• No results found

5.6.1 � Ontwikkelingen in de wereldbeelden

ZORGZAME REGIO

Bestr den van honger n de wereld

Luxe voedse

Concurrent ekracht EU andbouw Voldoende inkomen per boer

Beter dierenwelz

Behoud b odivers teit en landschap

Zuinig met watervoorraden

Voldoende en betaalbaar voedsel Vei g voedsel

6.3

Middelen

De meest basale middelen die nodig zijn om de doelen voor voedselvoorziening te realise- ren, zijn ruimte (landbouwgrond) en grondstoffen (zoals stikstof en water).

De indicatoren die hierbij horen zijn:

Ruimtebeslag. Ruimte die voor de voedselvoorziening wordt gebruikt, kan niet of in veel mindere mate voor natuur (of andere functies) worden gebruikt. Als landbouw bovendien plaatsvindt op marginale gronden en/of de grond slecht wordt verzorgd, dan ontstaat het risico op erosie waardoor de grond zijn geschiktheid voor de land- bouw verliest. Dat leidt tot nog meer ruimtebeslag. De andere kant van de medaille is dat ruimtebeslag voor voedselvoorziening positief kan zijn omdat zij bijdraagt aan de landschapskwaliteit.

Watergebruik. Irrigatie levert een belangrijke bijdrage aan de wereldvoedselproductie, maar tegelijkertijd is er in veel ontwikkelingslanden een tekort aan (schoon drink)wa- ter.

Stikstofemissies. Stikstof is essentieel bij de productie van voedsel. Stikstof uit de atmosfeer kan met behulp van energie worden omgezet in kunstmest. Sinds de uitvin- ding van kunstmest is het stikstofgebruik sterk toegenomen, en daarmee ook de emis- sies van nitraat, ammoniak en lachgas, die leiden tot respectievelijk waterverontreini- ging, soortenverlies in de natuur en klimaatverandering.

6.3.1

Ruimtegebruik

Wereldwijd beslaat de landbouw ongeveer 37% van het landareaal, in de Europese Unie (EU) is het bijna 50%. In Nederland wordt ongeveer 60% van het oppervlak voor de land- bouw gebruikt. In West-Europa is het gewasareaal in de afgelopen 30 jaar met 6,5% afge- nomen, terwijl dit in Afrika juist met 12% is toegenomen (FAO, 2003). Dat draagt buiten Europa weliswaar bij aan de ontwikkeling van rurale gebieden en aan de voedselvoorzie- ning, maar het vormt ook een belangrijke bedreiging voor de biodiversiteit in de tropische gebieden. Dit zijn de gebieden waar de oorspronkelijke biodiversiteit nog veel meer intact is dan in Europa (figuur 6.3.1).

Het verlies van biodiversiteit voor het jaar 2000 is gegeven ten opzichte van de potentieel natuurlijke situatie. De raming van het verlies aan ecologische kwaliteit op land wordt in de eerste plaats opgebouwd uit veranderingen in landgebruik (zoals groen wordt grijs, na- tuurgebied wordt landbouwgebied, bos wordt plantage). Daarnaast is de verandering in de ecologische kwaliteit belangrijk en deze wordt sterk beïnvloed door de kwaliteit van de nieuwe vorm van landgebruik (inclusief emissies) (Alkemade et al., 2004).

6.3.2

Watergebruik

Dankzij irrigatie is de wereldvoedselproductie sterk toegenomen: 18% van de akkers op de wereld wordt geïrrigeerd en die zijn goed voor 35% van de productie (Millstone and Lang, 2003). Landbouw is verantwoordelijk voor 70% van de wateronttrekking uit meren, rivie­ ren en grondwater (UNEP, 2002).

Hoewel de hoeveelheid water die onttrokken wordt, wel is toegenomen (figuur 6.3.2), is tegelijkertijd de wereldbevolking meer dan proportioneel gegroeid. Dit resulteert dus in een lagere waterbeschikbaarheid per persoon.

Figuur 6.3.1 Verlies van biodiversiteit voor wereld, Europa en Nederland ten opzichte van de potentieel natuurlijke situatie (Alkemade et al., 2004).

Figuur 6.3.2 Geïrrigeerd areaal en totale wateronttrekking, 1970-2000 (UNEP, 2002).

Het gebruik van stikstof is sterk toegenomen, na de uitvinding van de industriële stikstof­ binding (kunstmest) door Haber en Bosch in 1908. Tussen 1961 en 1999 nam het mondiale kunstmestgebruik toe met gemiddeld 3,6% per jaar (FAO, 2003). Dit leidde weliswaar tot de productie van veel meer voedsel, maar doordat de landbouw sterk verweven is met het milieu, heeft deze intensivering consequenties voor de milieukwaliteit: er komt meer stik­ stof in lucht, bodem en water.

Figuur 6.3.3 Het aandeel landbouw en afvalwaterlozingen in de totale afvoer van stikstof door rivieren naar zee, 1995. Hoe hoger de index, hoe groter de invloed van de mens (Van Drecht et al., 2003).

6.3.3

Stikstofgebruik

De stikstofverbindingen die in de lucht terechtkomen, beïnvloeden diverse fysische en chemische processen in de atmosfeer, zoals ozon- en smogvorming (stikstofoxide, NOX),

aërosolvorming (nitraat, NH3), klimaatverandering en aantasting van de ozonlaag (lachgas,

N2O), en atmosferische N-depositie (stikstofoxide en ammoniak, NOX en NH3). Stikstof­

afvoer door rivieren leidt op veel plaatsen tot vermesting van oppervlakte- en kustwateren, met diverse negatieve effecten op de biodiversiteit zoals algenbloei.

Een voorbeeld is de afvoer van stikstof naar kustzeeën (figuur 6.3.3). De antropogene bij­ drage aan de stikstofafvoer is in Europa en Azië het hoogst. In Noord-Afrika ligt de stik­ stofafvoer eveneens zeer hoog omdat de bevolking daar bijna volledig bij riviermonden leeft. In Europa en Azië worden de hoge waardes vooral veroorzaakt door een hoge bevol­ kingsdichtheid, een intensieve landbouw en een hoge mate van landbouwactiviteit (Van Drecht et al., 2003).

6.4

Sturing, verdeling, verwevenheid en technologie

Elk wereldbeeld heeft zijn eigen doelstellingen rond de voedselvoorziening (paragraaf 6.2), maar put daarbij uit dezelfde middelen (paragraaf 6.3). De manier waarop de midde­

len worden ingezet, verschilt. Elk wereldbeeld heeft een eigen manier van sturing.

Wat betreft de sturing op ruimtelijke schaal is de vraag of men kiest voor een lokale of regionale aanpak (regionalisering), of dat men zaken op wereldschaal wil bewerkstelligen (globalisering). Voor de voedselvoorziening is dit vraagstuk vertaald naar de mondiale liberalisering van de handel in landbouwproducten en de solidariteit richting ontwikke- lingslanden.

Andere sturingsmechanismen zijn de inzet en rol van technologie, evenals de rol van het bedrijfsleven en de consument en de organisatie van het gebruik van land (milieu- en ruim- telijk beleid).

Dat betekent dat er vijf elementen voor sturing zijn te onderscheiden: • liberalisering van de landbouwmarkt,

• internationale solidariteit, • milieu- en ruimtelijk beleid, • technologie,

• interactie tussen consument en bedrijfsleven.

In de tekstbox zijn de sturingsmechanismen samengevat, waarna de sturing verder wordt toegelicht. • i i • l i i i i l • l ti • ij l i i i i • Weini i l • i i i i • il i i l l • Mili i l • ij l ti • ial i • i ij l • All i ingsl ij • j ie • ij l i tie i • i i l i • i ing • Bil i i li l • i i i ie • ij l l • l ing

Sturingsmechanismen voedselvoorziening in de vier wereldbeelden

MONDIALE MARKT MONDIALE SOLIDARITEIT

Liberal ser ng landbouwhandel

Creëren ‘ evel play ng f eld’ ten behoeve van marktkansen ontw kkel ngs anden Veel techno ogie, waaronder veel gene­

sche modificatie

Bedr fs even komt met telkens n euwe nnovat es van voedingsm ddelen

g bescherm ng door overheid van natuur en andschap

Liberal ser ng landbouwhandel, d recte nkomenssteun

Mult aterale steun voor aanhaken ontw k­ kel ngs anden op were dmarkt

eusparende technolog e, vee geïnte­ greerde landbouw

Bedr fs even legt sterke nadruk op produc­ e onder keurmerken

Mond e afspraken bescherm ng natuur

en duurzame energie

VEILIGE REGIO ZORGZAME REGIO

Bescherm ng gezamenl ke andbouw­ markt EU en VS

een steun ontw kkel anden b

acute hongersnoden

Kostpri sbesparende technolog Bedr fs even m kt op goedkope produc­

n eigen regio

Geen str kte bescherm ng natuur en andschap, wel reg onaal meer aandacht hiervoor

Bescherm ng landbouwmarkt, voortzett GLB zonder exportsteun

aterale steun voor verbeteren eigen voedselvoorz ening ontw kke ngs anden Extens vering, beperkte rol van technolo­ gie, geen genet sche modif cat

Bedr fs even legt sterk accent op regiona­ e producten

EU en Neder and afspraken bescherm natuur en landschap en duurzame energie