• No results found

6.6.2 � Afbreukrisico’s op lange termijn

In tabel 6.6.1 worden de wereldbeelden beoordeeld op alle doelen, dus ook de voor hen niet-prioritaire doelen.

Wat zijn de grootste afbreukrisico’s per wereldbeeld?

Het halen van strikte milieudoelen levert in de op economische efficiëntie gerichte MONDI- ALE MARKT duidelijk spanning op. De milieudruk is hier relatief hoog, terwijl het milieube­ leid minder vergaand is dan in de op zorgzaamheid en solidariteit gerichte wereldbeelden. De veronderstelling dat de markt en de technologie de problemen zullen oplossen, brengt risico’s met zich mee. De combinatie van hoge consumptie en een falende technologie kan desastreus uitpakken voor natuur en milieu.

Probleem van de MONDIALE SOLIDARITEIT is dat men alles tegelijk wil: voldoende voedsel om de honger te bestrijden én enige extensivering van de landbouw én vermindering van het watergebruik én bescherming van de mondiale natuur én teelt van energiegewassen. Omdat geen keuzes worden gemaakt, blijven in het ecologische domein veel knelpunten bestaan rond het mondiale ruimtegebruik (zie ook kader vermindering landbeslag). Daar­ naast zullen mensen als tegenreactie op de sterke rol voor internationale overheden regels steeds meer ontduiken. Dit kan ook op het niveau van landen gaan spelen als er landen zijn die de internationale overeenkomsten niet ondertekenen of dat wel doen maar zich niet aan de afspraken houden.

In de VEILIGE REGIO staat economisch efficiënte productie centraal, maar wel binnen han­ delsblokken, dus bij een beschermde landbouwmarkt. De handelsblokken leiden tot verder groeiende inkomensongelijkheid binnen landen en tussen ontwikkelingslanden en geïndus­ trialiseerde landen. In combinatie met een hoge bevolkingsgroei kan daardoor het aantal

ondervoede mensen toenemen. De uitbreiding van het landbouwareaal in deze landen is groot, met negatieve gevolgen voor de voedselzekerheid en biodiversiteit.

In de ZORGZAME REGIO wordt de landbouwmarkt beschermd, net als in VEILIGE REGIO, maar het accent ligt hier meer op de ecologie en sociaal, en minder op economie. Er is in de ZORGZAME REGIO een groot vertrouwen in de consument. Die accepteert de hoge land- bouwprijzen – immers nodig voor duurzame productie – en matigt zijn vleesconsumptie. Desondanks zijn de trends voor ruimtegebruik, stikstofemissies en watergebruik ongunstig. Een groter beroep op de consument kan echter weerstand oproepen omdat deze meer luxe moet inleveren. Uiteindelijk kan deze tegenkracht zelfs leiden tot afzwakking van beleid rond milieu en dierenwelzijn.

6.6.3

Handelingsstrategieën

Kan de wereld gevoed worden? Dit is de meest fundamentele vraag als het gaat om duur- zaamheid. Op dit moment wordt in de wereld voldoende voedsel geproduceerd om ieder- een te voeden en dit zal ook in de toekomst het geval zijn. Zelfs bij een stijgende wereld- bevolking en luxere consumptiepatronen is voldoende voedsel te produceren. Voorwaarde is dat armoede en andere oorzaken van honger worden bestreden. Voldoende voedsel voor iedereen heeft wel als prijs een groter beslag op de ruimte door toenemend gebruik van land, een toenemende kwetsbaarheid als gevolg van gebruik van marginale gronden, meer emissie van stikstof door stijgend gebruik van kunstmest en een groter beslag op water- voorraden. Dit heeft effecten op natuur en landschap, en op de gezondheid van mensen. Hoe kunnen deze problemen worden aangepakt, waarbij afbreukrisico’s die samenhangen met extremen in de keuzes van doelen en sturing worden tegengegaan? Qua sturing is in de beleidspraktijk meestal geen sprake van extreme beleidskeuzes zoals in de wereldbeelden, maar wordt altijd een mix van beleidsinstrumenten ingezet.

Op mondiale schaal lijken de volgende elementen met name van belang:

• Economische groei, die vooral hoog is in MONDIALE MARKT, is gunstig voor het be­ strijden van honger en armoede. De ontwikkeling vraagt wel om flankerend internati­ onaal beleid, enerzijds om de voordelen ten goede te laten komen aan de armsten en negatieve sociale gevolgen te beperken in de landen die niet economisch groeien, an­ derzijds om schade aan natuur en milieu te voorkómen.

• Ondersteuning van ontwikkelingslanden om de landbouw te ontwikkelen ten behoeve van zelfvoorziening of export is een robuuste strategie. Een voorbeeld is de steun die momenteel wordt gegeven om te kunnen voldoen aan normen voor voedselveiligheid voor export naar de EU.

• Ontwikkeling en verspreiding van landbouwtechnologie. De eco-efficiëntie kan wor­ den verbeterd via verdere ontwikkeling en verbeterde inzet van conventionele techno­ logie. Ondersteuning van kennistransfer naar en kennisontwikkeling in ontwikkelings­ landen en betere beschikbaarheid van landbouwkredieten, leiden tot een meer duur­ zame landbouw. Daarnaast kan kennis over emissiebeperkende technologie worden overgedragen.

• Nieuwe technologieën zoals precisielandbouw met inzet van informatietechnologie en genetische modificatie dragen mogelijk bij aan duurzaamheid, maar zijn nog onvol­ doende toegespitst op de problemen in ontwikkelingslanden.

• Doordat technologie vaak leidt tot intensivering en schaalvergroting, is ondersteuning nodig om te komen tot een geïntegreerde, duurzame intensivering in ontwikkelings­ landen. Milieubeleid moet stimuleren dat de landbouw past binnen de lokale draag­ kracht van het ecosysteem.

• Ruimte is één van de sleutelvoorraden en ruimtegebruik voor de landbouw sluit ge­ bruik voor andere functies grotendeels uit. Door liberalisering van de landbouwhandel wordt onder andere in Zuid-Amerika en Afrika het landbouwareaal uitgebreid ten kos­ te van natuurgebied en gaat gepaard met meer stikstofemissies. Dit betekent niet dat liberalisering slecht is, maar het vraagt wel begeleidend natuurbeleid, gericht op be­ houd en duurzaam gebruik van de belangrijkste natuurgebieden.

Op EU-niveau spelen de volgende opties een rol:

• Het stimuleren van internationale afspraken, waarbij echter altijd terugvalopties nodig zijn voor het geval deze afspraken niet worden nageleefd of niet tot stand komen. Als bijvoorbeeld de onderhandelingen over liberalisering niet vooruit komen, is alsnog te overwegen eenzijdig de exportsubsidies voor landbouwproducten af te schaffen. • Doorgaan op de weg van ontkoppeling van steun en productie in het gemeenschappe­

lijk landbouwbeleid.

• Concretisering van de nieuwe doelen voor de Europese landbouw. De erkenning groeit dat de landbouw meer ‘produceert’ dan alleen voedsel: de multifunctionaliteit van de landbouw. Verdere operationalisering van doelen en beleid is nodig om de landbouw te betalen voor ‘groene diensten’ zoals het instandhouden van het land­ schap. Ook het streven naar eigen voedselzekerheid (‘autarkie’) speelt bij veel mensen een rol, maar er is geen doel voor een ondergrens van het landbouwareaal in de EU. Welke gewenste beelden voor de Europese landbouw hebben Europese organisaties in hun hoofd? Komt dit beeld overeen met wat mensen in de regio’s willen?

• Door liberalisering krimpt in de EU het landbouwareaal. Dit vraagt beleid gericht op bescherming van de waardevolste landschappen in de EU. Een deel van de landbouw­ steun kan hiervoor worden benut, de bestemming hiervan zou kunnen worden gerena­ tionaliseerd zodat lidstaten zelf kunnen bepalen hoe ze de landschappen willen be­ schermen.

• De teelt van biomassa voor de energiewinning zal een toenemende claim leggen op de ruimte. Wanneer de door liberalisering vrijkomende landbouwgrond in West-Europa, die niet overal even geschikt is, wordt ingezet voor de teelt van biomassa, is dit goed voor 5% van de huidige vraag naar energie in West-Europa, en levert het wat extra in­ komen op voor de landbouw. Beleid is nodig voor de ecologische inpassing van de energieteelt.

Op Nederlandse schaal is de belangrijkste strategie om afspraken op Europese en mondiale schaal te ondersteunen en daarnaast bilaterale ontwikkelingsrelaties voort te zetten. Daar­ naast is een robuuste strategie het stimuleren van good governance in de voedingsmidde­

lenindustrie. Verder kan de Nederlandse consument belangrijk bijdragen aan duurzaam- heid, met name door anders te gaan eten (onder andere minder vlees) en door de aankoop van producten met een ecologisch of sociaal keurmerk. De ervaring leert dat maar weinig consumenten bereid zijn op individuele basis offers te brengen, via het inleveren van luxe of het betalen van een meerprijs. Het is zinvol beleid voort te zetten gericht op gedragsver- andering van individuele consumenten, via voorlichting of beprijzing, maar er mag geen groot effect van worden verwacht. Veel consumenten verwachten nu eenmaal dat de over- heid zorgt voor normen die een duurzame voedselvoorziening garanderen, zowel voor producten van binnen als buiten de EU.

7

SYNTHESE - RISICO’S EN OPLOSSINGS­