• No results found

Het effect van agressief beeldmateriaal op agressie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van agressief beeldmateriaal op agressie"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het effect van agressief beeldmateriaal op

agressie

Bachelorproject Klinische Psychologie Suzanne Juffermans (10594043)

Onder begeleiding van Arnold van Emmerik Aantal woorden: 5234

(2)

1

Abstract

Onderzocht is het effect van agressief beeldmateriaal op agressie. Hiertoe zijn 45 studenten , verdeeld over een experimentele conditie (N=26),”gekeken naar agressief beeldmateriaal”en een controleconditie (N=19), “gekeken naar neutraal beeldmateriaal”, vergeleken.. Mate van agressie is gemeten door middel van een gedragsmaat (hot sauce experiment), waarbij negatief geprikkeld is met negatieve feedback op een geschreven opstel, en een voor- en nameting van staat woede (V-POMS). Het bleek dat voor beide condities , met en zonder het controleren voor consciëntieusheid, altruïsme, neuroticisme, trek woede en sociale

predictoren,, staat woede niet verhoogd was op de nameting en er geen verschil was tussen het uiten van agressie tussen beide condities. Er is dus geen effect van agressief beeldmateriaal op agressief gedrag gevonden.

(3)

2

Inhoudsopgave

Abstract………..………..…1 Inleiding………...………..….3 Methode…...………...….8 Deelnemers………...……….………..…8 Materialen………...……….……….…….……..9 Procedure……….……….…….…....13 Data analyse……….……….…….………...15 Resultaten…...………..………16 Databehandeling……….…………..……16 Manipulatiechecks……….………..………..16 Hoofdanalyses…..……….……….………..………18 Sociale predictoren……….…………..…….19 Steekproef karakteristieken………..……….20 Discussie………..……..…...20 Literatuurlijst………..……..…...24

Bijlage 1- Oordeel beeldmateriaal....……… 30

Bijlage 2 – Oordeel saus…..……….………31

Bijlage 3 – Oordeel feedback..……….…………32

Bijlage 4- Smaakvoorkeur...……….………33

Bijlage 5 – Exit interview……….……34

Bijlage 6 – Feedback formulier..……….……….…35

Bijlage 7 – Toestemmingsformulier onderzoek….……….36

Bijlage 8 – Toestemmingsformulier testweek……….…………37

(4)

3

Inleiding

In de afgelopen jaren hebben vele fatale schietincidenten plaatsgevonden, dit aantal zal naar verwachting de komende jaren alleen maar toenemen (Killingbeck 2001). Anders

Breivik is bijvoorbeeld op 22 juli 2011 bewapend naar een eiland in Noorwegen gevaren, waar een politiek jeugdkamp gaande was, en heeft daar 69 mensen doodgeschoten. Hij trainde voor deze aanval middels de videogame Call of Duty: Modern Warfare en een holografisch richt apparaat, dat ook gebruikt wordt voor het trainen van soldaten. Daarnaast heeft hij gedurende het jaar voor de aanval een sabbatical genomen om 16 uur per dag de videogame World of Warcraft te spelen (The Guardian, 2012).

Uit onderzoek blijkt dat het spelen van agressieve videogames agressieve gedachten en gedrag tot gevolg heeft en gerelateerd is aan delinquentie (Anderson & Dill, 2000). De relatie tussen het spelen van agressieve videogames en agressief gedrag kan verklaard worden door desensitisatie (Knapp, 2002 ; Greitemeyer, 2014). Desensitisatie houdt in dat, wanneer iemand vaak is blootgesteld aan geweld, dit geweld als minder indrukwekkend wordt ervaren (Thomas & Drabman, 1975). Als gevolg van desensitisatie kan iemand de gevolgen van agressie onderschatten en zich eerder agressief gedragen (Greitemeyer, 2014). Mogelijk heeft desensitisatie door het spelen van videogames dus ook een rol gespeeld bij de terreuraanslag van Anders Breivik.

Als agressieve videogames een effect hebben op agressief gedrag kan dit wellicht ook gelden voor geweld op tv. Er is echter wel een verschil tussen actief een agressieve

videogame spelen en passief spelen (toekijken). Bij het actief spelen wordt men namelijk agressiever dan bij passief spelen (Lin, 2013). Aangezien tv kijken passief is en een

videogame spelen actief, is het niet zeker dat men van het kijken naar gewelddadige tv ook agressiever wordt. Om dit te onderzoeken moet wetenschappelijk onderzoek verricht worden.

(5)

4

In Nederland wordt veel tv gekeken per persoon per dag waarbij men veel wordt blootgesteld aan gewelddadige beelden. In 2015 is er gemiddeld 190 minuten tv gekeken per persoon per dag in Nederland (stichting kijkonderzoek, 2015), met gemiddeld acht

geweldsincidenten per uur op tv (Robertson, McAnally & Hancox, 2013) wordt iemand die 190 minuten tv kijkt dus 24 keer blootgesteld aan geweld. Er zijn in 2012 108660 gewelds- en seksuele misdrijven gepleegd in Nederland (CBS, 2012).Gelet op de hoeveelheid tv die gekeken wordt, de blootstelling aan gewelddadige beelden daarbij, en het hoge aantal

gewelds- en seksuele misdrijven die gepleegd worden is het van belang te onderzoeken of het kijken naar agressie op tv iemand daadwerkelijk agressiever maakt.

Er is in de jaren `70-`80 veel onderzoek gedaan naar agressie op tv en zijn effect op geweld, maar er is tot nu toe nog geen causale samenhang gevonden tussen agressieve tv beelden en agressief gedrag (Freedman, 2002). Zo deden Eron, Huesmann, Lefkowitz en Walder (1972) een longitudinaal onderzoek naar het verband tussen televisiegeweld en agressie en verzamelden data over agressie en voorspellers van agressie van 875 kinderen, welke 10 jaar later werden vergeleken met beoordelingen van leeftijdsgenoten (peer ratings) over hoe agressief de deelnemer in het heden is. Er werd een samenhang gevonden tussen het kijken naar televisiegeweld en agressie. De relatie tussen agressie en agressieve tv beelden kan echter ook verklaard worden doordat agressieve kinderen meer agressieve tv kijken dan niet agressieve kinderen. Friedman en Johnson (1972) vergeleken 39 agressieve kinderen met 41 niet agressieve kinderen. Zij concludeerden dat de agressieve kinderen meer gewelddadige televisie keken dan de niet agressieve kinderen. Het is mogelijk dat deze kinderen niet

agressiever zijn geworden door het kijken naar televisiegeweld, maar al een voorkeur voor dit soort tv hadden waardoor de samenhang wordt gevonden. Martins en Wilson (2012)

enquêteerden 500 kinderen naar de relatie tussen de blootstelling aan sociale agressie op tv en het gebruik van sociale agressie. Er werd een relatie gevonden tussen het blootstellen aan

(6)

5

sociale agressie op tv en verhoogde sociale agressie op school. Linder en Gentile (2009) verzamelden data van 99 meisjes uit groep 5 over hun favoriete tv programma’s, agressief en prosociaal gedrag. Gevonden werd dat het blootstellen aan fysieke agressie, verbale agressie en beloonde indirecte agressie geassocieerd is met een hogere kind agressie en afgenomen prosociaal gedrag. Brady (2007) voerde een enquête uit onder 319 studenten, naar hun media gebruik en attitude tegenover interpersoonlijk geweld. Er werd een associatie gevonden tussen hoe meer uur iemand keek naar gewelddadige films/tv, en een meer positieve attitude

tegenover interpersoonlijk geweld. Concluderend kan gesteld worden dat er een relatie is tussen het kijken naar gewelddadige beelden en agressie, maar de vraag is of mensen

agressiever worden van het kijken naar gewelddadige beelden op tv, of dat de mensen die veel naar agressie kijken op tv al agressiever zijn.

Er zijn dus veel onderzoeken die een samenhang aantonen tussen het kijken naar gewelddadige beelden op tv en agressie, maar er zijn weinig tot geen experimentele

onderzoeken die een causale relatie aantonen. De schaarse experimentele onderzoeken naar deze relatie hebben ernstige methodologische tekortkomingen, zoals bijvoorbeeld: demand characteristics, verkeerde operationalisaties, niet controleren voor agressieve trek en andere factoren en geen rekening houden met iemands voorkeur voor agressieve tv (Ferguson & Savage, 2012).

Er zijn goede redenen om aan te nemen dat, hoewel een causale relatie nog niet overtuigend is aangetoond, er wel sprake is van een dergelijke relatie. Er zijn verschillende theorieën die het effect van gewelddadig beeldmateriaal op agressie kunnen verklaren. Het General Affective Aggression Model (GAM) is het meest complete theoretische raamwerk over de relatie tussen gewelddadige media en agressief gedrag (Anderson & Bushman, 2002). Volgens het GAM zijn er bepaalde activiteiten in een situatie, zoals het kijken naar geweld op tv, die gecombineerd met persoonlijke kenmerken, zoals iemands attitude

(7)

6

tegenover agressie, en fysiologische arousal, op de korte termijn agressieve gedachten en gevoelens tot stand brengen, die dan agressief gedrag tot gevolg kunnen hebben. Op de lange termijn zal het herhalen van gewelddadige cognitieve scripts een gebiasede kennis versterken ten opzichte van geweld.

Zoals al eerder beschreven werd voor gamen, zou desensitisatie ook kunnen verklaren hoe gewelddadige tv agressie kan beïnvloeden. De emotionele reactie op geweld wordt door desensitisatie verminderd (Eyseneck & Nias, 1978). Hierdoor zal er minder angst en spanning worden ervaren en geweld dus als normaler ervaren worden (Griffiths & Shuckford, 1989). Desensitisatie heeft dan weer invloed op persoonlijke kenmerken, zoals attitude tegenover agressie, in het GAM.

Een andere theorie om het effect te verklaren is de sociaal cognitieve theorie van Bandura. Volgens deze theorie leer je door het observeren van gedrag en de daaropvolgende consequenties. Symbolisch model-leren, dat aangeboden wordt door mass-media outlets, zoals tv, geeft de mogelijkheid aan mensen om hun model-leerervaringen uit te breiden (Bandura, 2007, aangehaald in Lin, 2013). Zo kan dus geleerd worden door het observeren van agressie op tv en, wanneer er geen consequenties aan verbonden zijn, het agressieve gedrag overgenomen worden.

Mensen kunnen zich ook identificeren met karakters die ze zien, dit verhoogd imitatie en daarmee agressief gedrag (Dill & Dill, 1998 ; Gentile & Anderson, 2003, aangehaald in Lin, 2013). Karakter identificatie is een proces waarbij kijkers zelfbewustzijn verliezen, ze beginnen met het aannemen van de identiteit, doelen en perspectief van een karakter (Cohen, 2001). Uit onderzoek blijkt dan ook dat wanneer iemand zich meer met een agressief karakter identificeert, dit resulteert in meer agressie (Bandura, 1969 ; Konijn et al, 2007 ; Perry & Perry 1976, allen aangehaald in Lin, 2013).

(8)

7

Uit onderzoek blijkt een samenhang tussen bepaalde persoonlijkheidstrekken en agressief gedrag. Er zijn namelijk bepaalde persoonlijkheidstrekken die agressief gedrag kunnen versterken of juist verminderen (Densen, Deall & Fink, 2012; Seibert, Miller, Pryor, Reidy & Zeichner, 2009). Zo zijn een aantal zogenaamde ‘Big Five’

persoonlijkheidsdimensies van invloed op iemands neiging tot agressief gedrag (Costa & McCrae, 1992). Vooral voor consciëntieusheid, altruïsme en neuroticisme is er een sterke veronderstelling dat deze dimensies samenhangen met agressief gedrag (Jones, Miller & Lynam, 2011). Neuroticisme correleert positief met agressief gedrag (Anderson et al., 2007). Neuroticisme wordt namelijk beschreven als de neiging om emoties negatief te ervaren en correleert daarom positief met agressief gedrag, aangezien agressie vaak voortkomt uit negatieve emoties. Altruïsme en consciëntieusheid correleren negatief met agressief gedrag (Miller & Lynam, 2006). De negatieve correlatie wordt veroorzaakt door het kenmerkend meegaand karakter van altruïsme (Jensen-Campbell & Graziano, 2001) en het zorgvuldig afwegen van gevolgen van gedrag van consciëntieusheid (Jensen-Campbell, Knack, Waldrip & Campbell, 2007). De trek woede heeft ook invloed op iemands neiging tot agressief gedrag. Mensen met een lage trek woede gebruiken nuttige controlemiddelen om de invloed van gewelddadige gedachten te zelfreguleren, mensen met een hoge trek in woede doen dit niet en zullen dus eerder agressief gedrag uiten (Wilkowski & Robinson, 2010). De trek woede is gerelateerd aan zowel verbale als fysieke agressie (Wittman, Arce & Santisteban, 2008). Het bleek ook dat huiswerkopdrachten die agitatie oproepen, pas voor agressie zorgen wanneer kinderen een hoge trek woede bezitten (Wittman, Arce & Santisteban, 2008).

Uit onderzoek is gebleken dat gewelddadig beeldmateriaal alleen een effect heeft op agressie wanneer kinderen zijn opgegroeid in een omgeving met agressie. De mate van agressie in de omgeving wordt bepaald door de sociale predictoren: conflictgedrag van het

(9)

8

gezin, agressief gedrag van vrienden en de mening van vrienden wat betreft agressie (Fikkers, 2016).

In dit experimentele onderzoek zal nagegaan worden of er een causaal verband is tussen gewelddadig beeldmateriaal en agressief, door het kijken naar agressief beeldmateriaal te vergelijken met het kijken naar neutraal beeldmateriaal. Verwacht wordt dat door het kijken naar gewelddadig beeldmateriaal iemand meer agressie uit en woedender wordt, dan door het kijken naar neutraal beeldmateriaal. Daarbij zal gecontroleerd worden voor verschillende persoonlijkheidstrekken (neuroticisme, altruïsme en consciëntieusheid), trek woede en de sociale predictoren, gezien de gevonden relaties met deze variabelen.

Methode

Deelnemers

Het werven van de deelnemers gebeurde via een online inschrijvingsprogramma van het lab van de UVA. De deelnemers zijn beloond met 1 onderzoekscredit, een verplicht onderdeel van hun curriculum. Inclusiecriteria die werden gehanteerd waren: een minimum leeftijd van 18 jaar, goede beheersing van de Nederlandse taal en ondertekening van het informed consent. Een exclusie criterium dat gehanteerd werd was dat de deelnemers niet allergisch mochten zijn voor een bestanddeel van de sauzen. Vijfenveertig

psychologiestudenten van de Universiteit van Amsterdam deden mee aan dit onderzoek; hiervan waren er zes mannelijk (13.33%) en 39 vrouwelijk (86.67%). De deelnemers werden random toegewezen aan de experimentele conditie (n = 26) en een controle conditie (n = 19). De leeftijd varieert tussen de 18 en 24 (M = 21.73, SD = 2.89), en verschilt niet significant tussen de condities, t(43)=-.62, p=.54. In de experimentele conditie zaten vier mannen

(10)

9

(15.38%) en 22 vrouwen (84.62%). In de controle conditie zaten twee mannen (10.53%) en 17 vrouwen (89.47%). De variabele geslacht is gelijk verdeeld over beide condities

χ2

(1)=0.224, p=.64. De twee condities bleken niet van elkaar te verschillen wat betreft Consciëntieusheid (t(33 )= -.47, p = 0.64), Neuroticisme (t(33) = -.06, p = .95) en trek woede betreffende indirecte agressie (t(43) = -.45, p = .66). De condities verschilden van elkaar wat betreft altruïsme (t(33)= 3.58, p<.001) en trek woede betreffende directe agressie (t(43) = 2.03, p = .05).

Tabel 1. Leeftijd en Persoonlijkheidsscores per Conditie en het Totale Aantal Deelnemers.

Agressie conditie (N = 26) M (SD) Controle conditie (N = 19) M (SD) Totaal ( N =45) M (SD) Leeftijd 21.96 (.58) 21.42 (.67) 21.73 (2.89) g5pft 6.00 (1.83) 5.69 (2.09) 5.86 (1.93) v5pft 3.84 (1.86) 6.25 (2.11) 4.94 (2.30) n5pft 4.79 (1.75) 4.75 (2.11) 4.77 (1.90) Directe agressie 7.08 (4.06) 6.79 (3.15) 6.96 (3.67) Indirecte agressie 5.92 (4.18) 6.32 (4.83) 6.09 (4.41) Opmerking. g5pft = Consciëntieusheid, v5pft = Altruïsme, n5pft = Neuroticisme

Materialen

Onafhankelijke variabele: Beeldmateriaal

-Een gewelddadig boksfragment( 10 min)(http://www.youtube.com/watch?v=ox25ijFrzCU). Dit beeldmateriaal bestaat uit een aaneensluitend fragment van ronde 6 en 7 van de bokswedstrijd tussen Canelo Alvarez en Shane Mosly in 2012. Om agressieve gevoelens op te

(11)

10

wekken moet het beeldmateriaal duidelijk laten zien dat iemand schade toebrengt aan een ander, dat dit gevolgen heeft, dat er geschokt of afkeurend op gereageerd wordt (Freedman, 1984), geloofwaardig zijn (Linz et al., 1994, aangehaald in Freedman, 1984), en het moet gerechtvaardigd kunnen worden (Paik & Comstock, 1994, aangehaald in Freedman, 1984). Met de vele achter elkaar volgende stoten, fysiek letsel en gejoel vanuit het publiek voldoet het boksfragment aan deze voorwaarden.

-Een neutraal filmfragment (10 min) (http://www.youtube.com/watch?v=6v2L2UGZJAM). Dit beeldmateriaal bestaat uit een compilatie van fragmenten uit de

natuurdocumentaire Planet Earth van de BBC. Het is van belang dat het fragment uit levendige beelden bestaat, zodat de aandacht getrokken en behouden wordt (Leyens, Parke, Camino & Berkowitz, 1975). Wanneer beeldmateriaal saai is kan dit namelijk frustraties oproepen en onbedoeld een agressieve reactie stimuleren (Freedman, 1984). De natuurbeelden uit Planet Earth zijn indrukwekkende, levendige beelden met levendige achtergrondmuziek en zal daarom waarschijnlijk de aandacht trekken en vasthouden.

Afhankelijke variabele: Mate van agressie -Gedragsmaat agressie

Er is gekozen voor het hot sauce experiment als gedragsmaat voor agressie. Het hot sauce experiment is een gangbare agressiemeting. Er wordt gevraagd aan de deelnemer, die zelf geproefd heeft hoe onaangenaam heet de saus is, om pikante saus op te scheppen voor iemand anders. Voordat de saus wordt aangeboden om te proeven wordt de deelnemer eerst negatief geprikkeld zodat de deelnemer eerder agressief gedrag zal vertonen. De hoeveelheid saus die de deelnemer opschept voor de ander wordt gewogen en gezien als de hoeveelheid schade diegene aan de ander wilt berokkenen.

(12)

11

De hot sauce is gemaakt volgens het gestandaardiseerde recept dat bestaat uit 5 delen Heinz chili saus en 3 delen pikante salsa (of tabasco).

-Zelfrapportage staat woede

De Verkorte Profile of Mood States (V-POMS)

De V-Poms (Wald, 1984) is een vragenlijst met 32 items waarin bijvoeglijke

naamwoorden worden aangeboden die elk een stemming beschrijven. Deelnemers konden op een 5-punts Likert schaal invullen in hoeverre het bijvoeglijk naamwoord op henzelf van toepassing was (1=helemaal niet, 5= helemaal wel). In dit onderzoek werd gevraagd naar de gemoedstoestand op het moment zelf (voor en na het kijken naar het beeldmateriaal), in plaats van naar de gemoedstoestand van de afgelopen week. Er zijn zes schalen, namelijk: depressie, boosheid, vermoeidheid, kracht (energie) en spanning (Wald & Mellenberg, 1990). De schaal boosheid (α .68) is gebruikt om de staat woede te meten, omdat de items in deze schaal deze staat uitvragen. De V-POMS is convergent en divergent valide gebleken, met een alpha die varieert tussen de .69 en .78 (de Groot, 1991; Wyrich & Yu, 2011). In het huidige onderzoek is een alpha gevonden van .87 voor de voormeting en .88 voor de nameting.

Persoonlijkheidstrekken

- Persoonlijkheidsdimensies consciëntieusheid, altruïsme en neuroticisme 5 Persoonlijkheidsfactoren test (5-PFT) (Testweek).

De 5-PFT is ontworpen om de persoonlijkheidsdimensies van het Five Factor Model (FFM) te kunnen meten (Elshout & Akkerman, 1975). Er werd alleen gekeken naar data van de schalen consciëntieusheid, altruïsme en neuroticisme. De gehele test bestaat uit 70 items die, op een 7-punts Likert schaal, beoordeeld moeten worden of het item van toepassing is op diegene (1=absoluut niet, 7=goed). De betrouwbaarheid van deze test lag tussen de α .77 en α .87 (Smits, Dolan, Vorst, Wicherts & Timmerman, 2013). Er is een convergente validiteit

(13)

12

gebleken tussen de .54 en .71 (Elshout & Akkerman, 1975; van den Broucke, de Soete, & Böhrer, 1989). In het huidige onderzoek is een alpha van .82 voor directe agressie en .85 voor indirecte agressie vastgesteld. De schaal van de sociale wenselijkheid had een alpha van .41.

-Zelfrapportage trek woede

Buss Durkee Hostility Inventory –Dutch (BDHI-D)(10min).

Deze test bepaalt in hoeverre iemand vijandig is en/of de neiging heeft om agressief gedrag te vertonen. De test bestaat uit 40 uitspraken, waarbij de deelnemers moeten aangeven in hoeverre de uitspraak van toepassing is op hen. Er zijn drie schalen: Directe agressie (α .90), indirecte agressie (α .64) en sociale wenselijkheid (α .14) (Lange et al., 1995), Met de schaal sociale wenselijkheid wordt gemeten in hoeverre iemand sociaal wenselijke

antwoorden gegeven heeft.

Sociale predictoren

Vragen sociale voorspellers (Fikkers, 2016).

Om conflictgedrag van het gezin uit te vragen moesten de deelnemers aangeven hoe vaak op een schaal van 1 tot en met 4 (1= nooit, 4= vaak) de leden van het ouderlijk gezin thuis de volgende dingen doen: elkaar bekritiseren, elkaar slaan, ruzie maken, vloeken en uit kwaadheid met dingen gooien. Om agressief gedrag van vrienden uit te vragen moesten de deelnemers aangeven op een schaal van 1 tot en met 5 (1= geen van mijn

vrienden/vriendinnen, 5= bijna al mijn vrienden/vriendinnen) hoeveel van je

vrienden/vriendinnen hebben in de afgelopen 6 maanden: een leeftijdsgenoot uitgescholden, een leeftijdsgenoot geschopt of geslagen. Tenslotte moesten de deelnemers, om de mening van vrienden over agressie uit te vragen, aangeven op een schaal van 1 tot en met 5 (1=

(14)

13

helemaal niet OK, 5= helemaal OK) wat vinden je vrienden/vriendinnen van: een leeftijdgenoot uitschelden, een leeftijdgenoot schoppen of slaan.

Procedure

Alle deelnemers hebben meegedaan met de testweek van de UVA, een verplicht onderdeel van het curriculum van de opleiding psychologie. In de testweek is de 5-PFT afgenomen, en de data met betrekking tot consciëntieusheid, altruïsme en neuroticisme is met toestemming van de deelnemers gebruikt in dit onderzoek.

Deelnemers aan het onderzoek konden zich online via www.lab.uva.nl inschrijven voor een gekozen tijd. De deelnemers werden waar mogelijk in duo’s ingedeeld, maar wanneer dit niet mogelijk was speelde een onderzoeker de mededeelnemer. Bij aanvang van het onderzoek werden de deelnemers aan elkaar voorgesteld en vervolgens beiden in een aparte ruimte gezet. Hierna kregen de deelnemers een informed consent voorgelegd, waarin de deelnemers misleid werden over het doel van het onderzoek. De deelnemers werden verteld dat het een onderzoek was naar de samenhang tussen persoonlijkheid en

smaakvoorkeur. Hier kregen ze ook het toestemmingsformulier om de data van de testweek te mogen gebruiken.

Vervolgens werden de V-POMS voormeting en de BDHI-D afgenomen. Hierna moesten de deelnemers een opstel schrijven binnen 10 minuten over een smaakgerelateerde herinnering, daarbij werden de deelnemers misleid door te vertellen dat het opstel door de mededeelnemer nagekeken zou worden. Naast het schrijven van het opstel moesten de deelnemers hun smaakvoorkeur (zoet, zuur, pittig/heet of zout), ongezien, aangeven op een kaartje in een envelop. Hierna werd de deelnemers gevraagd om feedback te geven op het opstel van de mededeelnemer. Vervolgens moesten de deelnemers kijken naar het

(15)

14

filmfragment, een programma bepaalde random welk fragment. Daarna werd gevraagd aan de deelnemers aan te geven op een vijf puntsschaal (1=helemaal niet, 5=helemaal wel) in

hoeverre hij/zij het fragment aanstootgevend, agressief, ontspannend, neutraal en vermakelijk vonden.

Na deze manipulatiecheck startte het hot sauce experiment. Om de deelnemers

onaangenaam te prikkelen kregen zij hun nagekeken opstel terug met een 5 als beoordeling en negatieve feedback, de beoordeling en feedback waren voor elke deelnemer hetzelfde.

Vervolgens moesten de deelnemers aangeven op een vijfpuntsschaal (1=helemaal niet, 5=helemaal wel) in hoeverre zij de feedback op hun opstel negatief, positief of neutraal ervoeren. Voor de validiteit van dit experiment is het zeer belangrijk dat de deelnemer

overtuigd is dat de (fictieve) mededeelnemer hem/haar negatief heeft beoordeeld (Lieberman, Solomon, Greenberg & McGregor, 1999). Hierna werd de deelnemers gevraagd de hot sauce te proeven, en op een schaal van 1 tot en met 9 (1=helemaal niet pijnlijk, 9=extreem

ongemak), beoordelen hoe heet de saus was en hoe smakelijk (1=heel erg vies, 9=heel erg lekker). Vervolgens kregen de deelnemers een verzegelde envelop met de smaakvoorkeur van hun mededeelnemer; deze smaakvoorkeur is echter fictief, want alle deelnemers kregen een envelop met een kaartje waarop stond dat diegene een hekel aan heet/pittig heeft. Vervolgens werd de deelnemer gevraagd een hoeveelheid hot sauce op te scheppen voor de

mededeelnemer op basis van de smaakvoorkeur van de mededeelnemer. Hierbij werd verteld dat de mededeelnemer ook saus opschept voor de deelnemer en ze straks deze saus op moeten eten.

Na het hot sauce experiment werd de deelnemer gevraagd de V-POMS nameting in te vullen. Vervolgens moesten de deelnemers een exitinterview invullen, waarbij werd gevraagd aan de deelnemers of zij bekend waren met het hot sauce paradigma, of zij hun

(16)

15

mededeelnemer kende en wat hij/zij van hun mededeelnemer vonden. Tot slot werd er een debriefing gedaan. Het gehele experiment duurde ongeveer een uur.

De vragen over de sociale predictoren waren door een fout niet afgenomen in Qualtrics en moesten daarom later per mail beantwoord worden.

Data analyse

Allereerst is de data uit de testweek van de 5-PFT gekoppeld aan de data verkregen tijdens het experiment, voor elke deelnemer. Alle analyses daarna zijn gedaan met SPSS (versie 23.0).

Met een chi kwadraat toets werd nagegaan of de condities bij de voormeting verschilden in proporties mannen en vrouwen. Met een serie independent t-tests werd nagegaan of de condities gelijk waren bij de voormeting in leeftijd, consciëntieusheid, altruïsme, neuroticisme, trekwoede en sociale wenselijkheid.

Vervolgens werd met een Repeated Measures ANOVA met conditie (agressief versus neutraal beeldmateriaal) als between-subjects variabele en tijd (voormeting versus nameting) als within-subjects variabele op de data van de V-Poms voor- en nameting nagegaan of deelnemers agressiever werden door het kijken naar gewelddadig beeldmateriaal. Met een independent t-test werd nagegaan of de condities bij de nameting significant verschilden in hoeveelheid opgeschepte saus. Deze analyses werden herhaald met een ANCOVA, waarin de data van de 5-PFT, BDHI-D en sociale predictoren werden ingevoerd als covariaten om te controleren voor altruïsme, consciëntieusheid, neuroticisme, trek woede en de sociale predictoren. Cohen’s d werd vastgesteld voor het verschil in opgeschepte hoeveelheid saus tussen de condities, waarbij geldt dat .20 een klein effect is, .50 een medium en .80 een groot (Cohen, 1992).

(17)

16

Resultaten

Databehandeling

Geen van de deelnemers was allergisch voor een bestanddeel van de gebruikte saus. Van 10 deelnemers die psychobiologie studeerden was geen testweekdata beschikbaar betreffende de 5-PFT, hierdoor misten de scores op de karaktertrekken altruïsme, consciëntieusheid en neuroticisme, en van 7 deelnemers was geen data van de sociale

predictoren beschikbaar; deze data zijn dan ook niet meegenomen als controlevariabelen in de analyses. Tweeëntwintig (48.89%) deelnemers gaven aan bekend te zijn met het hot sauce onderzoeksparadigma. Met een independent t-test is getoetst of de hoeveelheid opgeschepte saus verschilde tussen deelnemers die het hot sauce experiment wel en deelnemers die het niet kenden; dit verschil bleek niet significant, t(43) = .17, p = .87. Er zijn dan ook geen mensen geëxcludeerd voor het kennen van het experiment. Geen van de deelnemers gaf aan “helemaal niet serieus” (1) meegedaan te hebben, of hun deelname als “helemaal niet leuk” (1) te

ervaren.

Van één deelnemer was de score op de V-POMS een outlier, een extreme score, deze score is daarom vervangen door middel van het gemiddelde van de V-POMS op de voor- en nameting te nemen plus twee standaarddeviaties (Field, 2013).

Manipulatiechecks

Om na te gaan wat het effect is van agressief beeldmateriaal op agressie is het van belang dat: het agressieve beeldmateriaal daadwerkelijk als agressiever werd ervaren dan het neutrale beeldmateriaal, de feedback bij beide condities als negatief werd ervaren, de saus bij beide condities als negatief werd beoordeeld en dat de beoordeling van de mededeelnemer gelijk is over beide condities.

(18)

17

Uit Tabel 2 kan opgemaakt worden dat alle manipulaties geslaagd zijn. Uit een MANOVA bleek dat het agressieve beeldmateriaal daadwerkelijk als agressiever werd ervaren dan het neutrale beeldmateriaal, V = 0.74, F(2,42) = 60.26, p < .01. Daarnaast bleek uit een MANOVA dat er geen significant verschil was tussen de condities in hoe de saus werd ervaren, V = .01, F(2,42) = .226, p = .80; beide condities beoordeelden de saus als vies en pijnlijk. Daarnaast bleek dat er geen significant verschil was in de beoordeling van de

feedback, V = .05, F(2,42) = 1.17, p = .32; beide condities bleken de feedback in “hoge mate negatief” te ervaren en “nauwelijks positief”. Tenslotte bleek er geen significant verschil te zijn in de beoordeling van de mededeelnemer tussen de condities, t(43) = -.41, p = .69.

Tabel 2. De Gemiddelde Oordelen en de Standaard Afwijkingen (tussen haakjes) per Conditie. Experimentele conditie (N = 26) M (SD) Controle conditie ( N =19) M (SD) Oordeel beeldmateriaal (agressief) 3.46 (0.91)* 1.32 (0.58)* Oordeel beeldmateriaal

(ontspannend)

1.85 (0.97)* 4.21 (0.71)*

Oordeel saus (smakelijk) 3.35 (1.44) 3.37 (1.77) Oordeel saus (heet) 2.73 (0.92) 2.58 (0.84) Oordeel feedback (negatief) 3.81 (0.63) 3.58 (0.77) Oordeel feedback (positief) 1.69 (0.55) 1.58 (0.51) Oordeel mededeelnemer (onaardig) 3.23 (0.59) 3.16 (0.60) (*p < .001)

(19)

18 Hoofdanalyses

V-Poms – Staat woede

Een Repeated Measures ANOVA is uitgevoerd op de scores bij de voor- en nameting op de V-Poms van de experimentele conditie en controle conditie. Het interactie-effect tussen tijd en conditie was niet significant, F(1,43) = .30, p=.59; de staat woede wordt dus niet beïnvloed door het zien van agressief of ontspannend beeldmateriaal (-zie figuur 1). Dit is niet in lijn met de hypothese. Vervolgens is hetzelfde getoetst met een Repeated Measures

ANCOVA waarbij gecontroleerd werd voor de persoonlijkheidstrekken en sociale

predictoren. Het interactie-effect tussen tijd en conditie was ook hier niet significant, F(1,18) = .73, p = .40. Dit was niet in lijn met de hypothese.

Figuur 1. Gemiddelde Boosheid V-POMS scores op de voor- en nameting voor beide condities

Hot sauce – gedragsmaat

Een independent t-test is uitgevoerd op het gemiddelde van de opgeschepte

hoeveelheid saus in de experimentele en controle conditie (-zie Tabel 3). Gemiddeld schepten

7,80 8,00 8,20 8,40 8,60 8,80 9,00 9,20 9,40 9,60 voor na Gem id del de sc or e V -Po m s Tijd

Staat woede

Controle experimenteel

(20)

19

de deelnemers in de experimentele conditie niet significant meer hot sauce op dan de

deelnemers in de controle conditie, t(43) = -.99, p=.329, d=.3; er was dus geen verschil tussen de condities in agressief gedrag. Deze bevinding is niet in lijn met de hypothese. Een

ANCOVA is uitgevoerd op het gemiddelde van de opgeschepte hoeveelheid saus waarbij gecontroleerd werd voor de persoonlijkheidstrekken en sociale predictoren. Er was geen significant verschil tussen de condities qua hoeveelheid opgeschepte saus na het invoeren van de controlevariabelen F(1, 18) = .04, p= .85. Dit was wederom niet in lijn met de hypothese.

Tabel 3.Het Effect van Beeldmateriaal op de Mate van Agressie, aan de hand van Gemiddelde Scores op de Voor- en Nameting van de V-Poms, en de Gemiddelde Opgeschepte Hoeveelheid Hot Sauce (gram).

Experimentele conditie (N = 26) M (SD) Controle conditie (N = 19) M (SD) Totaal (N = 45) M (SD) Voormeting 8.46 (1.90) 8.92 (2.58) 8.66 (2.20) Nameting 9.15 (2.48) 9,26 (3.05) 9.20(2,70) Hot sauce 2.41(2.48) 1.76 (1.63) 2.09 (2.16) Sociale predictoren

Tot slot is er een ANCOVA uitgevoerd op de gemiddelden van de sociale predictoren om te toetsen of deze variabelen samenhangen met de mate van agressie.

De sociale predictor conflict in gezin was niet significant gerelateerd aan de

hoeveelheid opgeschepte saus, F(1, 33) = .02, p=.88. Het gedrag van vrienden was ook niet significant gerelateerd aan de hoeveelheid opgeschepte saus na het controleren voor conflict in het gezin, F(1,33) = .54, p=.47. De sociale predictor mening vrienden is ook niet

(21)

20

gerelateerd aan de hoeveelheid opgeschepte saus na het controleren voor conflict in gezin en gedrag vrienden, F(1,33) = .18, p=.67. Dit was tegen de verwachting in.

Steekproefkarakteristieken

Alle deelnemers zijn in duo getest, bij 15 deelnemers (33,3%) heeft een van de onderzoekers de mededeelnemer gespeeld en bij 30 deelnemers (66,6%) was de mededeelnemer een echte deelnemer, hiervan zeiden 4 deelnemers (13,3%) de andere

deelnemer te kennen; hierdoor kan er sprake zijn geweest van affiniteit tussen de deelnemers die elkaar kenden. Met een independent t-test is nagegaan of de hoeveelheid opgeschepte saus verschilde tussen deelnemers die hun mededeelnemer kenden en de groep die elkaar niet kenden, dit verschil bleek niet significant, t(43)= -.81, p=.43. Vijfendertig deelnemers (77,8%) studeerden psychologie en hebben zodoende al kennis over misleidend onderzoek. Deze groep kan dus sceptischer zijn geweest ten opzichte van de misleiding. Met een independent t-test is nagegaan of de hoeveelheid opgeschepte saus verschilde tussen

psychologiestudenten en niet-psychologiestudenten; dit verschil bleek niet significant, t(43)= .30, p= .76. Er bleek ook geen verschil te zijn in sociale wenselijkheid tussen de condities, t(43), p= .91.

Discussie

Het doel van dit onderzoek is achterhalen of mensen agressiever worden van het kijken naar gewelddadig beeldmateriaal. In het onderzoek is geen effect van agressief beeldmateriaal op agressief gedrag gebleken. Er was namelijk geen verschil in vertoonde agressie tussen deelnemers die hebben gekeken naar gewelddadige beelden of

(22)

21

ook geen sprake van een toename van zelfgerapporteerde woede bij de deelnemers die gewelddadige beelden hadden gezien ten opzichte van deelnemers die niet-gewelddadige beelden hadden gezien; dit kwam ook niet overeen met de hypothese. Tegen de verwachting in bleek er ook geen samenhang te zijn tussen conflict in het gezin, agressief gedrag van vrienden en de mening wat betreft agressie van vrienden, met de vertoonde agressie.

Een mogelijke verklaring voor het niet vinden van een effect van gewelddadige beelden op agressief gedrag is dat de sample size te klein, en daardoor de power te laag, was om een effect te detecteren. De a priori power analyse met een effectsize van .80, een power van .80 en een alpha van .05 gaf ons een vereiste totale sample size van 128 deelnemers. Uiteindelijk hebben er maar 45 deelnemers deelgenomen aan het onderzoek. De uiteindelijke sample size is dus veel kleiner dan de vooraf bepaalde sample size en het is dus mogelijk dat er te weinig deelnemers hebben meegedaan aan het onderzoek om een eventueel bestaand effect te detecteren. Er is een cohen’s d gevonden van .3, wat tussen een klein en middelmatig effect in zit. Dit ondersteunt de verklaring dat er mogelijk een effect is, dat weliswaar klein tot middelmatig is, maar dat dit niet significant was doordat de power te laag was.

Een andere mogelijke verklaring voor het niet vinden van een effect van gewelddadig beeldmateriaal op agressief gedrag, is dat de meerderheid van de deelnemers van het

onderzoek psychologiestudenten waren en daardoor bekend zijn met misleidend onderzoek. Hierdoor konden zij mogelijk sceptischer zijn en doorhebben dat ze misleid werden, en zodoende niet ontvankelijk voor manipulatie zijn. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat zij de instructie van het opscheppen van de hot sauce, waarbij vermeld werd dat de deelnemer de saus moest opeten die de mededeelnemer op had geschept, niet hebben geloofd en dus niet serieus hebben genomen, waardoor de saus die zij vervolgens op hebben geschept niet hetzelfde zou zijn als wanneer ze het wel zouden geloven. Er is echter getoetst of er een verschil was in de opgeschepte hoeveelheid saus tussen psychologiestudenten en

(23)

niet-22

psychologiestudenten, maar er bleek geen verschil. De niet-psychologie studenten waren echter studenten psychobiologie, waardoor het mogelijk is dat ook zij sceptischer zijn ten opzichte van misleidend onderzoek, door het universitaire opleidingsniveau en zij hebben hier mogelijk ook les over hebben gehad.

Een andere verklaring voor het niet kunnen vinden van een effect van gewelddadig beeldmateriaal op staat woede kan de timing van de nameting zijn. De nameting van de staat woede vond namelijk een half uur na het vertonen van het beeldmateriaal plaats. Het kan zo zijn dat het gewelddadige beeldmateriaal wel een effect had op iemands gemoedstoestand en iemand hoger zou scoren op de staat woede, maar dat dit effect na een half uur weer was uitgedoofd.

Tegen de verwachtingen in werd er geen relatie gevonden tussen de sociale

predictoren en agressief gedrag. Dit kan verklaard worden doordat er geen effect op agressief gedrag gevonden is van gewelddadig beeldmateriaal; de deelnemers zijn niet agressiever geworden en daardoor kan er ook geen relatie gevonden worden tussen de agressie en de sociale predictoren.

Het huidige onderzoek heeft ook sterke kanten. Er is namelijk gebruik gemaakt van echte experimentele manipulatie in plaats van observationeel/correlationeel onderzoek. Er is al een samenhang vastgesteld tussen gewelddadig beeldmateriaal en agressief gedrag en met het huidige onderzoek is getracht de richting van het effect vast te stellen.

Daarnaast is gebruik gemaakt van een gedragsmaat van agressie in plaats van zelfrapportage. De resultaten van een gedragsmaat zijn betrouwbaarder dan een

zelfrapportage, want hier heb je meer kans op sociale wenselijkheid of gebrek aan inzicht in het eigen gedrag.

(24)

23

Ook al heeft dit onderzoek geen effect vast kunnen stellen van gewelddadig beeldmateriaal op agressie, het is nog steeds mogelijk dat dit effect wel bestaat. Vervolgonderzoek zal op meerdere punten verbeteringen aan moeten brengen in onderzoeksprocedure, ten opzichte van dit onderzoek, om een betrouwbare uitkomst te genereren. Ten eerste moet de sample size groot genoeg zijn om een mogelijk effect te detecteren, deze minimale sample size wordt vastgesteld door een a priori poweranalyse. Ten tweede zal een andere bevolkingsgroep dan psychologie studenten, het liefst een diverse, onderzocht moeten worden; de uitkomsten van het onderzoek worden dan betrouwbaarder en beter generaliseerbaar. Ten derde zal bij de onderzoeksprocedure de nameting van de staat woede dichter op het tonen van het beeldmateriaal moeten zitten, zodat er geen sprake kan zijn van een effect dat na een tijd uitgedoofd is.

Het is van belang om verder te onderzoeken of er een effect is van gewelddadig beeldmateriaal op agressie. Wanneer een effect gevonden wordt kan deze kennis ingezet worden om het aantal agressie uitingen te verminderen, door bijvoorbeeld het aantal geweldsincidenten per uur op tv te verminderen en communiceren naar ouders dat het belangrijk is dat hun kinderen zo min mogelijk naar geweld kijken.

Er zal dus nog vervolgonderzoek gedaan moeten worden naar het effect van

gewelddadige beelden op agressief gedrag om een uiteindelijke uitspraak te kunnen doen over dit effect. Als er bij het vervolgonderzoek een effect gevonden wordt zal deze kennis hopelijk leiden tot een vermindering van agressief gedrag en dus geweldsdelicten.

(25)

24

Literatuurlijst

Anders Breivik 'trained' for shooting attacks by playing Call of Duty. (2012). Opgehaald van http://www.theguardian.com/world/2012/apr/19/anders-breivik-call-of-duty

Anderson, C, A., & Bushman, B, J. (2002). Human aggression. Annual Reviews Psychology, 53, 27-51.

Anderson, C, A., & Dill, K, E. (2000). Videogames and aggressive thoughts, feelings, and behavior in the laboratory and in life. Journal of Personality and Social Psychology, 78, 772-790.

Anderson, K. G., Tapert, S. F., Moadab, I., Crowley, T. J., & Brown, S. A. (2007). Personality risk profile for conduct disorder and substance use disorders in youth. Addictive Behaviors, 32, 2377–2382.

Brady, S, S. (2007). Young adults' media use and attitudes toward interpersonal and institutional forms of aggression. Aggressive Behavior, 33(6), 519-525.

van den Broucke, S., de Soete, G., &Böhrer, A. (1989). Free-response self-description as a predictor of successand failure in adolescent exchange students. International Journal of Intercultural Relations, 13, 73-91

Chiorri, C., Marsh, H., Ubbiali, A., & Donati, D. (2016). Testing the factor structure and measurement invariance across gender of the Big Five inventory through exploratory structural equation modeling. Journal of Personality Assesmen, 98(1), 88-99.

Cohen, J. (1992). A power primer. Psychological Bulletin, 112, 155-159.

Cohen, J. (2001). Defining identification: A theoretical look at the identification of audiences with media characters. Mass Communication & Society, 4, 245-246.

(26)

25

Costa, P. T., & McCrae, R. R. (1992). Revised neo personality inventory (neopi-r) and neo

five factor inventory (neo-ffi) (Vol. 101). Odessa, FL: Psychological Assessment

Resources.

Deffenbacher, J.L., Oetting, E. R., Thwaites, G. A., Lynch, R. S., Baker, D. A., Stark, R. S.,… Eiswerth-Cox, L. (1996), State-trait anger theory and the utility of the trait anger scale Journal of Counseling Psychology. 43(2), 131-148.

Densen, T.F., Dewall, C.N. &Finkel, E.J. (2012). Self-control and aggression. Current Directions in PsychologicalScience, 21, 20-25.

Dill, K. E., & Dill, J. C. (1998). Video game violence: A review of the empirical literature. Aggression and Violent Behavior, 3, 407-428.

Elshout, J. J., &Akkerman, A. E. (1975) Vijf persoonlijkheidsfactoren test 5PFT:Handleiding (The Five Personality Factor Test (5PFT): Manual). Nijmegen, The Netherlands: Berkhout B.V.

Eron, L, D., Huesmann, L, R., Lefkowitz, M, M., Walder, L, O. (1972). Does

televisionviolence cause aggression? American Psychologist, 27(4), 253-263.

Eysenck, H. J., &Nias, D. J. B. (1978). Sex, violenceand the media. London: Maurice Temple Smith.

Ferguson, C. J., & Savage, J. (2012), Have recent studies addressed methodological issues raised by five decades of television violence researsch? A critical review. Agression and Violent Behavior, 17(2), 129-139.

(27)

26

Fikkers, K. M. (2016). A Different(ial) Perspective: How Social Context Influences the Media Violence-Aggression Relationship among Early Adolescents (Niet gepubliceerde

PhDthesis). Amsterdam School of Communication Research, Amsterdam, Nederland.

Freedman, J., L. (1984). Effect of televisionviolence on aggressiveness. Psychological Bulletin, 96, 227-246.

Freedman, J. L. (2002). Media violenceandits effect on aggression: Assesing the scientificevidence. Toronto; University of Toronto Press.

Friedman, H. L., & Johnson, R. L. (1972). Mass media use and aggression: A pilot study. Televisionandsocialbehavior, 3, 336-360.

Geregistreerde criminaliteit; regio (indeling 2013) 2005-2012. (2014). Opgehaald van

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=80344NED&D1= 0&D2=a&D3=0&D4=a&HD=111206-0959&HDR=G2,T,G3&STB=G1

Greitemeyer, T. (2014). Intense acts of violence during video game play make daily life aggression appear in nocuous: A new mechanism why violent video games increase aggression. Journal of Experimental Social Psychology, 50, 52-56.

Griffiths, M. D., & Shuckford, G. L. J. (1989). Desensitization to television violence: A new model. New Ideas in Psychology, 7, 85-89.

Haridakis, P. M. (2002). Viewer characteristics, exposure totelevisionviolence, andaggression. Media Psychology, 4(4), 323-352.

Jaarrapport 2015. (2015). Opgehaald van

(28)

27

Jensen-Campbell, L. A., & Graziano, W. G. (2001). Agreeableness as a moderator of interpersonal conflict. Journal of Personality, 69, 323-362.

Jensen-Campbell, L. A., Knack, J. M., Waldrip, A. M., & Campbell, S. D. (2007). Do Big Five personality traits associated with self-control influence the regulation of anger and aggression? Journal of Research in Personality, 41, 403-424.

Jones, S. E., Miller, J. D., &Lynam, D. R. (2011). Personality, antisocial behavior, and aggression: A meta-analytic review. Journal of CriminalJustice, 39, 329-337.

Killingbeck, Donna (2001). "The role of televisionnews in the construction of school violence as a 'moralpanic.". Journal of JusticeandPopular Culture, 8, 186–202.

Knapp, H, E. (2002. Desensitization after effects of playing violent videogames.U California, Los Angeles, US.

Lange, A., Pahlich, A., Sarucco, M., Smits, G., Dehghani, B., &Hanewald, G. (1995). Psychometriccharacteristicsandvalidity of the Dutch adaptation of the

Buss-DurkeeHostility Inventory (the BDHI-D). Behaviour Research andTherapy, 33, 223-227.

Lefkowitz, M, M., Eron, L, D., Walder, L, O., & Huessman, L, R. (1977). Growing up to be violent: A longitudinal study of the development of aggression (1st ed.) Engeland: Pergamon.

Leyens, J. P., Parke, R. D., Camino, L., &Berkowitz, L. (1975). Effects of movie violence on aggression in a field setting as a function of group dominance and cohesion. Journal of Personality and Social Psychology, 32, 346-360.

(29)

28

Lin, J. (2013). Do video games exert stronger effects on aggression than film? The role of

media interactivity and identification on the association of violent content and aggressive outcomes. Computers in Human Behavior.29(3), 535-543.

Linder, J, R., & Gentile, D, A .(2009). Is the television rating system valid? Indirect, verbal, and physical aggression in programs viewed by fifth grade girls and associations with behavior. Journal of Applied Developmental Psychology,30(3), 286-297.

Martins, N., & Wilson, B, J. (2012). Social aggression on television and its relationship to children’s aggression in the classroom. Human communication research, 38, 48-71.

Miller, J. D., & Lynam, D. (2006). Structural models of personality and their relation to antisocial behavior: A meta-analytic review. Criminology, 39, 765-798.

Robertson, L. A., McAnally, H. M., &Hancox, R. J. (2013). Childhood and adolescent

television viewing and antisocial behavior in early adulthood. Pediatrics, 131, 439-446.

Seibert, L., Miller, J., Pryor, L., Reidy, D., &Zeichner, A. (2009). Personality and laboratory-based aggression: Comparing the predictive power of the five-factor moderl, BIS/BAS, and impulsivity a cross context. Journal of Research in Personality, 44, 13-21.

Thomas, M. H., &Drabman, R. S. (1975). Toleration of real life aggression as a function of exposure to televised violence and age of subject. Merril-Palmer Quarterly, 21, 227-232.

Wald, F. (1984). De verkorte POMS. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Doctoraal werkstuk.

Wald, F., & Mellenbergh, G. (1990). De verkorte versie van de Nederlanse vertaling van de profile of moodstates (POMS). Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 45, 86-90.

(30)

29

Wilkowski, B. M., & Robinson, M. D. (2010). The anatomy of anger: An integrative

cognitive model of trait anger and reactive aggression. Journal of Personality, 78, 9-38.

Wittman, M., Arce, E., & Santisteban, C. (2008). How impulsiveness, trait anger, and extracurricular activities might affect aggression in school children. Personality and

(31)

30

Bijlage 1 – Oordeel beeldmateriaal

Beoordeel alsjeblieft op onderstaande schaal, in hoeverre je onderstaande zinnen op het zojuist bekeken filmfragment vind slaan. Omcirkel jouw gekozen antwoord.

Ik vind het fragment vermakelijk

1= helemaal niet 2= nauwelijks 3=redelijk 4=in hoge mate 5=in zeer hoge mate

Ik vind het fragment aanstootgevend

1= helemaal niet 2= nauwelijks 3=redelijk 4=in hoge mate 5=in zeer hoge mate

Ik vind het fragment ontspannend

1= helemaal niet 2= nauwelijks 3=redelijk 4=in hoge mate 5=in zeer hoge mate

Ik vind het fragment agressief

1= helemaal niet 2= nauwelijks 3=redelijk 4=in hoge mate 5=in zeer hoge mate

Ik vind het fragment neutraal

(32)

31

Bijlage 2 – Oordeel saus

Beoordeel alsjeblieft op onderstaande schaal, in hoeverre je onderstaande zinnen op de smaak van de zojuist geproefde saus vind slaan. Omcirkel jouw gekozen antwoord.

Ik vind de saus heet smaken

1 = helemaal niet pijnlijk

2 = een beetje ongemak/onprettig 3 = pijnlijk

4 = extreem ongemak 5 = zeer pijnlijk

Ik vind de saus smakelijk

1 = heel erg vies 2 = heel vies

3 = vies

4 = neutraal 5 = lekker 6 = heel lekker 7 = heel erg lekker

(33)

32

Bijlage 3 – Oordeel feedback

Beoordeel alsjeblieft op onderstaande schaal, in hoeverre je onderstaande zinnen op de zojuist ontvangen feedback vind slaan.

Ik vind de feedback neutraal

1= helemaal niet 2= nauwelijks 3=redelijk 4= in hoge mate 5= in zeer hoge mate

Ik vind de feedback positief

1= helemaal niet 2=nauwelijks 3=redelijk 4=in hoge mate 5= in zeer hoge mate

Ik vind de feedback negatief

1= helemaal niet 2= nauwelijks 3=redelijk 4=in hoge mate 5=in zeer hoge mate

Verdere opmerkingen over de feedback:

……… ……… ……… ……… ………....

(34)

33

Bijlage 4 - Smaakvoorkeur

Wat is jouw smaakvoorkeur?

Vul alsjeblieft zout, zuur, zoet, heet/pittig, of bitter in. Stop het formulier daarna zodanig in de envelop, zodat de onderzoeker niet ziet wat je hebt ingevuld.

Omcirkel de smaak of smaken waarvan u houd: 1. Zoet

2. Zuur 3. Zout 4. Pittig/heet

Omcirkel de smaak of smaken waarvan u niet houd: 1. Zoet

2. Zuur

3. Zout 4. Pittig/heet

(35)

34

Bijlage 5 – Exit interview

Proefpersoonsnummer:

1. Geslacht:

2. Leeftijd:

3. Waar gaat dit onderzoek volgens jou over? Op welk moment bedacht je dit?

4. Op een schaal van 1-5, hoe serieus heb je meegedaan?

1 helemaal niet 2 niet serieus 3 redelijk 4 serieus 5 heel erg serieus

5. Op een schaal van 1-5, hoe leuk vond je dit onderzoek?

1 helemaal niet 2 niet leuk 3 opzich wel oké 4 leuk 5 heel erg leuk

6. Was je voor dit onderzoek bekend met het ‘hot sauce’ experiment?

7. Wat is het ‘hot sauce’ experiment volgens jou?

8. Kende je degene(n) die tegelijk meededen aan het onderzoek?

9. Hoe aardig vind je de persoon voor wie je saus opschepte?

(36)

35

Bijlage 6 – Feedbackformulier

Feedbackformulier

Als feedback op het opstel van uw mededeelnemer, vul alstublieft een cijfer (van 1 tot 10) en een (korte) opmerking in.

Welk cijfer (van 1 tot 10) geeft u aan het opstel van uw mededeelnemer. Noteer dit cijfer in het onderstaande vakje:

Welke opmerking(en) heeft u op het opstel van uw mededeelnemer:

…... …... …...

(37)

36

Bijlage 7 - Toestemmingsformulier bij onderzoek

Samenhang tussen persoonlijkheid en smaakvoorkeur

Ik verklaar hierbij op voor mij duidelijke wijze te zijn ingelicht over het doel en de procedure van het onderzoek ‘Smaakvoorkeur en Persoonlijkheid’, zoals uiteengezet in de informatiebrief bij het onderzoek.

Ik stem geheel vrijwillig in met deelname aan dit onderzoek. Ik behoud daarbij het recht deze instemming weer in te trekken zonder dat ik daarvoor een reden behoef op te geven en besef dat ik op elk moment mag stoppen met het onderzoek. Indien mijn gegevens gebruikt zullen worden in wetenschappelijke publicaties, dan wel op een andere manier openbaar worden gemaakt, dan zal dat geanonimiseerd gebeuren en zullen de resultaten niet herleidbaar zijn tot mijn persoon. Als ik nog verdere informatie over het onderzoek zou willen krijgen, nu of in de toekomst, dan kan ik mij wenden tot de onderzoeker Lynn Arkes (e-mail: arkes.lynn@gmail.com). Voor eventuele klachten over dit onderzoek kan ik mij wenden tot de voorzitter van de Commissie Ethiek van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam, de heer dr. W. van den Wildenberg (telefoon: 020-5256686; e-mail:

w.p.m.vandenwildenberg@uva.nl).

Aldus in tweevoud getekend:

……… ………

Naam proefpersoon Handtekening

‘Ik heb toelichting verstrekt op het onderzoek. Ik verklaar mij bereid nog opkomende vragen over het onderzoek naar vermogen te beantwoorden.’

……… ………

(38)

37

Bijlage 8 -Toestemmingsformulier testweek

PROEFPERSOONNUMMER:

(in te vullen door de onderzoeker)

S. Gorissen

Coördinatie Onderzoeksoriëntatie door Participatie

Nieuwe Achtergracht 129, 1018 WS Amsterdam (Postadres: Postbus 15969, 1001 NJ Amsterdam), Roeterseilandcampus Gebouw L, Kamer S.1.14 T: 020 525 6769

testzittingen-psy@uva.nl

Amsterdam, September 2015 Beste student(e),

Voor de studie ‘smaakvoorkeur en persoonlijkheid’, waaraan u momenteel deelneemt, vraag ik u als Testzittingencoördinator namens de onderzoekers voor het maken van een koppeling. Het gaat om het koppelen van uw gegevens van enkele vragenlijsten uit de Testzittingen/Testweek met gegevens die tijdens dit onderzoek worden verzameld. Met behulp van deze gegevens zal een extra analyse op de resultaten van dit onderzoek worden uitgevoerd.

Bij de koppeling van Testzittingen-/Testweekgegevens met gegevens uit dit onderzoek, hebben de onderzoekers geen kennis van uw testweeknummer. Deze procedure gaat als volgt: dit formulier stopt u (of de onderzoeker) tussen het materiaal dat u zojuist heeft ingevuld. Na de afname noteren de onderzoekers op dit formulier èn op het materiaal dat u tijdens dit onderzoek heeft ingevuld, een proefpersoonnummer dat alleen voor dit onderzoek geldt. Daarna wordt dit formulier gescheiden van het onderzoeksmateriaal en bij mij ingeleverd. Ik maak dan aan de hand van uw collegekaartnummer de koppeling tussen uw nieuwe proefpersoonnummer en de gegevens die u heeft ingevuld op de vragenlijsten in de Testzittingen/Testweek. Vervolgens geef ik deze gegevens per proefpersoonnummer (dat alleen bij dit onderzoek hoort) aan de onderzoeker. Deze procedure wordt –uiteraard– niet uitgevoerd bij degenen die na afloop van de testweek kenbaar hebben gemaakt hun gegevens niet voor verder onderzoek beschikbaar te willen stellen.

Vanzelfsprekend is deze procedure in overeenstemming met de reglementen van de afdeling Psychologie, het NIP en de Nederlandse wetgeving omtrent privacy. De onderzoekers zijn voor hun verdere doen en laten omtrent dit onderzoek eveneens gebonden aan deze reglementen. Indien u evengoed niet akkoord gaat met deze koppeling, levert u dit formulier dan oningevuld in. Mocht u nog vragen of opmerkingen hebben over de koppeling, dan kunt u altijd contact met mij opnemen.

Met vriendelijke groet,

Susan Gorissen– Coördinatie Onderzoeksoriëntatie door Participatie

TOESTEMMINGSFORMULIER

voor het maken van de hierboven beschreven koppeling tussen Testzittingengegevens en gegevens van het onderzoek ‘smaakvoorkeur en persoonlijkheid’

(39)

38

Ondergetekende (naam): ...

Studentnummer: ...

Verleent hierbij toestemming tot het koppelen op de hierboven beschreven manier van de gegevens uit de testweek en de gegevens verzameld in bovengenoemd onderzoek.

Ik heb deelgenomen aan de Testzittingen/Testweek van het academiejaar...

Plaats datum handtekening

... ...

Bijlage 9 - Informatiebrochure

Samenhang tussen Smaakvoorkeur en Persoonlijkheid

(40)

39

U heeft zich aangemeld voor bovengenoemd onderzoek. Voordat u een besluit neemt, is het belangrijk te weten waarom het onderzoek wordt gedaan en wat het voor u inhoudt. Lees daarom deze informatie nauwkeurig door en neem de tijd om te besluiten of u wel of niet mee wilt doen. Als er, nadat u deze informatie gelezen heeft nog iets onduidelijk is, vraag dan gerust om uitleg (zie ‘Nadere inlichtingen’).

Dit onderzoek is opgezet door Dr. Arnold van Emmerik, Dr. Bruno Verschuere, Lynn Arkes, Suzanne Juffermans en Lisanne van Meel van de programmagroep Klinische Psychologie, afdeling Psychologie, FMG, UvA. Het onderzoek heeft als doel om na te gaan of iemands persoonlijkheid samenhangt met zijn/haar smaakvoorkeur op een aantal gebieden, te weten filmmateriaal, geschreven tekst en voedsel.

Let op ! U kunt alleen aan dit onderzoek meedoen wanneer u niet allergisch bent voor de volgende ingrediënten: mais, soja.

Doel van het onderzoek

Wanneer blijkt dat er een samenhang is tussen persoonlijkheid en smaak, kan deze kennis ingezet worden om bepaalde producten persoonsgerichter aan te prijzen.

Instructies en procedure

Deelname bestaat uit het invullen van een aantal vragenlijsten over persoonlijkheidstrekken en de huidige stemming. Vervolgens voert u een aantal taken uit rondom zaken waarover mensen een verschillende smaak kunnen hebben, te weten filmfragmenten (mogelijk kijkt u bijvoorbeeld een fragment van een bokswedstrijd of natuurfilm), geschreven tekst en voedsel. Het invullen van de vragenlijsten neemt doorgaans niet meer dan 30 minuten in beslag. In totaal zal deze sessie ongeveer 60 minuten duren.

Vrijwilligheid

Als u nu besluit af te zien van deelname aan dit experiment, zal dit op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben. Ook als u tijdens het onderzoek zelf besluit uw medewerking te staken, zal dat op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben. Tevens kunt u tot 24 uur na dit onderzoek alsnog uw toestemming intrekken. U kunt uw medewerking dus te allen tijde staken. U bent vrij om dit te doen zonder opgave van redenen. Mocht u uw medewerking staken, of achteraf, zij het binnen 24 uur, uw toestemming intrekken, dan zullen uw gegevens worden verwijderd uit onze bestanden en vernietigd.

Voordelen aan deelname

Afgezien van de vergoeding, heeft deelname aan het onderzoek geen directe voordelen voor u. Door mee te doen draagt u wel bij aan de kennis over het verband tussen persoonlijkheid en smaakvoorkeuren.

Nadelen aan deelname

Deelname aan het onderzoek brengt ook geen nadelen met zich mee, behalve de tijd die deze deelname vraagt (ongeveer 60 minuten).

Vergoeding

(41)

40 Vertrouwelijkheid

Vanzelfsprekend zullen al uw gegevens zorgvuldig en vertrouwelijk worden behandeld. Als de resultaten van dit onderzoek gerapporteerd worden in tijdschriften of wetenschappelijke bijeenkomsten, zult u nooit bij naam genoemd worden en zijn de resultaten niet herleidbaar tot uw persoon.

Nadere inlichtingen

Als u nog verdere informatie wilt over dit onderzoek, dan kunt u zich wenden tot de

onderzoeker Lynn Arkes (email: arkes.lynn@gmail.com). Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot de voorzitter van de Commissie Ethiek van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam, de heer dr. W. van den Wildenberg (telefoon: 020-5256686; e-mail: w.p.m.vandenwildenberg@uva.nl).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deel 2 brengt de toepassing van de methode Video Interactie Begeleiding in de praktijk van de ouderenzorg in beeld aan de hand van een aantal casussen. De

Als je meer dan vijf keer „ja“ hebt aangekruist, mag men aannemen, dat je je gedrag niet alleen goed onder controle hebt, maar dat je ook een goed sociaal gedrag hebt. En nu

Om de zaak nu niet te ingewikkeld te maken zal ik mij bij mijn voorbeelden beperken tot die soorten van beeldende kunst die niet direct be- schouwd worden als 'Kunst met

** let op: deze optie alleen aanbieden als de school beeldmateriaal deelt met ouders of met klassen en er apart ingelogd wordt door ouders/ leerlingen om

De laatste is per mail van 1 juli 2015 binnengekomen waarbij beeldarchief van de Lokale Omroep Goirle (LOG) geschonken zou worden, met het verzoek de belangrijke delen

In dit onderzoek is de verwachting dat mensen die de citaten met lage elaboratie verwerken meer naar het citaat kijken dan naar de omstandigheden waarin het gezegd

verveelvoudiging (in de zin van art. 13 Auteurswet) van dat werk zijn dan zelf een werk in auteursrechtelijke zin.’ 7 Ook Spoor/Verkade/Visser uiten twijfels over de originali- teit

Het kan ook zijn dat kinderen zich agressief gaan gedragen uit een gevoel van onmacht, omdat ze iets (nog) niet kunnen.. Een jong kind wil bijvoorbeeld een toren bouwen, maar