn de verschillende gecodeerde passages naast elkaar gelegd. De individuele uitingen van de respondenten zijn middels thematische analyse met elkaar vergeleken om meer inzicht te krijgen in verschil en overlap tussen de antwoorden (Bryman 2008:553; 700). Gezien de narratieve aard (Bryman 2008: 553) van de interviews heb ik niet alleen thema’s tussen respondenten geïdentificeerd, maar ook in zekere mate ‘levensverhalen’ kunnen samenstellen per respondent (zie hoofdstuk 5). Dit vormt het voordeel van een klein aantal respondenten, per respondent is er meer aandacht en focus op hun verhaal en beleving. De mogelijkheid tot diepgang per respondent is waardevol voor dit onderzoek, aangezien mijn insteek is om meer inzicht te verkrijgen in de verschillende ervaring en betekenissen van vruchtbaarheidsproblematiek onder mannen. Naast het

structureren van de interviewtranscripten zijn ook de fieldnotes geordend en geanalyseerd met behulp van ATLAS.Ti, met behulp van dezelfde codeboom als voor de interviews.

25

Eén van hen benoemde dat zijn vrouw nog maar vier dagen zwanger was en hij en zijn partner (vanuit ervaring) bang waren dat de zwangerschap niet door zou zetten. Hij vertelde dat ze het nog aan niemand hadden vertelt en dat ik de primeur had, ook dit geeft de openheid van mijn respondenten in de interviews weer.

(25)

25 4.4Ethische overpeinzingen

Voorafgaande aan de interviews is aan alle respondenten een informatieformulier opgestuurd met daarin de doelstellingen en de procedure van het onderzoek. Aangezien ik veel

persoonlijke en mogelijk gevoelige zaken wilde bespreken met de respondenten met ervaren vruchtbaarheidsproblematiek wilde ik dat zij zoveel mogelijk op de hoogte waren van mijn insteek en doel van dit onderzoek. Ik wilde ze niet verrassen met onverwachte onderwerpen om op deze manier mogelijke belasting van een interview zo veel mogelijk weg te nemen. Ook was vermeld dat alle verkregen data anoniem behandeld zou worden en informatie en data die terug te leiden zijn naar de persoon enkel voor de onderzoeker beschikbaar zou zijn. De verkregen data is opgeslagen op een vergrendelde usb. De audiobestanden zijn na

transcriptie verwijderd van de opname recorder. Een ander belangrijk onderdeel van het informatie formulier was duidelijk maken dat deelname geheel vrijwillig was en dat deelname of het beëindigen van deelname voor de respondenten die patiënten waren in de

fertiliteitskliniek geen consequenties had voor hun zorgtraject in de kliniek.

Alle respondenten hebben voor het interview een informed consent formulier

ondertekend waarin hij/zij aangaven vrijwillig deel te nemen aan het onderzoek. Het formulier gaf aan wat mijn respondenten konden verwachten en welke rechten zij hadden.

Respondenten waren niet verplicht te antwoorden op vragen en konden te allen tijde beslissen deelname aan het onderzoek te stoppen en de verzamelde data op te eisen. Er is mondeling toestemming gevraagd voor opname van de interviews. Voorafgaande aan observaties is mondelinge toestemming gevraagd aan patiënten en specialisten in de fertiliteitskliniek. In alle gevallen is toestemming verschaft.

4.5 Reflectie

Het werven van mannen met vruchtbaarheidsproblematiek ging moeizaam. Dit lag onder andere aan het feit dat een kwart van de patiënten in de kliniek bestaat uit bewust

alleenstaande moeders en daarnaast nog een deel uit lesbische stellen26. De heterostellen die in behandeling waren in de kliniek kwamen niet voor elke afspraak en consult samen, de vrouw kwam ook alleen (in de hoofdstuk 7 ga ik hier verder op in). Door de moeizame werving zijn de selectiecriteria bijgesteld. Het doel was aanvankelijk om mannen te

interviewen die (nog) niet in een donortraject zaten. Nu is er onder de respondenten één man die al een donortraject heeft doorlopen. De verhalen van de vijf mannen met ervaren

vruchtbaarheidsproblematiek vormen de belangrijkste data voor dit onderzoek. Het is

26

(26)

26

mogelijk dat mannen die open staan om deel te nemen aan onderzoek zich anders uiten en andere ervaringen hebben als het gaat om vruchtbaarheidsproblematiek dan mannen die niet willen deelnemen (Holter et al., 2007: 2654).

Mede omdat ik vijf mannen heb gesproken, kan ik mij voorstellen dat de criticus deze studie als niet representatief zal bestempelen. Mijn vijf respondenten vormen geen

representatieve afspiegeling van mannen met ervaren vruchtbaarheidsproblematiek wonend in Nederland en Vlaanderen. Maar laat dit ook niet de insteek zijn van mijn onderzoek. Zoals in hoofdstuk 2 besproken, bestudeer ik vruchtbaarheidsproblematiek als sociaal construct. Enerzijds om te laten zien hoe sociale aannames en opvattingen, wetenschappelijk onderzoek en vruchtbaarheidsbehandelingen met elkaar verweven zijn en hoe, door interactie tussen deze genoemden en sociale actoren, onvruchtbaarheid betekenis en invulling krijgt. Anderzijds om erop te wijzen dat ‘de man’ met vruchtbaarheidsproblematiek niet bestaat en dat dit een zorgwekkende aanname is ten opzichte van de inrichting van zorgbeleid. Zoals in hoofdstuk 2 benoemt bestaat er een spanning tussen de aandacht voor onvruchtbaarheid als sociaal

construct en de variëteit in de beleving hiervan onder mannen. Generaliserend onderzoek is in die zin beperkend doordat het voorbij gaat aan het scala aan ervaringen en belevingen onder mannen en deze spanning niet bloot legt. Ik heb vijf verhalen mogen vastleggen, waarin zowel verschillen als patronen te ontdekken zijn (zie hoofdstuk 5, 6, 7 en 8).

4.5.1 Onderzoeker als instrument

In antropologisch onderzoek maakt de onderzoeker deel uit van het onderzoeksveld en speelt hier zelf een rol in (Davies 1999: 3; Mauthner en Doucet 2003: 417). De onderzoeker neemt zelf een rol aan, maar krijgt ook een rol toebedeeld door de omgeving.

Voor de mannelijke patiënten werd ik gezien als onderzoeker. Ze vroegen naar mijn motivatie als onderzoeker om dit onderzoek te doen. Daarnaast werd soms iets opgemerkt als ‘dat weet jij mogelijk beter’. Ook werd benoemd dat ik een ‘vreemde’ was. Zo zei een

respondent dat hij het prettig vond met mij te praten, omdat ik een ‘vreemde’ was en wij elkaar niet meer zouden zien. Mogelijk waren respondenten door mijn rol als ‘vreemde’ en onderzoeker bereid om mijn vragen te beantwoorden. Ik heb de interviews allen als prettig ervaren en de mannen met wie ik face-to-face gesproken heb kwamen ontspannen over tijdens het gesprek. De mannen met wie ik telefonisch gesproken heb spraken kalm en rustig, deze gesprekken vond ik zelf lastiger, omdat ik hun lichaamstaal en gezichtsuitdrukking niet kon zien.

(27)

27

In de fertiliteitskliniek heb ik de rol aangenomen van sociale onderzoeker (zonder medische achtergrond/opleiding). Hierdoor werden bepaalde dingen uitgebreid uitgelegd en getoond, aangezien ik zelf niet gespecialiseerd ben op het gebied van vruchtbaarheidsbehandelingen. Het was bekend dat ik onderzoek doe in het kader van mijn master en niet ten opdracht van de kliniek, maar het kan zijn dat personeel alsnog het onderzoek koppelt aan de kliniek en

daarom bepaalde informatie verzwijgt of extra benadrukt vanuit hun positie als werknemer. Bijvoorbeeld als het gaat over de mening rondom het zorgbeleid in de kliniek, waarbij mogelijke kritiek op het beleid niet geuit wordt en alleen de goede punten worden benadrukt. Mijn rol als onderzoeker kan ook tijdens observaties invloed hebben gehad op verkregen data en op handelingen en de gesprekken die mensen juist wel of niet voeren in mijn

aanwezigheid. Zelf heb ik niet gemerkt dat mensen zich inhielden of dat gesprekken stopten als ik aanwezig was.

Naast de rol die ik aanneem als (sociale) onderzoeker, zal voor alle respondenten mijn verschijning en personage invloed hebben gehad op de verkregen data. Niet alleen leeftijd en geslacht, maar ook karakter, uitstraling en of iemand zich prettig voelt tijdens een gesprek of niet, de manier waarop ik praat en reageer, dit alles heeft invloed op de data die ik verkrijg (Mauthner en Doucet 2003). Waarschijnlijk heeft binnen dit onderzoek mijn ‘vrouw’ zijn een rol gespeeld. Mogelijk is dat mannen met ervaren vruchtbaarheidsproblematiek zich anders uiten tegenover mij dan tegenover een mannelijke onderzoeker. Misschien voelen zij zich meer begrepen of op hun gemak wanneer ze met een man praten en vertellen ze daardoor meer. Andersom kan het ook dat ze zich willen houden aan bepaalde gender normen en bepaalde zaken juist verzwijgen om hun mannelijke identiteit te bevestigen ten opzichte van een man. Mogelijk is dat ze tegenover mij bepaalde zaken juist beter uit leggen, omdat ik het als vrouw wellicht minder goed begrijp in vergelijking tot mannen. Daarnaast kan mijn leeftijd invloed hebben gehad op verkregen data. Voor mijzelf merkte ik dat ik met de twee jongere respondenten van 27 en 31 net iets ‘makkelijker’ kon praten, omdat we ongeveer in dezelfde levensfase zaten.

(28)

28

5. Profielen

Voordat ik mijn data aan de hand van thematische verbanden bespreek schets ik in dit hoofdstuk allereerst profielen van de geïnterviewde mannen. Zoals in hoofdstuk 2 benoemt, wil ik in dit onderzoek belichten dat mannelijke onvruchtbaarheid geen vaststaande en

universele connotatie en invulling met zich meedraagt. Beleving en invulling van ongewenste kinderloosheid ontstaat in interactie met de omgeving. Hoewel mijn respondenten zich vrijwel in dezelfde landelijke context bevinden, bevindt elk zich op micro niveau in andere contexten. Door dit te erkennen en te omschrijven kan ik laten zien dat ongewenste kinderloosheid op individueel niveau verschillende invulling kan hebben, ondanks onderhevig te zijn aan sociale patronen en structuren.

Van de vijf respondenten lag de leeftijd tussen de 27 en 43 jaar. Vier zijn in Nederland geboren, één man in Vlaanderen. Allen hebben na de middelbare school een opleiding

gevolgd; twee MBO, één HBO en twee VWO. Drie mannen zijn getrouwd, een man heeft een vriendin en een man is vrijgezel. Alle mannen hebben onderzoek laten doen naar hun

vruchtbaarheid. Voor twee mannen is er geen aanwijsbare oorzaak voor de ervaren vruchtbaarheidsproblematiek. Drie mannen zijn ten tijde van het interview bezig met een vruchtbaarheidstraject. Eén van hen is in behandeling bij de kliniek waar het onderzoek is uitgevoerd. Eén man heeft twee kinderen, twee mannen vertelden ten tijde van het interview dat hun vriendin zwanger is, na het hebben doorlopen van een vruchtbaarheidstraject (voor overzicht zie Bijlage VII).

De interviews met mijn mannelijke respondenten begonnen allemaal aan de hand van dezelfde vraag; ‘wanneer en waarom heb je besloten onderzoek te laten doen naar je

vruchtbaarheid?’. Na deze vraag begon ieder zijn eigen verhaal. Hieronder beschrijf ik delen van het verhaal van de vijf mannelijke respondenten, zoveel mogelijk in de woorden van de respondenten zelf. Indien ik hen direct quote staat dit tussen aanhalingstekens.

_____________________________________________________

~ Bas ~

Bas is zesendertig en geboren en woonachtig in Nederland. Na de middelbare school is hij gaan studeren en heeft daarna een baan gekregen binnen zijn vakgebied. Op zeventienjarige leeftijd is hij erachter gekomen dat zijn lichaam geen geslachtshormonen aanmaakt. Bas had in eerste instantie de huisarts bezocht, omdat hij op zijn zeventiende nog geen lichamelijke veranderingen had doorgemaakt die kenmerkend zijn voor de puberteit. Zijn huisarts beaamde

(29)

29

dat dit inderdaad wat laat was en heeft Bas doorverwezen naar de endocrinoloog. Toen Bas vertelde dat hij ook niks kon ruiken was de diagnose vrij snel gesteld; het syndroom van Kallmann. Tijdens het interview kon Bas duidelijk en schematisch weergeven wat het syndroom van Kallmann precies inhoudt. Het syndroom van Kallmann zorgt ervoor dat de hypothalamus en de hypofyse in de hersenen niet met elkaar in verbinding staan. De hypothalamus kan gezien worden als een soort ‘regelcentrum’ dat betrokken is bij verschillende lichamelijke processen als groei, metabolisme, botten- en spieropbouw en geslachtsdrift. De hypofyse is een kliertje dat grote invloed heeft op de hormonale huishouding in een lichaam. Bij afwezigheid van een verbinding tussen hypothalamus en hypofyse maakt een lichaam geen geslachtshormonen aan. In het geval van Bas heeft dit ertoe geleid dat hij niet vanzelf in de puberteit terecht kwam, een groeiachterstand had in

vergelijking met zijn leeftijdsgenoten en niet kan ruiken. De arts vertelde hem dat hij nooit zou kunnen ruiken en dat hij er vanuit moest gaan dat hij niet vruchtbaar is.

De arts vertelde wel dat er met behulp van het toedienen van hormonen wellicht geprobeerd kon worden om de aanmaak van zaadcellen te stimuleren. Dit was geen ‘eenvoudige behandeling’ en het was ook niet zonder enige lichamelijke en geestelijke belasting voor Bas. De arts gaf aan dat Bas met de behandeling kon starten als er sprake was van een kinderwens. Bas benoemt dat de periode na deze diagnose ‘geen leuke periode’ was. Hij was op dat moment nog niet bezig met kinderen, maar zijn ‘wereld stortte wel een beetje in’. Aan de andere kant geeft hij aan dat hij op dat moment wel al precies wist wat er aan de hand was, waar hij aan toe was en dat er een ‘duidelijk behandelplan’ voor hem klaar lag.

Toen Bas drieëndertig was heeft hij zijn toekomstige vrouw leren kennen. Na drie weken daten vertelde hij dat hij het syndroom van Kallmann heeft. Een half jaar later zijn ze samen naar het ziekenhuis gegaan om te informeren naar het mogelijk behandelplan om hun kinderwens in vervulling te laten gaan. Uit zaadanalyse bleek dat Bas zijn sperma geen zaadcellen bevatte. Hij onderging een behandeling met als doel de testes te ontwikkelen. Het duurt ongeveer twee jaar voordat de testes zijn ontwikkelt en zaadcellen aanmaken. Bas moest zichzelf meerdere hormonen toedienen. Om de drie maanden ging hij terug naar het

ziekenhuis om zijn sperma en hormoonwaardes te laten testen. De tijd verstreek en uit

zaadanalyse bleek dat zijn sperma nog geen zaadcellen bevatte. Ondanks dat het beoogde doel uitbleef had Bas wel last van de verschillende bijwerkingen van de toegediende hormonen. Na bijna drie jaar bleek dat een van de toegediende hormonen in waarde was gestegen, maar dat er nog steeds geen zaadcellen in zijn sperma gevonden waren. Dit kon betekenen dat de cellen er inderdaad gewoon niet waren of dat het aantal te laag was om te kunnen meten. Met dit

(30)

30

idee in het achterhoofd is hij geopereerd, waarbij tegen zijn verwachting in zaadcellen in zijn testikel zijn gevonden. Dit gaf hen ‘een perspectief naar voren toe’, Bas zat ‘niet meer in een verwerking van een tegenval’.

Het bij Bas gevonden zaad is ingevroren, om later in het laboratorium bij de eicellen van zijn vrouw te voegen. Bij zijn vrouw waren vijftien eicellen gevonden tijdens de

punctie.27 Van de zaadcellen die waren ingevroren waren er negen ‘bruikbaar’. De negen zaadcellen werden met behulp van ICSI bij de eicellen gebracht. Met de hoop dat dit zou leiden tot negen ‘bruikbare embryo’s’, kregen Bas en zijn vrouw bij de dag van terugplaatsing te horen dat er maar één van de embryo’s ‘bruikbaar’ was voor terugplaatsing, de overige embryo’s deelden niet goed. Het feit dat het embryo bruikbaar is voor terugplaatsing biedt geen garantie voor het verdere verloop van de innesteling in de baarmoeder en de rest van de zwangerschap. Voor Bas en zijn vrouw betekende dit dat er geen back-up was mocht deze poging niet leiden tot een zwangerschap. Op het moment van het interview is de vrouw van Bas achtentwintig weken zwanger.

~ David ~

David is zevenentwintig en geboren en woonachtig in Nederland. Na de middelbare school is hij gaan studeren. Hij heeft werk gevonden binnen zijn studiegebied. Vanaf David zijn derde jaar kwam zijn moeder erachter dat zijn zaadballen niet waren ingedaald. Zijn moeder had het advies gekregen dat ze zelf kon proberen de zaadballen naar beneden te trekken, zodat ze zouden indalen. Als jonge jongen vond David dit ‘niet prettig’, waardoor hij en zijn moeder na twee jaar naar een andere arts zijn gegaan die hen vertelde dat David geopereerd moest worden. De zaadballen hebben de artsen toen operatief laten indalen. Na de operatie is aan David zijn ouders verteld dat David vijftig procent kans heeft om vruchtbaar te zijn. Rond David zijn twaalfde levensjaar kreeg hij van zijn ouders te horen dat er een kans bestond dat hij niet vruchtbaar zou zijn. Toen hij het nieuws hoorde was hij ‘er niet echt mee bezig’. Pas toen hij negentien was en zijn eerste relatie kreeg ‘begon het iets meer te spelen’. Zijn vriendin wist dat er een kans was van vijftig procent dat David niet vruchtbaar zou zijn. Op eenentwintig jarige leeftijd heeft David zich laten testen. Uit de zaadanalyse werden er geen zaadcellen gevonden in David zijn sperma. Met de gedachte dat het ‘een foutje’ kon zijn

27

Tijdens een punctie worden de follikels (eiblaasjes) met een holle naald aangeprikt om de aanwezige eicellen op te zuigen. Uit de praktijk blijkt dat de punctie een zeer pijnlijke ingreep is voor vrouwen (Pasveer en Heesterbeek 2001: 41) De laborant benoemt dat ze tijdens de punctie ‘een goed aantal eicellen’ willen verkrijgen. In hun kliniek ligt de richtlijn voor een goed aantal rond de vijf á tien eicellen. Voorafgaande wordt een vrouw met hormonen gestimuleerd, zodat er meer eicellen rijpen. De laborant benoemt dat teveel stimulatie (overstimulatie) niet goed is voor de kwaliteit van de eicellen. Wat ‘teveel’ precies is, is lastig om per individu vast te stellen.

(31)

31

besloot David nog een tweede zaadanalyse te laten doen, maar ook deze uitslag was negatief. David zijn huisarts maakte dit bekend over de telefoon, waarna hij vertelde dat het voor David niet zo veel zin had om een fertiliteitsbehandeling aan te gaan, omdat er geen zaadcellen in zijn lichaam aangemaakt werden die voor vruchtbaarheid konden zorgen. David was op dat moment alleen thuis en hij benoemt dat hij het ‘crue’ vond om ‘het belangrijkste nieuws’ van zijn leven op zo’n manier te hebben gekregen. Het nieuws kwam ‘als een klap’ aan en David is daarna gaan hardlopen om zijn emoties kwijt te kunnen. Na de eerste twee uur dat David het nieuws kreeg is hij gewoon verder gegaan en sliep er net zo goed door. Het kostte hem erg veel moeite om het tegen zijn ouders te zeggen en hij heeft het zijn toenmalige vriendin ook niet direct verteld. Na ongeveer drie maanden verbrak hij zijn relatie zonder het te vertellen. Later zijn ze wel weer bij elkaar gekomen en heeft hij het verteld. De eerste vier jaar na het nieuws wilde David er helemaal niet mee bezig zijn. Tijdens het interview geeft hij aan dat hij toen niet helemaal goed kon inschatten ‘hoe groot de impact was van het nieuws’ dat hij op zijn eenentwintigste had gekregen. David heeft op dit moment geen relatie. Zijn vorige relatie is verbroken vanwege andere redenen dan zijn vruchtbaarheidsproblematiek.

~ Sam ~

Sam is eenendertig jaar en geboren en woonachtig in Vlaanderen. Op zijn tweeëntwintigste heeft hij zijn studie afgerond en is daarna direct gaan werken. Hij heeft een tijdje een eigen bedrijf gehad en op dit moment is hij werkzaam voor een ander bedrijf. Hij werkt zowel in België als in Nederland.

Een jaar of vijf geleden had zijn toenmalige vriendin, nu zijn vrouw, het idee geopperd om te stoppen met voorbehoedsmiddelen. Tijdens het eerste jaar nadat ze gestopt was met het gebruik van anticonceptie hebben ze het ‘beide een beetje aangekeken’. Na een jaar proberen zonder voorbehoedsmiddelen besloten ze om een bezoek te brengen aan een gynaecoloog. De gynaecoloog zei tegen de vrouw van Sam dat het erop leek dat haar eicellen niet volgroeiden. De gynaecoloog schreef wat medicatie voor om de eicellen van Sam zijn vrouw te laten volgroeien. Na een halfjaar proberen met deze medicatie was de vrouw van Sam nog niet zwanger geworden. Na dit half jaar besloten ze om het idee van kinderen even aan de kant te schuiven, omdat de druk wat begon toe te nemen en ze het feit dat het niet lukte wat op elkaar begonnen af te schuiven. Daarnaast waren ze nog jong en binnen hun vriendengroep was er ook nog niemand die zwanger was of al een kind had gekregen.

Na anderhalf jaar begonnen de eerste koppels in hun vriendenkring te spreken over hun kinderwens. Rond die tijd werd ook Sam zijn schoonzus zwanger, wat voor hem en zijn

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Kunt u een voorbeeld geven waaruit blijkt dat u bij het vaststellen van de impact en waarschijnlijkheid van optreden van risico’s, de nadruk op lange of korte termijn legt.. Bij

In deze stroming wordt verondersteld dat meisjes en jongens verschillende risicofactoren hebben voor delinquentie, dat voor de verklaring van meisjescriminaliteit eigen

In order to advance domestic tourism in South Africa, product owners should offer more tourism products and a greater variety; introduce new products and packages; and

Ze weten nog hoe het zonder huishoudelijke apparaten is geweest, ze hebben de overgang naar ingrijpende technologische veranderingen meegekregen en leven vandaag de dag in een

En alleen als na een periode van onzekerheid zou blijken dat veel schulden in drachmen mogen worden omgezet om vervolgens via devaluatie in termen van euro’s te worden gekort,

For all three values of the overall volume fraction, four-way coupling has a large effect on droplet concentration, which shows that Elghobashi’s classification can certainly not

Prestaties van de p olitie doen ertoe, h oe su bjectief ze ook worden beleefd of waargen om en. Om effectief op te ku n n en treden tegen zich tbare en aan stootgeven de crim

De belangrijkste conclusie van dit onderzoek is dat er veel verschillende ervaringen, belevenissen en meningen zijn tussen ouderen over het internet en het gebruik