• No results found

5.3 Uitleg van het begrip ‘gegronde redenen’ in de zin van artikel 340, respectievelijk, 642 W.

5.4.1 Duurzame, fundamentele en onherroepelijke onenigheid

Deze categorie omvat de gevallen waarin de ‘affectio societatis’, de geest van de samenwerking tussen de aandeelhouders, dermate verstoord is geraakt, waardoor er van een (minderheids)aandeelhouder niet verlangd kan worden dat hij nog langer aandeelhouder in de vennootschap blijft. Hieronder vallen bijvoorbeeld de zaken waarin de belangen van een

96 Tas & Cools 2011, p. 68.

97 Henckens 2012, p. 197. 98

Voorz. Kh. Charleroi 30 april 1998, J.T. 1998, 555.

99 Voorz. Kh. Gent 14 maart 2000, T.R.H. 2001, 755. 100 Voorz. Kh. Hasselt 2 februari 2001, T.R.V. 2001, 393. 101 Voorz. Kh. Brussel 9 augustus 2000, R.W. 2001-02, 1109. 102 Henckens 2012, p. 194.

aandeelhouder stelselmatig door een andere aandeelhouder worden geschonden.104 Dit is de meest voorkomende reden voor uittreding. Het is hierbij voldoende dat elke wil om nog verder samen te werken is verdwenen, en dat het ontstaan van deze toestand kan worden toegerekend aan de verweerder.105 Het Hof van Cassatie heeft hierbij geoordeeld dat het reeds voldoende is voor het aannemen van een gegronde reden dat er een geschil of onenigheid is tussen de aandeelhouders.106

De voorzieningenrechter in Turnhout heeft hierbij een uitredingsvordering gegrond verklaard in een geval waarin in een vennootschap met drie aandeelhouders, die elk een derde van de aandelen houden, twee aandeelhouders samenspanden tegen de derde waardoor het evenwicht in de aandelenverhouding werd verbroken. 107 Omdat er een duidelijke breuk is ontstaan tussen de aandeelhouders waardoor alle samenwerking onmogelijk is, is uittreden van deze aandeelhouder gerechtvaardigd.

In Tongeren heeft de rechtbank kan koophandel een uittredingsvordering ongegrond verklaard in een geval waarin de eiser een vijfde van de aandelen bezat en die wilde verkopen. 108 Eiser voerde aan dat één van zijn leningen aan de vennootschap niet op de balans werd vermeld, dat de mede-aandeelhouders misbruik van hun taalvoordeel hebben gemaakt en dat hij de vennootschap wenst te verlaten omdat hij toch niet wordt gehoord. De rechtbank acht de klachten vrij vaag en algemeen en geeft aan dat dit eerder gericht is tegen het beheer van de vennootschap en niet specifiek tegen een bepaalde aandeelhouder. De vordering was dan ook ongegrond.

De voorzieningenrechter in Gent heeft een vordering tot uittreding gegrond verklaard in een

geval waar een gewezen echtgenote deze vordering instelde tegen haar gewezen man. 109 De

betrokkenen hadden een 50/50 vennootschap opgezet voor het runnen van een restaurant. Het huwelijk liep stuk, omdat de man een buitenechtelijke relatie had waarna de echtscheiding werd uitgesproken. De man bleef met zijn nieuwe partner het restaurant runnen en hield zijn ex-echtgenote volledig buiten de vennootschap. Alle vragen om inlichtingen en controle bleven onbeantwoord. Volgens de rechter was het tenietgaan van de echtelijke verhouding tussen de aandeelhouders een situatie die elke ‘affectio societatis’ belette.

104

Voorz. Kh. Brussel 9 augustus 2000, R.W. 2001-02, 1109.

105 Henckens 2012, p. 196.

106 Hof van Cassatie 16 maart 2009, TBH 2009, 956. 107 Voorz. Kh. Turnhout 22 november 1996, V&F 1997, 51. 108 Voorz. Kh. Tongeren 8 juli 1997, T.R.V. 1997, 335. 109 Voorz. Kh. Gent 20 oktober 1998, AR WKK 3471/96.

In een zaak voor het Hof van Beroep in Luik ging het om een vennootschap die sinds haar oprichting door twee groepen aandeelhouders op gelijke basis werd bestuurd. 110 Dit machtsevenwicht bleef gerespecteerd toen de ene groep een meerderheidsbelang verwierf. Toen er financiële moeilijkheden ontstonden, werd de vertegenwoordiger van de minderheidsgroep in de raad van bestuur afgezet, met de motivering dat het (stilzwijgend) bestuursakkoord tussen de groepen misschien wel gold voor één generatie, maar niet voor

eeuwig. Dit ontslag verzuurde duidelijk de verhoudingen tussen beide

aandeelhoudersgroepen. Het Hof oordeelde dat de ‘affectio societatis’ volledig zoek was geraakt en stond de uittreding toe.

De voorzieningenrechter in Gent oordeelde dat een uittredingsvordering gegrond was in een geval waarin tussen de aandeelhouders fundamentele onenigheid bestond dat heeft geleid tot het ontslag van de eiser. 111 De voorzieningenrechter oordeelde dat er gegronde redenen bestaan indien er fundamentele onenigheid bestaat tussen de bestuurders en de aandeelhouders, waardoor het vereiste minimum aan wederzijds vertrouwen en samenwerking in de vennootschap volledig is zoek geraakt door het ontslag als bestuurder, terwijl deze er bij de oprichting als minderheidsaandeelhouder van uit mocht gaan gelijkwaardig te participeren en fulltime actief te zijn in de vennootschap.

Het Hof van Beroep in Gent heeft een uittreding ongegrond verklaard. 112 Het ging om een echtpaar dat ieder de helft van de aandelen bezat. Geen van beide aandeelhouders had de huurovereenkomst tijdig verlengt, waarbij de eiser haar mede-aandeelhouder, haar ex- echtgenoot, verantwoordelijk hield. Zij voerde verder aan dat hun onderlinge samenwerking hoe dan ook onmogelijk was geworden gelet op de familiaire moeilijkheden die ook tot een echtscheiding leidde. Het Hof oordeelde dat de continuïteit van de BVBA niet langer verzekerd was, doch dat niet met de vinger naar de mede-aandeelhouder kon worden gewezen daarvoor. Ook de duurzame onenigheid die uit de echtelijke moeilijkheden voortvloeiden was geen gegronde reden, omdat dit argument pas twee jaar na de echtscheiding ter tafel kwam terwijl de samenwerking voorheen geen problemen was.

In Leuven heeft de voorzieningenrechter ook een uittredingsvordering ongegrond verklaard.

113

Het ging om een BVBA met twee aandeelhouders. De vordering tot uittreding van P werd beantwoord met een tegenvordering tot uittreding van F, zodat beide inmiddels uit de

110 Hof van Beroep Luik 19 februari 1999, JDSC 2001/19, 285. 111 Voorz. Kh. Gent 14 maart 2000, T.R.H. 2001, 755. 112 Hof van Beroep Gent 29 september 2000, T.R.V. 2001, 492. 113 Voorz. Kh. Leuven 5 juni 2007, RABG 2009/2.

vennootschap wilden treden in verband met duurzame en ernstige onenigheid, waardoor de samenwerking onmogelijk is geworden als gevolg van fouten die door beiden zijn begaan. De rechter oordeelde dat de ratio van de uittredingsregeling is een vaststelling dat er een gedrag is van de mede-aandeelhouder dat in redelijkheid niet meer kan worden verlangd van de eisende aandeelhouder dat hij nog langer aandeelhouder blijft. Echter, omdat partijen een aanzienlijke prijs voor hun aandelen vorderen wordt vermoed dat ze trachten om via de uittredingsregeling een schadevergoeding te krijgen voor eventuele fouten van de mede- aandeelhouder, en daarvoor is de geschillenregeling niet bestemd.

Het Hof van Beroep in Gent behandelde een zaak tussen twee ex-echtgenoten. 114 Het huwelijk was ontwricht, terwijl ze nog in twee vennootschappen zaten verwikkeld. Omdat ze het niet eens werden over de vereffening van de vennootschap stelde de vrouw een uittredingsvordering in. Zowel de rechtbank als het Hof van Beroep oordeelde dat de onherstelbare ontwrichting tussen de ex-echtgenoten zich volledig heeft doorgezet op vennootschapsniveau en dat elke samenwerking onmogelijk was geworden. Uittreding van de vrouw was dus gegrond, waarna de man al haar aandelen over moest nemen.

De voorzieningenrechter in Brugge heeft een uittredingsvordering gegrond verklaard.115 Beide echtgenoten waren aandeelhouder van de vennootschap. Inmiddels was de echtscheiding geëffectueerd waarna de ‘affectio societatis’ is verdwenen. De gedragingen van de man waren van dien aard dat de belangen van de vrouw en die van de vennootschap ernstig werden geschaad, in die mate dat van haar niet langer kon worden verwacht dat zij aandeelhouder bleef.

De voorzieningenrechter te Dendermonde heeft een uittredingsvordering ongegrond verklaard, omdat beide aandeelhouders van een BVBA niet langer geïnteresseerd zijn in de verderzetting van de activiteit van de vennootschap.116 Hierbij moet worden vastgesteld dat een gedwongen overname van de aandelen van een van de aandeelhouders geen enkele zin heeft, maar dat moet worden gekozen voor gerechtelijke ontbinding. In casu vorderde de eiser uittreding in verband met de slechte communicatie, het gebrek aan collegialiteit, voortdurende discussies, overdreven controle, wantrouwen en leugens tussen beide partijen. Omdat de vennootschap geen activiteiten meer uitvoert is gerechtelijke ontbinding meer op zijn plaats.

114 Hof van Beroep Gent 1 maart 2010, R.D.C. 2010/10. 115 Voorz. Kh. Brugge 8 september 2011, T.G.R. 2012/95. 116 Voorz. Kh. Dendermonde 27 maart 2013, R.W. 2013-14/18.