• No results found

Deel II Polen tijdens het communistische tijdperk

4. Uitsluiting en tolerantie; een paradox in de Poolse omgang met Joden

4.1 De zionist als staatsvijand

De politieke wijzigingen en maatschappelijke onvrede in de jaren ’50, hadden opnieuw geresulteerd in haat en discriminatie jegens Joden. Dit patroon werd nogmaals zichtbaar toen zich in de jaren 1967- 1968 opnieuw een opleving van antisemitisme in Polen openbaarde. Ook nu lag de oorzaak hiervan in maatschappelijke onrust en politieke instabiliteit. Het enige verschil was dat de antisemitische uitbarsting in de jaren ’60 wel volledig geregisseerd werd vanuit de regering, terwijl deze in de jaren ’50 spontaan was opgekomen na jaren van Stalinistische onderdrukking. Pas toen deze antisemitische acties al in volle gang waren, besloot de etno-communistische factie Natolin hier handig op in te spelen. In de jaren ’60 was dus omgekeerde het geval; antisemitisme werd toen bewust aangemoedigd door middel van een groots opgezette propagandacampagne, gericht tegen het Zionisme. Daarnaast wijzigde met de machtsovergang van het Stalinisme naar het etno-nationalistisch communisme ook het

Judeocommunisme naar het breed gedragen Judeo-anticommunisme.

Terwijl de toekomst van Polen er nog zo hoopvol uit had gezien met de aanstelling van hervormer Władysław Gomułka, werden de jaren ’60 gekenmerkt door politieke instabiliteit en economische stagnatie. De beloofde hervormingen werden niet waargemaakt en de etno- nationalistische communisten voerden een rechtlijnig en autoritair beleid. Er was geen sprake geweest van liberalisering; afwijkende interpretaties van het Marxisme werden als revisionistisch bestempeld. Desondanks was de populariteit van de partij wel enorm gestegen; de PZPR telde nu maar liefst 1,5 miljoen leden. Dit stijgende aantal leden duidt op een breder draagvlak voor het communisme, maar is ook grotendeels te verklaren uit het feit dat lidmaatschap van de partij nu mogelijkheden bood voor sociale vooruitgang.156

Met de terugkeer van de etno-nationalisten op het politieke toneel, wonnen ook de Poolse partizanen langzaamaan weer politiek terrein. Deze groep communisten had tijdens de Tweede Wereldoorlog gezamenlijk militair verzet gepleegd en hadden in de eersten jaren na de oorlog nog hoge staats –en partijfuncties bekleed. Net als bij de etno-nationalisten was het, vanaf 1949 tot aan de dood van Bierut, rondom de partizanen tijdelijk stil. De partizanen stonden onder leiding van Mieczysław Moczar, het voormalig hoofd van de geheime dienst in Łόdz (1945-1948). Moczar begon zijn opmars in 1964 met het presidentschap van de Związek Bojownikόw o Wolność i Demokrację (ZBOWiD) de unie

156

Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 238.

61

voor strijders van vrijheid en democratie waaronder alle partizanenstrijders waren verenigd157.

ZBOWiD begon als klein, apolitiek genootschap, maar groeide binnen korte tijd uit tot een grote

invloedrijke organisatie. Het succes van de unie lag in erkenning van de Poolse verzetsstrijders en de verheerlijking van de Poolse overwinning, iets waar veel oud-verzetsstrijders en Polen naar verlangden158. In wezen eiste Moczar de overwinning op nazi-Duitsland op en droeg hiermee bij aan de algemene opvatting dat ‘verzet’ een typisch kenmerk van de Poolse identiteit was. Dankzij de omvang en het brede draagvlak van de organisatie (begin jaren ’60 telde het een kwart miljoen leden), kreeg Moczar automatisch veel invloed op Gomułka’s politiek. Moczar werd hierin gesteund door de Katholieke communistische –en staatsgesponsorde organisatie PAX, die onder leiding stond van voormalig Nationaal Democraat Piasecki159. Omdat PAX met overheidssteun tot stand was gekomen, had het de beschikking over een breed scala aan dagbladen en weekbladen. Die toegang tot de pers maakte dat ook PAX een invloedrijke speler was binnen de Poolse politiek.160

Gomułka werd dus min of meer gedwongen om met de voormalig Stalinist Moczar en Nationaal Democraat Piasecki samen te gaan werken. Dit hield in dat het streven naar nationale eenheid nog serieuzere vormen aan ging nemen en dat het ‘full polonization’ proces nu was begonnen161. Gomułka zelf was met name gericht op ‘staatsvijanden’. Hieronder vielen de revisionisten er werd slechts één interpretatie van het Marxisme toegestaan en dat was de geïnstitutionaliseerde versie en Zionisten, of de zogeheten aanhangers van de Vijfde Kolom162. Deze term introduceerde Gomułka in 1967 naar aanleiding van de Zesdaagse oorlog tussen Israël en Palestina en duidde hiermee op een ‘Joodse afsplitsing’. Gomułka doelde op een zogenaamde Joodse afscheiding die volgens hem ontstaan was

157 Dit was een overkoepelende organisatie die alle Poolse strijders, die tijdens de nazi-bezetting voor hun

vaderland hadden gevochten, samenbracht. De unie ‘bewaakte het patriottisme, de liefde en gedienstigheid voor het thuisland’. In: Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 240-241.

158 Tot de jaren ’50 waren de inspanningen van de partizanen nooit erkend, omdat de Armia Krajowa volgens stalin

geen officieel leger was. In: Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 75.

159 Pax was een Katholieke communistische organisatie die met overheidssubsidie tot stand kwam. De oprichting

van het communistische PAX was bedoeld als tegenhanger van de anticommunistische Rooms Katholieke Kerk en de progressieve Katholieke intelligentsia.

160 Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of

Nebraska press 2006) 241-242.

161

Michlic, Poland's threatening other, 240.

162 De beeldspraak ‘de Vijfde Kolom’ werd tijdens de Tweede Wereldoorlog gebruikt voor collaborateurs en interne

vijanden. De uitspraak ging terug op de etno-nationalistische slogan “Jews and the fourth partition” die duidde op een vierde afscheiding van Joden in Polen, nadat Rusland, Pruisen en de Oostenrijkse landen zich al in de 18e eeuw hadden afgescheiden van Polen. Opnieuw werd dus teruggegrepen op etno-nationalistische stereotyperingen. In: Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 247-248.

62

doordat Pools-Joden Israël openlijk steunden, terwijl het een officiële staatsvijand was. De Israëlische sympathisanten in Polen waren in ogen van Gomułka dan ook verraders en staatsvijanden. Echter, de partijsecretaris beschuldigde niet alle Poolse-Joden van Zionisme, maar bracht hier – in tegenstelling tot zijn etno-nationalistische collega’s nog wel enige nuance in aan. Voor Gomułka werd Zionisme niet bepaald aan de hand van ras of etnische afkomst, maar op basis van liefde voor het thuisland en de mate waarin iemand ‘Pool’ was.163 De reden dat Gomułka een dergelijk subjectief criterium voor het Zionisme hanteerde, is omdat hij een ouderwetse communistische idealist was die nog daadwerkelijk naar socialisme streefde in plaats van het Zionisme te gebruiken ter verspreiding van etno-nationalisme. De categorisering van Gomułka leidde echter tot veel kritiek, maar zijn uitspraak over de Vijfde Kolom gaf voor de partizanenleider Moczar de doorslag om een antizionistische haatcampagne te starten.164

Een directe aanleiding deed zich voor in 1968, toen er in de universiteitssteden opnieuw studentendemonstraties plaatsvonden die waren ontstaan uit woede over gebrek aan culturele en intellectuele vrijheid165. De kritiek op het systeem werd niet getolereerd, dus net als in 1956 werden ook deze studentenprotesten met geweld neergeslagen. Naast het politionele optreden werd ook een intensieve propaganda campagne opgezet waarmee een nieuwe mythe over de Jood als ‘de kwaadaardige ander’ op lokaal en nationaal niveau verspreid werd. Zo werden de studentenopstanden in de Poolse pers bijvoorbeeld ‘het resultaat van de destructieve invloed van Joden op jonge etnische Polen’ genoemd. Overigens werd er meestal niet expliciet verwezen naar Joden of Zionisten, maar werd door de opsomming van Joodse namen indirect duidelijk gemaakt dat Joden de aanstichters waren. Bekende Poolse-Joden, zoals Adam Michnik en Aleksander Smolar, werden als kopstukken van de studentenbeweging aangewezen en beschuldigd van een agressieve anti-Poolse houding en het nastreven van zionistische belangen.166

163

Gomułka onderscheidde tijdens zijn speech op 19 maart 1968 drie soorten Joden: 1. De Jood die emotioneel betrokken was bij de Joden in Israël, hij diende Polen te verlaten, 2. De kosmopolieten en nationaal nihilisten, zij waren Pools noch Joods en zouden om die reden geen bestuurs –of partijfuncties mogen bekleden, 3. De Jood die tot de Poolse patriotten behoorde en Polen als hun thuisland beschouwen, zij mogen blijven. In: Michlic, J.B.,

Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln: University of Nebraska press,

2006) 244.

164

Michlic, Poland's threatening othe, 245, 247-248.

165

De studentenprotesten ontstonden nadat het toneelstuk Dziady van Kazimierz Dejmek verboden werd omdat het anti-Russische en antisocialistische elementen zou bevatten, het religieus geladen was en het toespelingen zou maken naar het gebrek aan vrijheid in het communistische Polen. In: Michlic, J.B., Poland's threatening other: the

image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 243 en Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 250.

166

Michlic, Poland's threatening other, 243 en Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the

63

De Poolse bond van journalisten reageerden met een gezamenlijke resolutie waarin zij meenden dat ‘ideologie n die indruisten tegen de Poolse cultuur, die nihilisme en kosmopolitisme tonen, die in staat zijn onrust te zaaien en de gedachten en harten van onze jongeren te vergiftigen’ verboden moesten worden. De resolutie was gekant tegen Pools-Joodse schrijvers, journalisten en artiesten die volgens de bond niet langer deel mochten uitmaken van de nationale canon. In dit geval werd de Jood weggezet als culturele en spirituele vervuiler. Dit laat ook zien hoe gemakkelijk het concept ‘vervuiler’ in diverse contexten kan worden gebruikt. Deze tactiek werd namelijk ook al in 1956 toegepast om Joden verantwoordelijk te houden voor de fouten die gemaakt waren in het verleden. Nu werd hen ook de huidige sociale en politieke problematiek binnen de partij verweten.167 Het betrof hier een klassieke haatcampagne: ‘het jargon kwam woordelijk uit de jaren dertig en vijftig. Alleen de vijand was anders’, aldus de historicus Dariusz Stola.168

Het zionisme had voor de etno-nationalistische communisten een tweeledige betekenis; enerzijds was de term een middel dat gebruikt werd om publiekelijk anti-Joodse gevoelens te kunnen uiten. De term zionisme was eigenlijk opnieuw een manier om antisemitisme te rationaliseren. Door te spreken over zogenaamde ‘objectieve’ feitelijkheden, bijvoorbeeld in termen van culturele verschillen of de omvang van de Joodse gemeenschap, werd zionisme een ‘kwestie’ die moest worden opgelost. Deze vorm van omgang wordt ook wel ‘antisemitisme zonder antisemieten’ genoemd. Anderzijds stond de zionisme gelijk aan ‘staatsvijand’. De etno-nationalisten presenteerden de Zionistische beweging namelijk als imperialistisch instrument van het Westen, waarmee alle communistische staten van binnenuit vernietigd zouden worden. Deze etno-nationalistische communistische mythe vertoont gelijkenissen met de anticommunistische variant van de mythe van vóór 1939, met als enige verschil dat dit keer niet de communisten en de Sovjets als staatsvijanden werden beschouwd, maar de Verenigde Staten, Israël en West-Duitsland169.170

167 Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of

Nebraska press 2006) 243 en Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 256.

168

Alonso, S., ‘Poolse studenten mikpunt klassieke haatcampagne’ in: NRC 17 mei 2008, via:

http://vorige.nrc.nl/nieuwsthema/mei68/ NRC Handelsblad, Website-archief 2001-2010, ‘mei 68’. Geraadpleegd

op: 28 mei 2014 14.05u.

169 De Verenigde Staten vormden met zijn kapitalistische gedachtegoed de grootste ideologische vijand van de

communistische staat, Israël was met zijn steun uit het Westen een belichaming hiervan en West-Duitsland was een vijand omdat het tot 1969 geweigerd had de Poolse Oder-Neisse grens te erkennen. In: Michlic, J.B., Poland's

threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln: University of Nebraska press, 2006) 248. 170

Er wordt vaak door Poolse historici beweerd (bijvoorbeeld Dziewanowski) dat de anti-joodse campagne in Polen, in 1967-1968, volledig werd aangestuurd vanuit de Sovjet Unie. Michlic en Steinlauf verwerpen deze opvatting, zij stellen dat deze mede te verklaren is vanuit etno-nationalistische sentimenten die al voor 1939 in de

64

Het tweede centrale thema was ‘de Joodse destructie’. Dit betekende dat Joden een zondebok waren voor alle nationale en sociale mislukkingen in Polen; ten tijde van het anticommunisme werden Joden beschuldigd van communistische samenzwering met de Sovjet Unie en nu waren zij juist een bedreiging voor het communisme, in de vorm van Zionisten die heulen met het imperialistische Westen en als vervuilers van het communistische systeem. Het Judeocommunisme uit de jaren ’50 werd dus vervangen voor het Judeo-anticommunisme, wat min of meer inhield dat de anticommunistische Joden ervan beschuldigd werden de problematiek binnen de PPR (later PZPR) te hebben veroorzaakt. ‘Zonder tussenkomst van de Joden, had het Poolse communisme zich al vanaf 1944 in overeenstemming met de Poolse nationale traditie kunnen ontwikkelen en was de Volksrepubliek nu welvarend geweest’, zo werd gedacht.171

Volgens de partizanenleider Moczar waren de Poolse-Joden, in 1944, dan ook op onrechtmatige wijze aan de macht zijn gekomen. Eerst binnen de communistische partij en daarna zouden zij de macht in de Poolse regering hebben overgenomen. Ook hield hij deze Joodse ‘communisten’ (nog steeds) verantwoordelijk voor de Stalinistische terreur gedurende de jaren 1949-1956. De Poolse historicus en partij ideoloog Andrzej Werblan claimde dat alleen al de Joodse kwaliteiten en de etno-culturele achtergrond het voor Joden onmogelijk maakte om goede Poolse communisten te kunnen zijn. Volgens Werblan waren de fouten uit het verleden geenszins te wijten aan de arbeidersklasse of het Poolse nationale ethos, maar waren deze voortgekomen uit het partijethos van de bourgeoisie waartoe ook de Joodse communisten behoorden; ‘alleen al vanwege hun sociale achtergrond kunnen Joden geen deel uitmaken van de communistische partij’. Hieruit blijkt dat de PZPR zich wilde presenteren als een echte volkspartij die dicht bij haar burgers stond. 172 Klaarblijkelijk waren er naast deze fanatieke antizionisten ook partijleden die de campagne liever in afgezwakte vorm zagen. Zenon Kliskzo bijvoorbeeld, probeerde het gevaar van het zionisme te minimaliseren toen hij tijdens de twaalfde conferentie van het Centraal Comité PZPR sprak dat ‘het zionisme een gevaarlijk ideologie was uit het recente verleden’, maar dat inmiddels een irrelevant probleem geworden was. Deze uitspraak had er de schijn van dat

Poolse maatschappij aanwezig waren. Michlic beargumenteerd in haar werk Poland's threatening other dat de opkomst van etno-nationalisten, zoals de Nationaal Democraten, hier ook een belangrijke bijdrage aan hebben geleverd. Zij sluit zich hiermee aan bij de historicus Michael Steinlauf die beaamd dat de opkomst van partizanenleider Moczar hierin tevens een gewichtige rol in heeft gespeeld. De manier waarop hij chauvinistisch nationalisme en autoritair communisme bij elkaar bracht en daarmee een brede machtsbasis creëerde was niet uniek in de Sovjet Unie. Maar deze ontwikkeling had elders tot afzwakking van het communisme geleid, terwijl Moczar beiden succesvol wist te combineren. In: Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew

from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 243 en Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 78.

171

Michlic, Poland's threatening other, 243 en Steinlauf, Bondage to the dead, 254.

172

65

Kliszko, wellicht in samenwerking met Gomułka, de term zionisme weer wilde terugtrekken uit de politieke cultuur. Het zionisme kon dan ook geen reële beweging zijn. Ten eerste woonden er te weinig Joden in Polen om een serieuze bedreiging te kunnen vormen, daarnaast waren alle zionistische partijen al in de jaren 1949-1950, onder het bewind van Stalin, verbannen. Het zionistische gevaar was dus geenszins geënt op de realiteit.173

Desondanks was de anti-joodse campagne in Polen zo hevig, dat dit zelfs in het Westen tot verontrustende berichtgeving had geleid. Deze berichtgeving –die vaak stereotyperingen over ‘het antisemitische Polen’ bevatte had op zijn beurt weer negatieve gevolgen voor de Poolse-Joden, omdat zij er nu van beschuldigd werden leugens te hebben verspreid over vermeend Pools antisemitisme en het internationaal te schande zetten van Polen.174 Op lokaal niveau werden Joden dan ook neergezet als ‘ondankbare gasten’ die niet inzagen hoeveel geluk ze hadden dat zij in de Poolse staat mochten leven. Omdat kritiek op het huidige systeem verboden was, werden alle Joodse intellectuelen automatisch beschuldigd van zionisme en niet-Joodse intellectuelen werden vaak weggezet als sympathisanten van Israël. Het zionisme ging dus hand in hand met het revisionisme. Om deze zogenaamde ‘staatsvijanden’ te kunnen controleren werd een kaartenindex opgezet waarin data over (prominente) Joden werd gerapporteerd en waar vervolgens uitgebreide dossiers over werden aangelegd. De Joden en politieke tegenstanders die werkzaam waren voor een overheidsinstantie werden in lagere functies geplaatst, gingen met ‘vervroegd pensioen’ of werden ontslagen. Typisch is dat altijd ontkent werd dat deze maatregelen antisemitische waren, maar de zuivering van het staatsapparaat was dan ook geen ‘officieel’ beleid van de PZPR175. De propagandacampagne en de zuivering van het staatsapparaat dwongen veel Poolse-Joden –die vaak in hoge mate gecultiveerd en geassimileerd waren ertoe het land te verlaten. Officieel was emigratie verboden, Joden mochten enkel emigreren onder de voorwaarden dat zij de Poolse nationaliteit opgaven en permanent in Israël zouden blijven. Veel Poolse families kozen,

173

Michlic, Poland's threatening other243 en Steinlauf, Bondage to the dead, 246.

174 In de Westerse media werd bijvoorbeeld de vijandige houding van Polen t.o.v. Joden tijdens de Tweede

Wereldoorlog aan de kaak gesteld. Het aansnijden van dit soort thema’s werd door partizanenleider Moczar direct bestempeld als een ‘anti-Pools offensief’. Los van het feit of dit een regelrechte aanval was of een manier op de historische werkelijkheid boven tafel te krijgen, bestonden er ook veel vooroordelen over Polen in het Westen. Polen werden neergezet als ‘eeuwige antisemieten’, er werd verondersteld dat Polen blij was met de komst van Hitler, omdat hij de Poolse natie Jodenvrij zou maken en het feit dat Hitler zijn concentratiekampen in Polen had gebouwd stond dan ook in relatie met het Poolse antisemitisme. Dit soort berichten werden uit de Poolse media gecensureerd en in plaats hiervan werden teksten over ‘Poolse helpers’ en ‘Joodse collaborateurs’ verspreid. In: Steinlauf, Bondage to the dead, 80.

175

Binnen de communistische partij werden wel openlijk antisemitische uitspraken gedaan, maar dit werd altijd zorgvuldig in de doofpot gestopt. Ditzelfde gold voor de speech van Gomułka in maart 1968, toen hij sprak over de

Vijfde Kolom, de term werd toen bewust uit de publicatie weggelaten. In: Michlic, Poland's threatening other, 243

66

te midden van dit antisemitische klimaat, het zekere voor het onzekere en verlieten het land waar zij meestal generaties lang hadden geleefd. In 1967 vertrokken de eerste Joodse emigranten en in een tijdsbestek van drie jaar tijd verlieten circa 20.000 Joden het land.176

Joden emigreerden niet alleen vanwege het toenemend antisemitisme, maar ook omdat de Joodse verdraagzaamheid andersom, van Joden naar Polen toe, niet groot meer was. De vijandigheid van een Pools individu werd in Joodse optiek al gauw kenmerkend voor de gehele Poolse natie. De keuze om te emigreren stond mogelijk (deels) in verband met het hedendaagse antisemitisme in Polen en het gevoel van onveiligheid, maar was volgens de Poolse historica Szaynok vooral gelegen in de negatieve associatie die Joden met het Poolse grondgebied hadden vanwege de Holocaust. De gedachte ‘te beschikken over een eigen staat om het eigen volk te kunnen beschermen’ was vaak een grotere