• No results found

Help, laat me eruit! : rechtsvergelijkend onderzoek naar het Nederlandse en het Belgische recht met betrekking tot de norm voor uittreden van aandeelhouders in een besloten verhouding in het kader van de geschillenregel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Help, laat me eruit! : rechtsvergelijkend onderzoek naar het Nederlandse en het Belgische recht met betrekking tot de norm voor uittreden van aandeelhouders in een besloten verhouding in het kader van de geschillenregel"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie

Help, laat me eruit!

Rechtsvergelijkend onderzoek naar het Nederlandse en het Belgische recht met betrekking tot de norm voor uittreden van aandeelhouders in een besloten verhouding in het kader van de

geschillenregeling

Naam: Melissa Elzinga

Inleverdatum: 25 augustus 2014

Studentnummer: 10495673

Begeleider: Mevrouw dr. J. Roest

(2)

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterscriptie waarmee mijn master privaatrechtelijke rechtspraktijk aan de Universiteit van Amsterdam afgesloten wordt.

Deze scriptie behelst een bespreking van de norm voor uittreding van een aandeelhouder in een besloten verhouding in het kader van de geschillenregeling van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Er wordt een rechtsvergelijking gemaakt met de uittredingsnorm die geldt in België, welk land haar geschillenregeling op het Nederlandse systeem heeft gebaseerd. Of de norm voor uittreding in België beter werkt en of wij hier nuttige elementen uit kunnen halen zal in deze scriptie behandeld worden.

Ik wil allereerst graag mijn begeleider mevrouw Roest hartelijk danken voor de fijne gesprekken en de goede raad en adviezen die zij mij gegeven heeft in het kader van het schrijven van deze scriptie. Ik ben hier erg blij mee en heb oprecht het gevoel er veel van geleerd te hebben.

Vervolgens wil ik graag Martine de Roeck bedanken voor het doorlezen van het Belgische deel van deze scriptie.

Tot slot gaat er natuurlijk veel dank uit naar mijn fantastische ouders die mij altijd gemotiveerd en gesteund hebben, zowel in het kader van mijn master als in het kader van mijn werk. Dank voor het altijd bieden van een luisterend oor, de interesse in alles wat ik doe en het juichen voor mooie cijfers. Dank voor alle kopjes thee, versnaperingen en heerlijke maaltijden tijdens de tentamenperiodes en het ‘knallen’ met het schijven van dit stuk. Het is het absoluut waard geweest.

Melissa Elzinga Augustus 2014

(3)

INHOUDSOPGAVE

1 INLEIDING ... 5

2 DE RECHTSMIDDELEN DIE AAN EEN BEKNELDE MINDERHEIDS-AANDEELHOUDER TER BESCHIKKING STAAN ... 7

2.1 De vernietiging van een besluit op grond van de redelijkheid en billijkheid ... 7

2.2 De enquêteprocedure ... 8

2.3 De geschillenregeling ... 9

2.3.1 Totstandkoming van de geschillenregeling ... 9

2.3.2 Toepassingsbereik ... 10

3 DE NORM VOOR EEN UITTREDINGSVORDERING IN NEDERLAND ... 11

3.1 De actoren en hun hoedanigheid ... 11

3.1.1 Aandeelhouders ... 11

3.1.2 De vennootschap ... 11

3.1.3 De hoedanigheid van partijen ... 11

3.2 Peilmoment van de benarde positie van de aandeelhouder ... 12

3.3 De begrippen ‘gedraging’ en ‘schade aan rechten of belangen’ in de zin van artikel 2:343 lid 1 BW ... 13

3.3.1 Gedraging ... 13

3.3.2 Schade aan rechten of belangen ... 13

3.4 Categorisering van de omstandigheden naar aanleiding van de rechtspraak ... 14

3.4.1 Gewijzigde omstandigheden ... 14

3.4.1.1 Aandeelhouder, tevens bestuurder; ontslag uit bestuursfunctie ... 14

3.4.1.2 Ongerechtvaardigde dividendpolitiek ... 17

3.4.2 Concurrentie... 19

3.4.3 Verwijtbaar onrechtmatig handelen ... 19

3.4.4 Gedrag in strijd met vennootschapsrechtelijke regels ... 20

3.5 Analyse van de omstandigheden naar aanleiding van de rechtspraak en de categorisering ... 21

3.5.1 ‘Bijkomende zwaarwegende omstandigheden’ ... 21

3.5.2 Element van verwijtbaarheid ... 22

3.5.3 Snellere toewijzing van de uittredingsvordering aan minderheidsaandeelhouder ... 23

3.5.4 Ruime interpretatie versus enge interpretatie van de norm ... 23

4 DE RECHTSMIDDELEN DIE AAN EEN BEKNELDE MINDERHEIDS-AANDEELHOUDER TER BESCHIKKING STAAN IN BELGIË ... 25

4.1 De minderheidsvordering ... 25

4.2 Het vennootschappelijk deskundigenonderzoek ... 25

4.3 De nietigverklaring van besluiten ... 26

4.4 De gerechtelijke ontbinding om ‘wettige redenen’ ... 26

4.5 De geschillenregeling ... 27

4.5.1 Doelstelling ... 27

4.5.2 Toepassingsbereik ... 28

5 DE NORM VOOR EEN UITTREDINGSVORDERING IN BELGIË ... 30

5.1 De actoren en hun hoedanigheid ... 30

5.1.1 De aandeelhouders ... 30

5.1.2 De vennootschap ... 30

5.1.3 De hoedanigheid van partijen ... 31

5.2 Peilmoment van de benarde positie van de aandeelhouder ... 31

5.3 Uitleg van het begrip ‘gegronde redenen’ in de zin van artikel 340, respectievelijk, 642 W. Venn. ... 31

(4)

5.3.1 Het begrip ‘gegronde redenen’ ... 31

5.3.2 Verwijtbaar handelen?... 32

5.3.3 Schade aan vennootschappelijk belang ... 33

5.4 Categorisering van de omstandigheden naar aanleiding van de rechtspraak ... 33

5.4.1 Duurzame, fundamentele en onherroepelijke onenigheid ... 33

5.4.2 Voortdurend misbruik van meerderheid ... 37

5.4.3 Wanprestatie van een aandeelhouder die hem toerekenbaar is ... 38

5.4.4 Miskennen van de rechtmatige verwachtingen van de andere aandeelhouder ... 40

5.5 Analyse van de omstandigheden naar aanleiding van de rechtspraak en de categorisering van gevallen ... 41

5.5.1 Afwezigheid van de ‘affectio societatis’ ... 41

5.5.2 Snellere toewijzing van de uittredingsvordering aan de minderheidsaandeelhouder? ... 41

5.5.3 Ruime versus enge interpretatie van de norm ... 42

6 RECHTSVERGELIJKING ... 44

6.1 Rechtsmiddelen ten aanzien van minderheidsbescherming ... 44

6.2 Verschillen en overeenkomsten met betrekking tot de geldende norm ... 45

6.2.1 ‘Gedraging’ versus ‘gegronde redenen’ ... 45

6.2.2 Schade aan het vennootschappelijk belang ... 45

6.2.3 Verwijtbaarheid ... 46

6.2.4 Bijkomende zwaarwegende omstandigheden ... 46

6.2.5 ‘Affectio societatis’ ... 47

6.2.6 Ontslag uit de bestuursfunctie ... 47

6.2.7 Ruime of enge interpretatie van de norm ... 48

7 CONCLUSIE ... 49

8 LITERATUURLIJST ... 53

(5)

1 INLEIDING

Anton (A), Bert (B) en Chris (C) zijn aandeelhouder in een besloten vennootschap (hierna: BV) met een geplaatst kapitaal van €30,000. Elk aandeel heeft een nominale waarde van €1, waarbij A, B en C allen aandelen houden ter waarde van €10,000. Meermalen hebben A en B getracht besluiten te nemen waar C het niet mee eens was. Tevens hebben A en B aan C aangegeven dat zij andere plannen met de BV hebben en de activiteiten en de structuur enigszins willen veranderen. C, die steeds op de huid gezeten wordt door A en B en tot overmaat van ramp niet meer wordt toegelaten tot de algemene vergadering van aandeelhouders, ziet het voortzetten van zijn aandeelhouderschap niet meer zitten. Door de verstoorde verhoudingen in de vennootschap voelt hij zich bekneld. Hij wil dan ook het liefst zo snel mogelijk als aandeelhouder uit de BV treden. Hij heeft zijn mede-aandeelhouders gevraagd zijn aandelen over te nemen, maar daar gaan zij niet mee akkoord. C is nu voornemens de geschillenregeling in te schakelen. Zijn deze omstandigheden voldoende om een uittredingsvordering naar Nederlands recht te rechtvaardigen?

Bovenstaande casus komt de praktijk niet onbekend voor. In Nederland bestaat geen wettelijk recht om uit een vennootschap te treden, waardoor aandeelhouders soms vast kunnen komen te zitten in de vennootschap. Uittreden is namelijk alleen mogelijk als er voldaan is aan de norm van artikel 2:343 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), namelijk indien deze aandeelhouder door gedragingen van één of meer mede-aandeelhouders of de vennootschap zodanig in zijn rechten of belangen wordt geschaad dat van hem in redelijkheid niet langer gevergd kan worden dat hij aandeelhouder blijft. Maar wat houden de elementen van deze norm nu precies in? Welke gedragingen moeten er hebben plaatsgevonden en welke rechten of belangen moeten zijn geschaad, zodat uittreding van een aandeelhouder op zijn plaats is? Welke zaken hebben er in Nederland gespeeld hieromtrent en hoe is in zulke kwesties door de rechter geoordeeld, leggen zij de norm eng of juist ruim uit?

Er is gekozen voor een rechtsvergelijking met het wettelijk systeem van België, waarbij opgemerkt wordt dat de Belgische uittredingsnorm summier besproken wordt. In België is de geschillenregeling door de Reparatiewet van 13 april 1995 ingevoerd.1 België heeft zijn wettelijk systeem met betrekking tot de geschillenregeling gebaseerd op het Nederlandse systeem en daar functioneert het, vreemd genoeg, veel beter dan in Nederland zelf.2 In België worden behoorlijk veel geschillen tussen aandeelhouders aan de Belgische rechter

1 Byttebier, e.a. 2009, p. 9.

(6)

voorgelegd. Heeft dit te maken met een verschil in de uittredingsnorm of met een verschil in de mogelijkheden die een beknelde aandeelhouder aan kan wenden om uit die positie te komen? En hoe oordelen rechters in België over de uittredingsnorm? Soepeler of juist strenger dan in Nederland?

De probleemstelling luidt als volgt: ‘Wat houdt de norm in die gehanteerd wordt bij een uittredingsvordering van een aandeelhouder in een besloten verhouding op grond van artikel 2:343 lid 1 BW en onder welke omstandigheden is uittreden gerechtvaardigd?’

De opbouw van deze scriptie is als volgt. In het tweede hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de rechtsmiddelen die aan een minderheidsaandeelhouder ter beschikking staan om uit een beknelde situatie te komen. In het derde hoofdstuk zal de norm van artikel 2:343 lid 1 BW behandeld worden, zal de relevante rechtspraak besproken worden en zal deze rechtspraak geanalyseerd worden. In het vierde hoofdstuk zal worden gekeken welke rechtsmiddelen een beknelde minderheidsaandeelhouder in België heeft. Het vijfde hoofdstuk wordt gewijd aan een bespreking van de uittredingsnorm in België, de relevante zaken die daar hebben gespeeld en een analyse naar aanleiding van de rechtspraak. In het zesde hoofdstuk zal het Nederlandse systeem met het Belgische systeem vergeleken worden, waarbij wordt geanalyseerd in hoeverre de uittredingsnorm in beide landen gelijk is en hoe de rechters in beide landen over de uittredingsnorm oordelen. Tot slot zal in hoofdstuk zeven, de conclusie, de probleemstelling beantwoord worden en zal een aanbeveling gedaan worden naar aanleiding van de Nederlandse jurisprudentie en het rechtsvergelijkend onderzoek. Immers, er is over de geschillenregeling tot op heden meer geschreven dan geprocedeerd.3

3 Bulten e.a. 2011 (2), p. 1.

(7)

2 DE RECHTSMIDDELEN DIE AAN EEN BEKNELDE MINDERHEIDS-AANDEELHOUDER TER BESCHIKKING STAAN

De geschillenregeling is één van de onderdelen van minderheidsbescherming. Alvorens deze regeling te bespreken worden in dit hoofdstuk eerst de andere twee rechtsmiddelen die een aandeelhouder heeft in het kader van zijn minderheidsbescherming besproken, namelijk de vernietiging van een besluit op grond van de redelijkheid en billijkheid en het starten van een enquêteprocedure.

2.1 De vernietiging van een besluit op grond van de redelijkheid en billijkheid

Op grond van artikel 2:15 lid 1 onder b BW is een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, onverminderd het elders in de wet omtrent de mogelijkheid van een vernietiging bepaalde, vernietigbaar wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW wordt geëist.

Met de verwijzing naar artikel 2:8 BW brengt de wetgever tot uitdrukking, dat voor vernietiging van een besluit slechts redenen zijn bij schending van de redelijkheid en billijkheid in de interne verhoudingen van de rechtspersoon.4 Een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, dienen zich als zodanig jegens elkander te gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. De sanctie op het niet in acht nemen van deze normen van artikel 2:8 BW is de vernietiging van het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders door de rechter op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW.

Artikel 2:8 BW is van belang tussen enigszins gelijkwaardige aandeelhouders onderling, maar ook van belang met betrekking tot de bescherming van een minderheidsaandeelhouder. Uit dit artikel kan worden afgeleid dat een meerderheidsaandeelhouder zijn macht niet mag misbruiken en dat hij rekening dient te houden met de eisen van de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW.5 Tevens volgt uit dit artikel dat de meerderheidsaandeelhouder onder omstandigheden een bijzondere zorgplicht heeft jegens de minderheidsaandeelhouder. Wel moet bedacht worden dat de minderheidsaandeelhouder rekening moet houden met het feit dat de besluitvorming binnen een vennootschap in beginsel door de meerderheid in de algemene vergadering wordt bepaald. Hij houdt nu eenmaal een minderheidspakket.6 Indien de

4Van der Heijden, van der Grinten & Dortmond 2013, p. 460. 5 Bulten e.a. 2011 (1), p. 8.

(8)

meerderheidsaandeelhouder een besluit neemt waar de minderheidsaandeelhouder het niet mee eens is, dan zal hij dat toch, aangezien de aandelenverhoudingen, moeten dulden.7 Echter, de meerderheidsaandeelhouder mag niet willekeurig zijn macht uit oefenen. Klassiek geval is het niet uitkeren van dividend aan de minderheidsaandeelhouder. Dit besluit kan dan door de rechter worden vernietigd wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid. In het arrest Van Rees is bepaald dat de rechter dan marginaal toetst of de vennootschap in redelijkheid tot het aangevochten besluit had kunnen komen.8

Hoewel de beknelde minderheidsaandeelhouder de rechter kan verzoeken een besluit van de algemene vergadering te vernietigen, biedt dit hem nog geen mogelijkheid om definitief een einde te maken aan zijn beknelde positie in de vennootschap. Dit kan dus aangemerkt worden als een tijdelijke oplossing voor zijn probleem.

2.2 De enquêteprocedure

De minderheidsaandeelhouder heeft de mogelijkheid om een enquêteverzoek in te dienen. Hij dient wel voorafgaand aan dit verzoek zijn bezwaren tegen het beleid of de gang van zaken kenbaar gemaakt te hebben aan het bestuur en, indien deze er is, aan de raad van commissarissen. Zij krijgen dan de gelegenheid om deze bezwaren te onderzoeken en eventueel maatregelen te nemen. De Ondernemingskamer van het Hof Amsterdam (hierna: de Ondernemingskamer) kan op grond van artikel 2:345 lid 1 BW één of meer personen benoemen tot het instellen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van een rechtspersoon, hetzij in de gehele omvang daarvan, hetzij met betrekking tot een gedeelte of een bepaald tijdvak. Tot het indienen van dit verzoek zijn bij een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid met een geplaatst kapitaal van maximaal €22,5 miljoen bevoegd één of meer houders van aandelen of van certificaten van aandelen, die alleen of gezamenlijk ten minste een tiende gedeelte van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen of rechthebbenden zijn op een bedrag van aandelen of certificaten daarvan tot een nominale waarde van €225,000, of zoveel minder als de statuten bepalen.

Als er uit het verslag van wanbeleid blijkt, kan de Ondernemingskamer volgens artikel 2:355 lid 1 juncto 2:356 BW op verzoek van de verzoekers voorlopige voorzieningen treffen welke zij op grond van de uitkomst van het onderzoek geboden acht, zoals de schorsing of vernietiging van een besluit van de bestuurders of van de algemene vergadering.

7 Bulten 2011, p. 48.

(9)

In de praktijk zoeken ruziënde aandeelhouders veelal de hulp van de Ondernemingskamer door middel van het starten van een enquêteprocedure. Hoewel een verstoring van de verhoudingen in de organen van de vennootschap (waaronder impasses) een grond voor twijfel aan een juist beleid is, en er hiervoor een enquêteprocedure gestart kan worden, kan dit voor de aandeelhouder die bekneld is geraakt in een vennootschap geen uitweg bieden om uit de vennootschap te treden, omdat dit alleen een voorlopige voorziening is die de rechter kan bevelen. Om een definitief einde te maken aan een benarde positie dient de aandeelhouder de geschillenregeling in te schakelen.

2.3 De geschillenregeling

De geschillenregeling omvat twee varianten, namelijk de uitstootregeling, waarbij aandeelhouders van een mede-aandeelhouder vorderen dat hij zijn aandelen aan hen overdraagt en de uittreedregeling, waarbij een aandeelhouder vordert dat de mede-aandeelhouders zijn aandelen overnemen. In deze scriptie zal uitsluitend de uittreedvariant behandeld worden, omdat de focus ligt op een beknelde minderheidsaandeelhouder die uit deze situatie wil komen.

2.3.1 Totstandkoming van de geschillenregeling

De geschillenregeling staat sinds 1989 in de wet en is ingevoerd met als doel het opheffen van een situatie waarin door tegenstellingen tussen aandeelhouders de samenwerking in de vennootschap onmogelijk is of dreigt te worden en is met name van belang wanneer deze tegenstellingen tussen aandeelhouders leiden tot verlamming van de besluitvorming binnen de vennootschap.9 De vordering tot overneming is bedoeld voor de aandeelhouder wiens eigen positie in de vennootschap door het gedrag van zijn mede-aandeelhouders onhoudbaar is

geworden en die zijn aandeel niet op de normale wijze kan verkopen.10 Met de komst van de

Flex-BV is de wet per 1 oktober 2012 aangepast. Eén van de uitgangspunten bij de herziening van het BV-recht was om de aandeelhouders meer vrijheid te geven de onderneming naar eigen inzicht en wensen vorm te geven.11 Door deze vrijheid om de onderneming zelf vorm te geven kunnen er meer conflicten tussen de aandeelhouders ontstaan. Om een minderheidsaandeelhouder betere bescherming te bieden is de geschillenregeling in het wetsvoorstel Flex-BV ‘gestroomlijnd’.12 De aandeelhouders mochten namelijk niet ‘vast

9 Kamerstukken II 18 905, nr. 3 (MvT), p. 8. 10 Kamerstukken II 18 905, nr. 6 (MvT), p. 3. 11 Bulten 2011, p. 28.

(10)

komen te zitten’ in de vennootschap, er moest een reële mogelijkheid zijn om de vennootschap te verlaten.13 Tevens wilde de regering de minderheidsaandeelhouder die in een vennootschap in de knel komt, betere mogelijkheden bieden om aan deze positie een einde te maken.14

2.3.2 Toepassingsbereik

Op grond van artikel 2:335 lid 1 en 2 BW is de geschillenregeling van toepassing op de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en de zogenaamde ‘besloten NV’, de naamloze vennootschap waarvan de statuten uitsluitend aandelen op naam kennen, een blokkeringsregeling bevatten en niet toelaten dat met medewerking van de vennootschap certificaten aan toonder worden uitgegeven.

De geschillenregeling heeft een dwingendrechtelijk karakter, inhoudende dat vooraf geen afstand kan worden gedaan van de bevoegdheid om een vordering in te stellen.15 Tevens heeft de geschillenregeling een subsidiair karakter op grond van het eerste lid van artikel 2:337 BW.16 Dit betekent dat de statuten of een aandeelhoudersovereenkomst een regeling kunnen bevatten voor de oplossing van geschillen zoals in afdeling 1 van titel 8 van boek 2 BW bedoeld en dat deze regeling dan voorrang heeft op de wettelijke regeling. Echter, algehele uitsluiting van de geschillenregeling is niet mogelijk17 en op een dergelijke opgenomen afwijking kan geen beroep worden gedaan voor zover deze de overdracht van aandelen onmogelijk of uiterst bezwaarlijk maakt. Belangrijk is dat de afwijkende regeling een beknelde aandeelhouder een uitweg kan bieden.18 Aangezien er nog veel onduidelijkheid bestaat over wanneer de regeling precies voorrang heeft op de wettelijke regeling en wie er aan de regeling gebonden zijn, komt deze eigen regeling in de praktijk dan ook nog niet vaak voor.

13

Zie voorontwerp 2e Tranche en Van den Ingh en Nowak (2006), p. 87.

14 Bulten e.a. 2011 (1), p. 5.

15 Maeijer, van Solinge & Nieuw Weme 2009, nr. 702. 16 Van der Heijden, van der Grinten & Dortmond 2013, p. 779. 17 Van der Heijden, van der Grinten & Dortmond 2013, p. 779. 18 Van Eck 2014, p. 265.

(11)

3 DE NORM VOOR EEN UITTREDINGSVORDERING IN NEDERLAND

In dit hoofdstuk zal ingegaan worden op de norm van artikel 2:343 lid 1 BW. Bekeken zal worden wat de ‘gedraging’ moet inhouden en in welke rechten of belangen de beknelde minderheidsaandeelhouder moet zijn geschaad. Daarna volgt een bespreking van de rechtspraak waarbij de uittredingsvorderingen die zijn beslecht in categorieën worden ingedeeld en waarbij een analyse van alle omstandigheden zal worden gemaakt.

3.1 De actoren en hun hoedanigheid

3.1.1 Aandeelhouders

Een aandeelhouder kan een uittredingsvordering instellen tegen zijn mede-aandeelhouders op grond van artikel 2:343 lid 1 BW. Dit houdt in dat de vorderende aandeelhouder de eisende partij is en de mede-aandeelhouder(s) of de vennootschap de gedaagde partijen. Indien de vordering tegen een aandeelhouder is ingesteld, kan, op grond van het derde lid van artikel 2:343 BW, deze een andere aandeelhouder of de vennootschap in het geding oproepen, indien hij van oordeel is dat de vordering ook of uitsluitend tegen die aandeelhouder of tegen de vennootschap had behoren te worden ingesteld.

3.1.2 De vennootschap

De uittredingsvordering kan op grond van artikel 2:343 lid 1 BW ook tegen de vennootschap worden ingesteld naar aanleiding van gedragingen van één of meer mede-aandeelhouders of van de vennootschap zelf, waardoor de vennootschap dus verplicht kan worden de aandelen van de uittredende aandeelhouder in te kopen. De vennootschap kan dus niet alleen voor

eigen gedragingen, maar ook voor die van de mede-aandeelhouders gedagvaard worden.19 De

uittredende aandeelhouder heeft de keuze heeft wie hij dagvaardt. Dit kan van pas komen indien niet duidelijk is wie van de mede-aandeelhouders de verweten gedragingen heeft verricht, of indien de vennootschap de betreffende gedragingen zelf heeft verricht.

3.1.3 De hoedanigheid van partijen

De benarde positie dient veroorzaakt te worden door gedragingen van de aandeelhouder, bijvoorbeeld het stemgedrag van een aandeelhouder of het leven zuur maken van de minderheidsaandeelhouder door een grootaandeelhouder die tevens bestuurder is.20 Volgens

19 Van der Heijden, van der Grinten & Dortmond 2013, p. 789. 20 Bulten 2011, p. 72.

(12)

de Ondernemingskamer hoeft de gedraging van de aandeelhouder niet gepleegd te zijn in zijn hoedanigheid van aandeelhouder.21

Niet alleen belangen die in de hoedanigheid van de aandeelhouder als aandeelhouder zijn aangetast, ook privébelangen kunnen aan een uittredingsvordering ten grondslag worden gelegd.22 De benarde positie van de aandeelhouder staat voorop en het belang van de vennootschap speelt bij de uittreding geen rol, al zal de verstoorde verhouding tussen de aandeelhouders in de praktijk haar weerslag hebben op de gang van zaken binnen de vennootschap en kan dit wel het vennootschappelijk belang schaden.23

3.2 Peilmoment van de benarde positie van de aandeelhouder

Om het peilmoment te kunnen vaststellen moet de wettekst onder de loep genomen worden, alsmede de jurisprudentie. In artikel 2:343 lid 1 BW is bepaald dat de vordering toewijsbaar is indien iemand door zijn medeaandeelhouder(s) in zijn rechten of belangen ‘is geschaad’. Dit houdt in dat zowel gedragingen uit het verleden, als gedragingen die op het moment van de uittredingsvordering nog aanwezig zijn meetellen. Hiermee wordt beoogd dat de gedaagde niet meer kan aanvoeren dat hij inmiddels met zijn schadelijk gedrag is opgehouden (om na de afwijzing van de vordering weer ermee te beginnen).24

In de zaak Hooymans, welke zaak later uitgebreid besproken zal worden, leek de Ondernemingskamer ook een situatie waarin de aandeelhouder in een benarde positie dreigt te geraken als uittredingsgrond te aanvaarden.25 Echter, dit lijkt volgens Bulten niet te stroken met de wettekst van artikel 2:343 lid 1 BW, omdat er in dit artikel vanuit wordt gegaan dat de situatie voor de aandeelhouder reeds ondoenlijk is. De reële kans erop is onvoldoende.26 Van den Ingh geeft in zijn noot bij de Hooymans zaak aan dat de Ondernemingskamer kennelijk meent dat niet vereist is dat de toestand van de benardheid bestaat op het moment van het instellen van de vordering, maar een reële kans op het ontstaan van die toestand al voldoende is.27 Hierbij betwijfeld Van den Ingh de juistheid van de visie van de Ondernemingskamer, in die zin dat het woord ‘voortduren’ volgens hem op de benarde positie van de aandeelhouder slaat. Bulten is het hiermee eens, maar Leijten niet.28 Hij betoogt dat het woord ‘voortduren’ slaat op het voortduren van zijn aandeelhouderschap, niet het voortduren van de benarde

21 OK 22 oktober 1992, NJ 1993, 411 (Van Eyk/Nootebos). 22 Bulten 2011, p. 73.

23

Van der Heijden, van der Grinten & Dortmond 2013, p. 789 en Rb. Utrecht, 25 juni 2008, JOR 2008/228 (Sign Top), r.o. 4.6.

24 Croiset van Uchelen 2007, p. 258.

25 OK 20 november 1997, JOR 1998/26 (Hooymans), r.o. 5.2. 26 Bulten 2011, p. 74.

27 Noot van Van den Ingh bij OK 20 november 1997, JOR 1998/26 (Hooymans). 28 Leijten 1999, p. 239.

(13)

toestand. Bij een goede analyse van de feiten uit de Hooymans zaak kan echter worden geconcludeerd dat de benarde positie van de desbetreffende aandeelhouder reeds lange tijd bestond en dat er geen sprake was van een loutere dreiging in een benarde positie te geraken.

3.3 De begrippen ‘gedraging’ en ‘schade aan rechten of belangen’ in de zin van artikel 2:343 lid 1 BW

De norm van artikel 2:343 lid 1 BW houdt in dat er gedragingen moeten hebben plaatsgevonden van één of meer mede-aandeelhouders of de vennootschap waardoor de aandeelhouder zodanig in zijn rechten of belangen is geschaad dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem gevergd kan worden. In deze paragraaf zullen de twee elementen ‘gedraging’ en ‘schade aan de rechten of belangen’ behandeld worden.

3.3.1 Gedraging

Iedere gedraging die ervoor zorgt dat de rechten of belangen van de andere aandeelhouder geschaad worden, is voldoende.29 Er hoeft geen sprake te zijn van verwijtbaar gedrag of misdragingen.30 Dit leidt in de literatuur tot discussies. In het verleden heeft Van den Ingh in zijn noot bij het arrest Hooymans betoogd dat er een element van verwijtbaarheid aan de orde zou moeten zijn en leidt dit ook af uit een eerder arrest van de Ondernemingskamer31, namelijk ‘schadeveroorzakende gedragingen van de mede-aandeelhouder’. Dit houdt in de rechtspraak geen stand.32 Bulten heeft later betoogt dat verwijtbaar gedrag juist niet is vereist, omdat de uittreding vanuit de positie van de uittredende aandeelhouder bezien moet worden en van daaruit gekeken moet worden in hoeverre hij zich in een benarde positie bevindt. Indien hij zich in een benarde positie bevindt en daarbij (zoals hierna nog aan de orde zal komen) in zijn rechten of belangen is geschaad, mag hij uittreden.33

3.3.2 Schade aan rechten of belangen

De aandeelhouder moet in zijn rechten of belangen geschaad zijn. Hierbij gaat het niet alleen om aandeelhoudersrechten of –belangen. Alle geschade rechten of belangen kunnen namelijk aanleiding geven tot uittreding.34 Omdat de wettekst uitgaat van schade, aan welk belang dan ook, en dit moet meebrengen dat het aandeelhouderschap in redelijkheid niet langer gevergd

29

Bulten 2011, p. 71.

30 OK 20 november 1997, JOR 1998/26, r.o. 5.2.

31 OK 22 oktober 1992, NJ 1993, 411 (Van Eyk/Nootebos).

32 Noot van Van den Ingh bij OK 20 november 1997, JOR 1998/26 (Hooymans). 33 Bulten 2011, p. 71 en 72.

(14)

kan worden, lijkt een zeker verband tussen het aandeelhouderschap en de schade wel vereist. Zo zal de aandeelhouder ook niet langer schade ondervinden, zodra de aandelen zijn overgedragen.35

Kortom, uit de twee voorgaande paragrafen kan afgeleid worden dat alle gedragingen en alle geschade rechten of belangen meespelen. In de volgende paragraaf zal bezien worden hoe de rechter naar deze elementen kijkt.

3.4 Categorisering van de omstandigheden naar aanleiding van de rechtspraak

In deze paragraaf zullen de verschillende zaken die hebben gespeeld in categorieën ingedeeld worden. Opgemerkt zij dat de zaken vaak moeilijk te scheiden zijn, omdat er meestal een samenstel van gedragingen heeft plaatsgevonden. De zaak is dan vaak in meer dan één categorie in te delen. Aangezien er wel een aantal specifieke situaties aan te wijzen zijn, zal daar in deze paragraaf op ingegaan worden.

3.4.1 Gewijzigde omstandigheden

In deze categorie van omstandigheden valt de situatie waarin door het (al dan niet bewust) handelen van de ene aandeelhouder, de betrokkenheid van de andere aandeelhouder wijzigt. De wijze waarop de aandeelhouders hun samenwerking ooit vorm gegeven hebben is nu dus aangepast, omdat de ene aandeelhouder meer ondergeschikt is aan de andere aandeelhouder dan voorheen het geval was.36 Omdat de samenwerking niet meer zo is of verloopt zoals partijen in eerste instantie hadden afgesproken en de verhoudingen verstoord zijn geraakt, geven deze gewijzigde omstandigheden aanleiding tot uittreding. In deze categorie valt de aandeelhouder die uit zijn bestuursfunctie wordt ontslagen en de ongerechtvaardigde dividendpolitiek.

3.4.1.1 Aandeelhouder, tevens bestuurder; ontslag uit bestuursfunctie

In deze categorie valt een bestuurder, tevens aandeelhouder, die uit zijn bestuursfunctie wordt ontslagen. Dit kan een grond zijn voor gedwongen overname van de aandelen, omdat, als deze aandeelhouder een minderheidsaandeelhouder is, hij in een moeilijke positie verkeert aangezien hij zijn aandelen niet makkelijk aan een derde kan verkopen.37

35 Bulten 2011, p. 73.

36 Bulten 2011, p. 76. 37 Bulten 2011, p. 76.

(15)

Een mooi voorbeeld in deze categorie is de Hooymans zaak, welke de Ondernemingskamer heeft beslecht.38 In die casus waren de drie broers, W, H en G, allen aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap. W en H besloten G als bestuurder te ontslaan, omdat zij van mening waren dat G een gebrek aan bekwaamheden had. De Ondernemingskamer oordeelde dat G door zijn ontslag als bestuurder zodanig in zijn belangen is geschaad dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in deze familievennootschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd, omdat de verhoudingen in vergaande mate verstoord waren. Zo hadden W en H, G geboden met zijn gezin de woning op het bedrijfsterrein te verlaten en werd hem verboden zich nog op het bedrijfsterrein te begeven, is G door zijn ontslag de zeggenschap in de ondernemingen op bestuursniveau volledig ontnomen en dreigt hij hierbij in de algemene vergadering van aandeelhouders als minderheidsaandeelhouder in een benarde positie te geraken. De uittredingsvordering werd dus gehonoreerd, omdat het ontslag als bestuurder tot een degradatie van het aandeelhouderschap leidde in dit specifieke geval. Bij het aangaan van de vennootschap was het de bedoeling dat ieder een gelijke machtsbasis kreeg. Ook indien W en H gegronde redenen hadden om G te ontslaan, neemt dit niet weg dat zij hem op deze wijze tevens ten zeerste in zijn aandeelhouderschap troffen, en daar gaat het in casu om, niet om de kwestie van schuld of onschuld. In dat kader oordeelt de Ondernemingskamer dat de vraag of het gegeven ontslag als statutair bestuurder van de vennootschap al dan niet terecht is gegeven geen beantwoording behoeft omdat, ongeacht het antwoord op die vraag, dit ontslag kan gelden als gedraging in de zin van artikel 2:343 lid 1 BW.

De rechtbank Rotterdam heeft geoordeeld dat uittreding gerechtvaardigd is in een geval waarin tussen broer A en J meningsverschillen waren ontstaan over de bedrijfsvoering en de

wederzijdse inzet ten aanzien van de onderneming. 39 Tevens verkreeg A een

meerderheidsbelang in de onderneming. Deze bijzondere positie bracht volgens de rechtbank mee dat A als bestuurder en meerderheidsaandeelhouder de nodige zorgvuldigheid moest betrachten bij beslissingen van de vennootschap waardoor J niet in zijn belangen zou kunnen worden geschaad. Omdat er fricties in de samenwerking zijn ontstaan, J als bestuurder is ontslagen, de dividendpolitiek is gewijzigd, J veelvuldig heeft aangedrongen op oplossingen en J de aandelen niet zomaar aan een derde kon verkopen, aangezien dit voor derden niet erg interessant is, heeft de rechtbank geoordeeld dat J door de gedragingen van A in een zodanig benarde situatie verkeert dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet

38 Rb. Den Bosch 10 mei 1996, JOR 1996/26 (Hooymans) en OK 20 november 1997, JOR 1998/26 (Hooymans). 39 Rb. Rotterdam 13 december 2006, JOR 2007/86 (Van Huizen).

(16)

meer van hem kan worden gevergd. Conclusie hieruit is derhalve dat gewijzigde

machtsverhoudingen een voldoende grond voor uittreding zijn.40

De rechtbank Zutphen heeft geoordeeld dat een vordering tot uittreding ongegrond was.41 In dit geval ging het om aandeelhouder D die zich beklaagde over het feit dat hij ontslagen was als directeur, er geen dividend werd uitgekeerd en dat er onvoldoende informatievoorziening was. De rechtbank oordeelde (evenals in de Hooymans zaak) dat de vraag of het ontslag als bestuurder aan D al dan niet terecht was gegeven geen beantwoording behoeft, omdat, ongeacht het antwoord op die vraag, dit ontslag kan gelden als gedraging in de zin van artikel

2:343 lid 1 BW. Echter, het enkele ontslag van een statutair

directeur/minderheidsaandeelhouder leidt slechts onder bijkomende zwaarwegende

omstandigheden tot een verplichting van de overige aandeelhouder(s) om de aandelen van de directeur over te nemen. Tevens is niet gebleken van een zeer ongunstig dividendbeleid en had D geen aanspraak meer op informatie, omdat dit alleen aan hem in zijn functie als directeur verstrekt moest worden. Er bleef dus een ontslag van D als bestuurder sec over en dat was niet voldoende om een uittreding te rechtvaardigen.

De rechtbank ’s-Gravenhage heeft ook geoordeeld dat een vordering tot uittreding ongegrond was.42 Het ging in deze casus om R die stelde in zijn belangen te zijn geschaad, omdat hij als bestuurder was ontslagen, welk ontslag niet met de tegenover hem in acht te nemen maatstaven van redelijkheid en billijkheid ex artikel 2:8 BW was geschied, en dat hij daardoor een beknelde minderheidsaandeelhouder was geworden. De rechtbank oordeelt dat een enkel handelen in strijd met de tussen partijen geldende redelijkheid en billijkheid niet voldoende is voor een uittredingsvordering. De rechtbank acht het wel duidelijk dat R in zijn belangen is geschaad, maar deze belangenschending is niet van dien aard dat het voortduren van het aandeelhouderschap niet van R kan worden gevergd. Daarbij speelt, naast de zeer beperkte omvang van het aandelenpakket en het belang daarvan voor R, een belangrijke rol dat de overige aandeelhouders onweersproken hebben aangevoerd dat de rol die R vervulde bescheiden was en niet meer tijd vergde dan ongeveer twee dagen per jaar.

De rechtbank Noord-Holland heeft ook een afwijzend oordeel over een uittredingsvordering geveld.43 In dit geval is aandeelhouder M van mening dat zij door schadelijke gedragingen van twee mede-aandeelhouders, bestaande uit de voordracht van en instemming met het

40 Noot van Bulten bij Rb. Rotterdam 13 december 2006, JOR 2007/86 (Van Huizen). 41 Rb. Zutphen, 25 april 2012, JOR 2012/179 (Ruitenberg Ingredients).

42 Rb. ’s-Gravenhage, 23 mei 2012, JOR 2012/246 (Emba). 43 Rb. Noord-Holland, 8 mei 2013, JOR 2013/203.

(17)

ontslagbesluit van M als bestuurder van de vennootschap en de wijze waarop de vennootschap het medebestuur van M heeft beëindigd, grond voor uittreding is. De rechtbank oordeelt, in lijn met de rechtbank Zutphen hiervoor,44 dat het enkele feit dat M door haar mede-aandeelhouders is ontslagen als bestuurder niet betekent dat het voortduren van haar aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van haar kan worden gevergd. Daarvoor zijn bijkomende zwaarwegende omstandigheden vereist, die door M niet zijn gesteld. Tevens faalt het betoog van M dat het ontslagbesluit ertoe heeft geleid dat haar, aangezien de aandelenverhouding (één derde versus twee derde), iedere wezenlijke invloed op aandeelhoudersniveau is ontnomen. Het ontslagbesluit heeft immers geen wijziging gebracht in de bestaande aandelenverhouding.

3.4.1.2 Ongerechtvaardigde dividendpolitiek

De volgende categorie behelst een gewijzigde, ongerechtvaardigde, dividendpolitiek. Hierbij moet gedacht worden aan het geval dat de meerderheid van de aandeelhouders besluit geen winst meer uit te keren, maar die toe te voegen aan de reserves of aan het uitkeren van bonussen aan slechts een deel van de aandeelhouders.

De rechtbank Rotterdam heeft een uittredingsvordering gegrond verklaard, waarbij het ging om een vennootschap waarin M Sr, M Jr en nog drie andere leden van de familie de aandelen hielden.45 M Sr en M Jr hielden de meerderheid van de aandelen. Beide keerden hoge bedragen aan bonussen aan zichzelf uit, aangezien zij ook werkzaamheden hadden verricht voor de vennootschap, maar deze bedragen stonden niet in verhouding tot het bedrag dat de overige kleine aandeelhouders kregen. Deze kleine aandeelhouders waren het niet eens met deze politiek en wensten dat hun aandelen werden overgenomen door M Sr en M Jr. Mede omdat M Sr en M Jr niet meewerkten aan het beantwoorden van vragen over de waarde van de vennootschap was de rechtbank van mening dat de uittredingsvordering gerechtvaardigd was.

De rechtbank Rotterdam oordeelde in een situatie waarin de meerderheidsaandeelhouder bewerkstelligde dat niet langer een riant dividend werd uitgekeerd, terwijl hij wist dat zijn broer (minderheidsaandeelhouder) dit nodig had om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, dat dit (mede) een grond was voor uittreding.46

44 Rb. Zutphen, 25 april 2012, JOR 2012/179 (Ruitenberg Ingredients). 45 Rb. Rotterdam 5 november 1998, JOR 1998/28 (Sobi/Metz). 46 Rb. Rotterdam 13 december 2006, JOR 2006/86 (Van Huizen).

(18)

Vervolgens heeft de rechtbank Rotterdam een uittreding gegrond geacht in verband met de lange periode waarin de winsten volledig zijn gereserveerd en deze aandeelhouder daarover niet goed is geïnformeerd, het feit dat er geen of onvoldoende informatie van de andere aandeelhouders of de vennootschap kan worden verkregen en alle betrokken partijen menen dat de huidige situatie onwenselijk is.47 De aandelen van de eisende aandeelhouder moesten dus overgenomen worden door de overige aandeelhouders.

De rechtbank Zutphen heeft geoordeeld dat er geen grond voor uittreding bestond in een situatie waarin een ernstig en blijvend verstoorde verhouding tussen aandeelhouders was ontstaan, een gewijzigde dividendpolitiek en het ‘uitroken en leeghalen’ van de vennootschap.48 De rechtbank merkt op dat toewijzing van een uittredingsvordering het ingrijpende gevolg heeft dat mede-aandeelhouders tegen hun zin worden gedwongen om de aandelen van de minderheidsaandeelhouder over te nemen, waarna dus niet al te lichtvaardig over een dergelijk ingrijpende maatregel kan worden besloten. Zij oordeelt dan ook dat er in casu onvoldoende grond aanwezig is voor toewijzing van de uitredingsvordering, omdat deze situatie niet bewezen kon worden.

Recentelijk heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat een uittredingsvordering ongegrond was.49 Het ging hierbij om een vennootschap met drie aandeelhouders, waarbij iedere aandeelhouder een evenredig deel houdt. De eiser voert aan dat hij feitelijk buiten de deur is gemanoeuvreerd tijdens een gesprek met de mede-aandeelhouders, waarbij hem is medegedeeld dat voor hem geen plaats was als adviseur maar alleen als aandeelhouder, dat hij wordt ‘uitgerookt’ omdat aan een mede-aandeelhouder een vergoeding is verstrekt, en dat hij zich een beknelde minderheidsaandeelhouder voelt, omdat hij machteloos staat tegenover ‘afgestemd stemgedrag’ van de mede-aandeelhouders die de besluitvorming in de BV in de hand hebben. De rechtbank oordeelde dat het niet toekennen van een rol als adviseur niet bewezen kan worden, omdat eiser zelf niet langer operationeel betrokken wilde blijven, zij geen aanwijzingen ziet dat eiser uitgerookt zal worden en dat er geen bewijs is van afgestemd stemgedrag.

47 Rb. Rotterdam, 28 maart 2012, HA-ZA 08-2684. 48 Rb. Zutphen 9 november 2011, LJN BU5807. 49 Rb. Den Haag, 30 april 2014, JOR 2014/194.

(19)

3.4.2 Concurrentie

Volgens de rechtspraak en tevens de memorie van toelichting kan ook concurrentie met de vennootschap een grond voor uittreding zijn.50 Dit was het geval in een arrest van de Ondernemingskamer, waarbij zij oordeelde dat het concurreren van een aandeelhouder, tevens bestuurder, met de vennootschap een schadelijke gedraging is en daarmee een valide grond voor uittreding. 51 Het ging hier om aandeelhouder R die, zelfs voordat de samenwerking beëindigd werd, concurrerende activiteiten ontwikkelde. De Ondernemingskamer was van mening dat dit schade opleverde voor zowel de vennootschap als voor de andere aandeelhouder L en dat dit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die R jegens de vennootschap en L in acht behoorde te nemen.

3.4.3 Verwijtbaar onrechtmatig handelen

In deze categorie van omstandigheden gaat het om onrechtmatig handelen door een mede-aandeelhouder, zoals in strijd met een wettelijke plicht, een inbreuk op een recht of hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Dit levert onrechtmatigheid op in de zin van 6:162 lid 2 BW, wat dan aan de mede-aandeelhouder wordt

toegerekend, in die zin dat hij de aandelen moet overnemen van de eisende aandeelhouder.52

Tot op heden is hieromtrent maar één zaak bekend.53 De rechtbank Utrecht heeft de uittredingsvordering toegekend in de situatie waarin aandeelhouder A wilde uittreden, omdat hij dermate diep geraakt was door persoonlijke verwijten van aandeelhouder B dat hij de relatie diepgaand en blijvend verstoord achtte, mede omdat hij ook nog is ontslagen.54 Volgens de rechtbank zijn relevant de gedragingen van B in relatie tot het ontslag van A, waarbij vast staat dat B het functioneren van A op niet mis te verstane wijze in twijfel heeft getrokken. Hierdoor werd A zodanig in zijn rechten en belangen geschaad, dat in redelijkheid geen voortzetting van zijn aandeelhouderschap kon worden gevergd.

Indien de gedaagde aandeelhouder onrechtmatig jegens de eisende aandeelhouder heeft gehandeld kan er, naast de vordering tot uittreding, ook een vordering tot schadevergoeding op grond van artikel 6:126 BW worden ingesteld. Een bespreking van deze vordering gaat echter het bereik van deze scriptie te buiten.55

50

Kamerstukken II 31 058, nr. 3 (MvT), p. 108.

51 OK16 maart 1995, JOR 1996/54 (Ramp/Lensen). 52 Bulten 2011, p. 79.

53 Rb. Utrecht 25 juni 2008, JOR 2008/228 (Sign Top). 54 Rb. Utrecht 25 juni 2008, JOR 2008/228 (Sign Top). 55 Kamerstukken I 18 905, nr. 57c, p. 3 (MvA).

(20)

3.4.4 Gedrag in strijd met vennootschapsrechtelijke regels

Tot slot de categorie waarin het gedrag van de aandeelhouder of de vennootschap in strijd is met de vennootschapsrechtelijke regels welke zijn opgenomen in de wet of de statuten. Zo heeft de Ondernemingskamer geoordeeld dat een grootaandeelhouder onzorgvuldig jegens een minderheidsaandeelhouder handelt, indien de vergader- en informatierechten niet nageleefd worden.56 De minderheidsaandeelhouder kan in dat geval ook kiezen voor het vernietigen van het onredelijke besluit, maar dat is maar een tijdelijke oplossing, waardoor de aandeelhouder nog niet uit zijn benarde positie kan komen.

De Ondernemingskamer heeft geoordeeld dat het handelen van een mede-aandeelhouder in strijd met de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW een gerechtvaardigde uittredingsgrond kan zijn, zeker in het kader van een vennootschap bestaande uit een meerderheidsaandeelhouder en een minderheidsaandeelhouder.57 Van den Ingh geeft in zijn noot bij dit arrest wel aan dat de Ondernemingskamer beter buiten de discussie van het bereik van artikel 2:8 BW had kunnen blijven door simpelweg te toetsen aan het criterium van artikel 2:343 lid 1 BW.

De rechtbank Amsterdam heeft in een zaak geoordeeld dat een uittreding gegrond is in

verband met de slechte verstandhouding tussen de twee aandeelhouders A en B.58 B negeert

bepalingen die zijn neergelegd in de statuten en in een aandeelhoudersovereenkomst en bestuurt de vennootschap zonder A hierbij te betrekken. Bovendien maakt B de belangen van A in het bedrijf stelselmatig ondergeschikt aan haar eigen belangen. Omdat A in een benarde positie zit en niet te verwachten valt dat de situatie in de toekomst zal veranderen, is volgens de rechtbank de vordering tot overname van de aandelen door B toewijsbaar.

Recentelijk heeft de rechtbank Noord-Holland een uittredingsvordering toegekend.59 Het ging om een vennootschap waarin beide aandeelhouders 50% van de aandelen bezitten. De eiser had de uittredingsvordering ingesteld tegen de mede-aandeelhouder en tegen de vennootschap. De mede-aandeelhouder verstrekte steeds geen noodzakelijke informatie aan de eiser en blokkeerde ook jarenlang besluiten tot uitkering van dividend. De rechtbank concludeert dat de relatie tussen de aandeelhouders ernstig is verstoord, waarbij de eiser zodanig in zijn rechten en belangen is geschaad dat het voortduren van het

56 OK 16 mei 1991, NJ 1992, 203 (Van Baarsen/Van Vliet).

57 OK 16 maart 1995, JOR 1996/54 (Ramp/Lensen) mt nt. Van den Ingh. 58 Rb. Amsterdam 3 juni 2009, LJN BL0658.

(21)

aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat aandeelhouders zich jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Met betrekking tot de vordering tegen de vennootschap oordeelde de rechtbank dat niet noodzakelijk is dat de schadelijke gedragingen aan de vennootschap zelf kunnen worden toegerekend; een veroordeling van de vennootschap kan ook worden gegrond op gedragingen van een aandeelhouder. De vordering tegen de vennootschap wordt voorwaardelijk toegewezen, in die zin dat de vennootschap gehouden zal zijn tot overname van de aandelen, indien de mede-aandeelhouder niet binnen een maand na het in deze procedure te wijzen eindvonnis de desbetreffende aandelen heeft overgenomen tegen een door de rechtbank vast te stellen prijs.

Uit deze uitspraken wordt duidelijk dat er telkens gekeken moet worden naar de omstandigheden van het geval. Wanneer zijn er ‘bijkomende zwaarwegende omstandigheden’ vereist, maakt het een verschil of een aandeelhouder een minderheidsaandeelhouder is of acht de rechter de casus soms simpelweg te minnetjes om de uittredingsvordering toe te wijzen? Deze vragen zullen in de volgende paragraaf nader geanalyseerd worden.

3.5 Analyse van de omstandigheden naar aanleiding van de rechtspraak en de categorisering

3.5.1 ‘Bijkomende zwaarwegende omstandigheden’

In de meeste gevallen gaat het om gewijzigde omstandigheden binnen de vennootschap door bijvoorbeeld het ontslag van een aandeelhouder, tevens bestuurder, of een gewijzigde dividendpolitiek. Kernpunt is dat er verstoorde verhoudingen binnen de vennootschap zijn ontstaan waarbij een (minderheids)aandeelhouder uit deze benarde positie wil komen. Uit deze gevallen kan afgeleid worden dat het ging om schrijnende gevallen waarin een voortduren van het aandeelhouderschap niet langer van deze aandeelhouder gevergd kon worden. Slechts in die gevallen waarin het ging om, bijvoorbeeld, een ontslag van een aandeelhouder uit zijn bestuursfunctie zonder aanvullende problematische omstandigheden, dan wel met weinig ernstige bijkomende omstandigheden, was een uittreding niet gerechtvaardigd. In die gevallen hebben de rechtbank Zutphen60 en de rechtbank Noord-Holland61 het criterium ‘bijkomende zwaarwegende omstandigheden’ aangehaald. Zo noemt de rechtbank Zutphen dat het niet onbelangrijk is dat minderheidsaandeelhouder D niet heeft

60 Rb. Zutphen, 25 april 2012, JOR 2012/179 (Ruitenberg Ingredients). 61 Rb. Noord-Holland, 8 mei 2013, JOR 2013/203.

(22)

weersproken dat het aandeelhouderschap en het bestuurderschap binnen de vennootschap niet onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en dat dit ook nooit de bedoeling van partijen is geweest. Wellicht doelt de rechtbank op de Hooymans casus waarbij bij het starten van de vennootschap reeds een bepaalde machtsbasis is overeengekomen en het aandeelhouderschap en het bestuurderschap wel onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. Indien D dit wel zou weerspreken, en dus zou betogen dat het de bedoeling van partijen is geweest dat het aandeelhouderschap en het bestuurderschap zodanig met elkaar verbonden was dat ontslag uit de bestuursfunctie een degradatie van zijn aandeelhouderschap zou zijn, zou de uittredingsvordering misschien wel op zijn plaats zijn. Of dient er in iedere casus toch een zekere mate van verwijtbaarheid aan de orde te zijn?

3.5.2 Element van verwijtbaarheid

Aangegeven is dat er geen element van verwijtbaarheid aan de uittredingsvordering ten grondslag behoeft te liggen en dat iedere gedraging, alsmede schade aan elk belang, een grond voor uittreding kan zijn. Echter, de meeste categorieën, zoals ‘concurrentie’, ‘verwijtbaar onrechtmatig handelen’, ‘gedrag in strijd met de vennootschapsrechtelijke regels’ en de subcategorie ‘ongerechtvaardigde dividendpolitiek’ impliceren toch een soort verwijtbaarheid aan de mede-aandeelhouder(s). Immers, je start met opzet concurrerende activiteiten jegens de vennootschap, je handelt opzettelijk onrechtmatig jegens een mede-aandeelhouder, je negeert opzettelijk de vennootschapsrechtelijke regels en je frustreert opzettelijk de dividendpolitiek. In dat opzicht kan gesteld worden dat het niet altijd volstaat een uittreding te rechtvaardigen, vooral niet in deze categorieën, op een grond die niet aan de mede-aandeelhouder te verwijten is, maar puur op persoonlijke gronden is gestaafd. Er is dus vaak toch een soort verwijtbaar handelen te bespeuren.

Zo geeft Bulten aan dat het moeilijk te begrijpen is dat als de overige aandeelhouders geen blaam treft, zij zich toch gedwongen kunnen zien de aandelen van een ander over te nemen, waarbij zij mogelijk ook nog diep in de buidel moeten tasten en gedwongen worden te betalen. Ook zij geeft aan dat er toch een zekere mate van verwijtbaarheid aanwezig zou moeten zijn.62 Zoals eerder is opgemerkt heeft Van den Ingh dit in het verleden ook betoogd.63 Vaak is de moeilijke positie waarin de ene aandeelhouder zich bevindt toch een gevolg van het verwijtbaar handelen van de andere aandeelhouder. Maar indien dit niet zo is, dan kan het volgens Bulten niet zo zijn dat een aandeelhouder al naar gelang zijn eigen

62 Bulten 2011, p. 79 en 82.

(23)

humeur (opeens) wil uittreden en de mede-aandeelhouders zich geconfronteerd zien met een veroordeling tot overname van de aandelen.64 Dit laatste lijkt mij echter niet aan de orde. Uit de uitspraken kan namelijk afgeleid worden dat de verhoudingen binnen de vennootschap dermate verstoord moeten zijn waardoor een aandeelhouder bekneld is geraakt en uittreden dus gerechtvaardigd is.

3.5.3 Snellere toewijzing van de uittredingsvordering aan minderheidsaandeelhouder

Maakt het nog uit of het een uittredingsvordering van een minderheidsaandeelhouder betreft of een uittredingsvordering van een aandeelhouder die een even groot pakket aandelen als de verweerder bezit? Een uittreding van een minderheidsaandeelhouder kan op zijn plaats zijn, indien een meerderheidsaandeelhouder verwijtbaar onrechtmatig handelt of indien zijn gedrag in strijd is met de vennootschapsrechtelijke regels. Belangrijk is dat, juist omdat het in dit

geval om een meerderheids- en een minderheidsaandeelhouder, de

meerderheidsaandeelhouder de nodige zorgvuldigheid op grond van artikel 2:8 BW jegens de minderheidsaandeelhouder in acht neemt. In de zaken waar de aandeelhouders een gelijk deel van de aandelen bezitten, is de norm voor uittreding niet strenger uitgelegd dan de zaken waar een minderheidsaandeelhouder bij betrokken was. Indien de aandeelhouder door alle omstandigheden in aanmerking genomen, in een benarde positie terecht is gekomen door al dan niet verwijtbaar handelen van een mede-aandeelhouder, dan kan uittreden gerechtvaardigd zijn. Hoe de aandelenverhouding is geregeld maakt dan niet uit.

3.5.4 Ruime interpretatie versus enge interpretatie van de norm

Uit de rechtspraak kan afgeleid worden dat het belangrijk is dat een aandeelhouder niet vast komt te zitten in een vennootschap. Tevens moet ook voorkomen worden dat de aandeelhouder zomaar uit de vennootschap kan treden.

In het kader van de norm voor uittreding geldt dat iedere gedraging tot uittreding kan leiden en dat schade aan ieder recht of belang mee kan wegen. Hoewel dit erop kan lijken dat de uittredingsnorm ruim geïnterpreteerd wordt, kun je uit de rechtspraak afleiden dat dit niet het geval is. Uit de beoordeling van de feiten door de rechters kan afgeleid worden dat alle omstandigheden bij elkaar opgeteld vrij ernstig dienen te zijn voordat een uittreding gerechtvaardigd is en dat de verhoudingen dermate verstoord moeten zijn. Een uittreden wegens een enkele schadelijke gedraging wordt dan in de rede ook niet toegekend. Hieruit

64 Bulten 2011, p. 82.

(24)

kan echter weer niet worden afgeleid dat de norm eng geïnterpreteerd wordt, zodat een aandeelhouder vrijwel geen mogelijkheid heeft om uit te treden. Er is dus niet specifiek een ruime interpretatie of een enge interpretatie aan te wijzen. De rechters besluiten per geval of de situatie onhoudbaar is, en bij onhoudbaarheid kan een uittredingsvordering slagen.

(25)

4 DE RECHTSMIDDELEN DIE AAN EEN BEKNELDE MINDERHEIDS-AANDEELHOUDER TER BESCHIKKING STAAN IN BELGIË

Alvorens te bekijken hoe uittredingsnorm in het kader van de geschillenregeling in België werkt, dient eerst bezien te worden welke andere mogelijkheden van minderheidsbescherming

de Belgische wet aan aandeelhouders biedt. Achtereenvolgens worden de

minderheidsvordering, het vennootschappelijk deskundigenonderzoek, de nietigverklaring van besluiten en de gerechtelijke ontbinding behandeld. Tot slot zal de geschillenregeling aan de orde komen.

4.1 De minderheidsvordering

De minderheidsaandeelhouder kan op grond van artikel 290, respectievelijk, 562 van het Wetboek van Vennootschappen (hierna: W.Venn.) voor rekening van de vennootschap een aansprakelijkheidsvordering instellen tegen de zaakvoerders van de BVBA. Op deze manier kan hij zich in de plaats stellen van een in gebreke blijvende en te lakse meerderheid, omdat de meerderheid zich niet snel bereid verklaart om de aansprakelijkheid van haar zaakvoerders in het gedrag te brengen.65 De minderheidsvordering beoogt vergoeding van schade die is ontstaan ingevolge het (wan)beheer van één of meer zaakvoerders in de vennootschap, waarbij de eventuele schadevergoeding ten goede komt aan de vennootschap. De vordering kan slechts worden ingeleid door aandeelhouders die op de dag waarop de algemene vergadering zich uitspreekt over aan zaakvoerders te verlenen kwijting in de BVBA, effecten bezitten die ten minste 10% vertegenwoordigen van de stemmen verbonden aan het geheel

van de op die dag bestaande effecten. 66 Middels dit actiemiddel kan de

minderheidsaandeelhouder pressie uitoefenen op de meerderheidsaandeelhouders, maar hiermee kan hij niet definitief een einde maken aan de verstoorde verhoudingen binnen de vennootschap. Dit is dan ook een tijdelijke oplossing.

4.2 Het vennootschappelijk deskundigenonderzoek

Het vennootschappelijk deskundigenonderzoek is te kwalificeren als een actiemiddel dat voornamelijk met het oog op de bescherming van de minderheidsaandeelhouder binnen de

vennootschap werd ingevoerd.67 De rechtbank van koophandel kan op grond van artikel 168

W.Venn. één of meer deskundigen aanstellen om de boeken en de rekeningen van de

65 Byttebier e.a. 2009, p. 76.

66 Byttebier e.a. 2009, p. 78. 67 Byttebier e.a. 2009, p. 86.

(26)

vennootschap in te zien, evenals de verrichtingen die haar organen hebben gedaan. Hiervoor zijn twee voorwaarden gesteld, namelijk (i) dat het verzoek van één of meer aandeelhouders moet komen die ten minste 1% van het geheel aantal stemmen bezitten, of die effecten bezitten die een gedeelte van het kapitaal vertegenwoordigen ter waarde van ten minste €1.250.000 en (ii) dat er aanwijzingen zijn dat de belangen van de vennootschap op ernstige

wijze in gevaar komen of dreigen te komen.68 Op deze manier kan een aandeelhouder aan de

noodrem trekken en aan het bestuur of andere organen zijn bezorgdheid uitten over het verstoord raken van het reilen en zeilen van de vennootschap. De vennootschap kan hieraan een positief signaal geven, zodat met het deskundigenonderzoek kan worden volstaan. Indien er reeds schade aan de vennootschap is berokkend, kan dit deskundigenonderzoek dienen als wapen waarmee de minderheidsaandeelhouder zijn eventuele informatieachterstand kan inhalen, en waarna hij een ander actiemiddel kan inzetten, zoals de minderheidsvordering, de nietigverklaring van besluiten of de geschillenregeling.69

4.3 De nietigverklaring van besluiten

Iedere aandeelhouder van de vennootschap (met rechtspersoonlijkheid) beschikt over een recht om in rechte de nietigverklaring te vorderen van de besluiten van de algemene

vergadering.70 Op grond van artikel 178 W. Venn. kan namelijk iedere belanghebbende deze

vordering instellen. Dit houdt theoretisch gezien dus in dat ook andere organen binnen, en zelfs buiten, de vennootschap er een beroep op kunnen doen. Belangrijk is wel dat de aandeelhouder die een vordering tot nietigverklaring wil indienen, niet voor het besluit heeft gestemd, waarbij een onthouding dus geen beletsel is voor de vordering. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen nietigheden die voortvloeien uit de onregelmatigheden naar de

vorm enerzijds en de nietigheid gebaseerd op de inhoudelijke onregelmatigheid anderzijds.71

Een onredelijk besluit kan dus nietig verklaard worden, maar dit zal nog geen einde maken aan eventuele verstoorde verhoudingen binnen de vennootschap. Ook dit is dus een tijdelijke oplossing in het kader van de minderheidsbescherming.

4.4 De gerechtelijke ontbinding om ‘wettige redenen’

De gerechtelijke ontbinding van de vennootschap op grond van artikel 343 voor de BVBA juncto 645 voor de NV W. Venn. is de meest ingrijpende methode om een conflict te

68 Byttebier e.a. 2009, p. 86.

69 Byttebier e.a. 2009, p. 98. 70 Byttebier e.a. 2009, p. 114. 71 Byttebier e.a. 2009, p. 119.

(27)

beslechten. Deze vordering komt exclusief aan de aandeelhouders van de vennootschap toe, waarbij het niet uitmaakt of de aandeelhouder slechts één of meerdere aandelen bezit. Dat betekent dat alle heil moet worden verwacht van een voldoende strenge en subsidiaire beoordeling van de vereiste wettige reden door de rechtspraak.72 Het vereiste van de wettige reden is niet in de wet gedefinieerd, maar er wordt in het algemeen betoogd dat sprake is van een wettige reden bij omstandigheden die verbonden zijn aan het vennootschapscontract of de werking van de vennootschap die onherroepelijk de verwezenlijking van het doel van de vennootschap verhinderen, met als gevolg dat van de aandeelhouders redelijkerwijze niet meer kan worden gevraagd dat zij de vennootschap verder zetten.73 Precies omwille van de onherroepelijke impact, is de rechtspraak streng in de beoordeling en beschouwt zij de ontbinding als de allerlaatste remedie. Een minderheidsaandeelhouder zal, wegens verstoorde verhoudingen binnen de vennootschap, niet snel deze vordering toegewezen krijgen, omdat de gehele vennootschap dan ontbonden wordt, terwijl de overige aandeelhouders de vennootschap wellicht gewoon willen voortzetten.

4.5 De geschillenregeling

De geschillenregeling kent twee varianten, namelijk de uitsluiting, waarin één of meer aandeelhouders kunnen vorderen dat een bestaande aandeelhouder om een gegronde reden zijn aandelen op een gedwongen wijze aan de initiatief nemende aandeelhouder(s) dient over te dragen, en de uittreding, waarbij iedere aandeelhouder om gegronde redenen in rechte kan vorderen dat zijn aandelen worden overgenomen door de aandeelhouder(s) op wie deze gegronde redenen betrekking hebben. Wederom zal uitsluitend de uittredingsvariant behandeld worden.

4.5.1 Doelstelling

De Belgische geschillenregeling is, door de zogenaamde reparatiewet van 13 april 1995, naar Nederlands voorbeeld, opgenomen in het W. Venn. Zij had als voornaamste doelstelling te verhinderen dat geschillen tussen aandeelhouders, die zodanige proporties aannemen dat zij de vennootschapswerking verlammen, enkel door de gerechtelijke ontbinding zouden kunnen worden opgelost.74 In de parlementaire voorbereiding is de finaliteit van de uittreding duidelijk geaccentueerd: zij dient om de belangen van de aandeelhouder te vrijwaren, wanneer deze door gedragingen van andere aandeelhouders in het gedrang komen, zodat van

72 Byttebier e.a. 2009, p. 139.

73 Byttebier e.a. 2009, p. 172. 74 Byttebier e.a. 2009, p. 131-132.

(28)

hem (haar) niet meer in redelijkheid kan worden geëist dat hij (zij) nog langer aandeelhouder zou blijven. 75 Volgens het Hof van Cassatie heeft de uittredingsprocedure tot doel conflictsituaties op te lossen die het vennootschapsbelang of de ondernemingscontinuïteit in gevaar brengen of, meer algemeen, situaties van ernstige onenigheid tussen de aandeelhouders op te lossen.76 De ratio van de geschillenregeling is dan ook een structurele conflictenbeslechting tussen aandeelhouders, waarbij één van de conflicterende partijen uit de vennootschap verdwijnt, terwijl de vennootschap wel blijft voortbestaan. Inmiddels heeft de regeling voor een uiterst omvangrijke rechtspraak gezorgd.77

4.5.2 Toepassingsbereik

De Belgische geschillenregeling is van toepassing op de BVBA, de Belgische variant van de Nederlandse BV, op grond van artikel 340 e.v. W. Venn. Tevens is de regeling volgens artikel 635 W. Venn. van toepassing op de NV die geen publiek beroep doet of heeft gedaan op het spaarwezen. Deze ‘publieke’ NV wordt uitgesloten omdat wordt geacht dat deze NV’s over een liquide markt beschikken voor hun aandelen.78 Ten derde is de regeling op grond van artikel 657 W. Venn. van toepassing op de commanditaire vennootschap op aandelen. In deze scriptie wordt alleen gefocust op de BVBA en de besloten NV.

Omdat de BVBA uitgaat van de term ‘vennoten’ en de NV van de term ‘aandeelhouders’ en dit ziet op hetzelfde orgaan in de vennootschap, worden zij in deze scriptie, ten behoeve van de consistentie, aangeduid met de term ‘aandeelhouder’.

De Belgische geschillenregeling is van dwingend recht, wat inhoudt dat er statutair niet van mag worden afgeweken en er evenmin een definitie van de in aanmerking te nemen gegronde redenen voor uittreding kan worden opgenomen in een aandeelhoudersovereenkomst.79 Ook clausules die de participatiedrempels voor het instellen van een vordering tot uittreding verhogen of verlagen of die een beperkende omschrijving geven aan het begrip ‘gegronde reden’ zijn niet toegestaan.80

Wel kunnen partijen voor en tijdens een procedure steeds overeenkomsten sluiten om hun geschillen op te lossen.81 De geschillenregeling wordt geacht een subsidiair karakter te hebben, gelet op haar verregaande en structurele gevolgen, zoals de partiële ontbinding van het vennootschapscontract ten aanzien van de aandeelhouder die

75 Braeckmans & Houben 2012, p. 779. 76

Hof van Cassatie 19 februari 2009, F.T.F. 138 en Tas & Cools 2011, p. 67.

77 Byttebier e.a. 2009, p. 132.

78 Tilleman & Van Solinge 2000, p. 637. 79 Henckens 2012, p. 172.

80 Tas 2011, p. 797. 81 Byttebier e.a. 2009, p. 161.

(29)

uitstapt. De regeling wordt gezien als ‘ultimum remedium’, omdat andere rechtsmiddelen die minder zwaar zijn eerst moeten worden ingesteld, alvorens de geschillenregeling ingeroepen kan worden.82 Hierbij is de Belgische wetgever van mening dat het een agressieve wijze is om in te grijpen in het leven van een vennootschap. Indien er andere, minder zware, rechtsmiddelen mogelijk zijn zal de rechter dit meenemen in zijn beoordeling of voldaan is aan het vereiste van de gegronde redenen.

(30)

5 DE NORM VOOR EEN UITTREDINGSVORDERING IN BELGIË

In dit hoofdstuk zal de uittreedregeling als onderdeel van de geschillenregeling in België behandeld worden. Hierbij zal eerst behandeld worden wie de actoren zijn bij een uittredingsvordering en wat het begrip ‘gegronde redenen’ inhoudt als norm in België voor aandeelhouders die door verstoorde verhoudingen uit de vennootschap willen treden. Hierna zal aandacht worden besteedt aan relevante rechtspraak, waarbij de zaken in categorieën worden onderverdeeld. Tot slot worden de omstandigheden naar aanleiding van de rechtspraak geanalyseerd en wordt bekeken of de Belgische rechters de norm ruim of eng interpreteren.

5.1 De actoren en hun hoedanigheid

5.1.1 De aandeelhouders

De partijen bij een uittredingsvordering op grond van artikel 340, respectievelijk, 642 W. Venn. zijn de eisende aandeelhouder die betoogt dat er gegronde redenen aanwezig zijn zodat zijn aandelen overgenomen moeten worden, en de gedaagde mede-aandeelhouder(s) op wie de gegronde redenen betrekking hebben. Er geldt geen drempelvereiste, waardoor elke aandeelhouder, onafhankelijk van de omvang van zijn participatie, een vordering tot uittreding kan instellen.83 De eisende aandeelhouder is niet verplicht om alle mede-aandeelhouders te dagvaarden. Zo geeft de eisende aandeelhouder, impliciet, aan dat zijn uittreding niet aan de niet-gedagvaarde aandeelhouders te wijten is.84

5.1.2 De vennootschap

Volgens Tilleman kan de procedure ook worden ingesteld door de vennootschap die dan de eisende partij in het geding is. Dit leidt hij af uit het feit dat artikel 340 niet naar artikel 334 W. Venn. verwijst, respectievelijk, artikel 642 niet naar artikel 636 W. Venn. verwijst, omdat in die artikelen expliciet staat dat de vordering niet kan worden ingesteld door de vennootschap.85 Echter, Tilleman geeft hierbij niet aan hoe deze procedure zou moeten werken. Tevens geeft de parlementaire geschiedenis niet aan dat dit een mogelijkheid is, zijn er geen andere schrijvers die dit als mogelijkheid benoemen en is er ook geen rechtspraak hierover bekend. In dat kader wordt er in deze scriptie verder vanuit gegaan dat dit dan ook geen mogelijkheid is.

83 Henckens 2012, p. 193.

84 Tilleman 2003, p. 174 en 175. 85 Tilleman 2003, p. 154.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Die charakteristischen Werte für die Lastmodelle 71 und SW/0 dürfen für Strecken mit Verkehr, der schwerer oder leichter als in der Norm festgelegt ist, mit einem Faktor a, der

Deze Europese norm EN 1993, Eurocode 3 : Ontwerp en berekening van staalconstructies, is opgesteld door de Technische Commissie CEN/TC 250 "Constructieve Eurocodes",

Therefore the National Standard implementing EN 1991-1-7 should have a National Annex containing all Nationally Determined Parameters to be used for the design of buildings and

Daarom behoort de nationale norm die EN 1995-1-1 implementeert, een nationale bijlage te hebben met daarin alle nationaal bepaalde parameters (NBP’s) nodig voor het ontwerp en

In 1975 besloot de Commissie van de Europese Gemeenschap, op grond van artikel 95 van het Verdrag (van Rome), tot een actieprogramma op het gebied van de bouw. Het doel van

voorschriften voor het ontwerp en de berekening van bouwwerken op te stellen die, in eerste instantie, dienst zouden doen als alternatief voor de vigerende nationale voorschriften

This European Standard EN 1992, Eurocode 2: Design of concrete structures: General rules and rules for buildings, has been prepared by Technical Committee CEN/TC250 « Structural

— als kader voor het opmaken van geharmoniseerde technische voorschriften voor bouwproducten (EN’s en ETA’s). De Eurocodes hebben, voor zover zij betrekking hebben op de