• No results found

Deel I Polen voor het communistische tijdperk

2. Van vernietigingskamp naar museum: de oprichting van Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau

2.1 Conservering

Een aantal Auschwitz-overlevenden namen al snel na de bevrijding het initiatief om in het voormalig concentratiekamp een herdenking voor de slachtoffers te organiseren. Vanuit deze behoefte ontstond het idee om van het nazi-kamp een gedenkplaats van te maken. De Poolse regering in ballingschap stemde hiermee in en opperde zelfs het plan om het voormalig concentratiekamp tot een museum om te vormen. Het concentratiekamp zou geconserveerd worden zodat de bezoeker kon ervaren wat Auschwitz inhield. Om de authenticiteit van de plek te waarborgen kwam het grondgebied van Auschwitz-Birkenau onder staatsbescherming te staan. De taken van het Staatsmuseum bestonden uit: ‘het beschermen van de terreinen van het gewezen kamp en zijn objecten, het verzamelen en bewaren van bewijzen en materialen betreffende de Duitse misdaden die in Auschwitz werden gepleegd, de wetenschappelijke bewerking en het toegankelijk maken hiervan’.68

Echter, door buitengewone omstandigheden bleef het originele concentratiekamp niet ongeschonden. Direct na de oorlog had het kamp namelijk eerst enkele andere functies gekend. Veel Auschwitz-overlevenden waren op het moment van de bevrijding zodanig verzwakt dat zij hier eerst een paar maanden verzorgd dienden te worden alvorens zij naar huis gingen. Het voormalig concentratiekamp diende in eerste instantie dus als hospitaal die zich hoofdzakelijk in de Stammlager bevond. Daarnaast werd Auschwitz-Birkenau gebruikt als interneringskamp voor zogeheten POW’s: prisoners of war. Tot deze groep behoorden oorlogsmisdadigers en nazi’s, maar ook Volksduitsers die al generaties lang in de provincie Silezië of Polen hadden gewoond. Zij werden opgepakt of opgeroepen en gedwongen om in kamp Auschwitz lijken te ruimen, barakken te renoveren of de Duitse fabrieken van IG Farben en BunaWerke te ontmantelen, zodat de onderdelen hiervan naar Rusland konden worden getransporteerd.69

Naast het feit dat het voormalig kamp functioneerde als ziekenboeg en strafkamp, ging het terrein direct na de bevrijding ook gebukt onder de oorlogsomstandigheden. De schaarste was op dat moment groot en omwonenden kwamen naar het kamp om goederen te plunderen. Dit gebeurde met name in Kanada, waar zich de opslagruimte van alle in beslaggenomen bezittingen bevond. Hier troffen zij onder anderen schoenen, kledingstukken en brillen. Omdat het terrein van KZ Auschwitz-Birkenau zo omvangrijk was, bleek al gauw dat het onmogelijk was om het gehele terrein te controleren. De meeste activiteiten vonden in Auschwitz I plaats en stond daardoor onder scherper toezicht. Het terrein van

68

Dit werd in 1947 in het Poolse parlement besloten. In: Świebocka, T., Pinderska-Lech, J., Mensfelt, J., Brochure ‘Auschwitz-Birkenau. Geschiedenis en Nu’ van Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau (vertaling: E. Dijk-Ferenc) 13.

69 Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 60-61 en Starink, L., Duitse wortels. Mijn familie, de oorlog en Silezië (Amsterdam 2013) 133.

30

Auschwitz II-Birkenau daarentegen werd in grote mate leeggeroofd omdat er simpelweg niet voldoende bewakers beschikbaar waren. Naast de plundering van goederen werden ook stukken grond toegeëigend, bijvoorbeeld voor de bouw van huizen of voor agrarische doeleinden. Het gebrek aan capaciteit in combinatie met de hoge woningnood van dat moment deed besluiten de barakken van kamp Birkenau te verkopen. Hetzelfde gold voor de opgeslagen goederen die de nazi’s ooit van gevangenen in beslag hadden genomen. De barakken stonden officieel onder gezag van het Urząd

Likwidacyjny (beheerder van in beslag genomen Duitse goederen), maar zij deden geen moeite om de

achtergebleven spullen te registreren en te conserveren. Gefluisterd wordt dat het overheidskantoor zelf ook een groot aantal goederen uit het kamp heeft weggesluisd. Zo zou het een grote lading mensenhaar verkocht hebben aan een textielfabriek in Silezië.70

Die eerste fase na de bevrijding de jaren 1945-1947 is van grote invloed geweest op de huidige conditie van het erfgoed. Toen in 1947 begonnen werd met de vormgeving van het museum waren er inmiddels maar weinig originele structuren van het kamp over. Dit was grotendeels niet te voorkomen geweest maar is te wijten aan de omstandigheden van toen. In januari 1945 was de anarchie in Polen groot: er was een algemeen gebrek aan wetgeving, politieke orde, geld en goederen. Door de oorlogsomstandigheden bestonden er geen morele waarden meer, de armoede was groot en de weersomstandigheden waren die winter erg slecht. Daar kwam bij dat het kamp de eerste vijftien maanden na de bevrijding onder militair gezag had gestaan en er op dat moment andere doelstellingen werden nagestreefd dan conservering. Daarnaast was er gewoonweg een gebrek aan arbeidskracht en geld om het omvangrijke concentratiekamp dat zo’n 500 hectare grond behelsde in stand te houden. De staatsbescherming die het Auschwitz-terrein vanaf 1946 officieel genoot stelde in de praktijk dus helemaal niets voor. Enerzijds wilde de Poolse regering het gebied beschermen om het tot een nationalistisch museum om te vormen, anderzijds was het niet in staat of bereid om de juiste middelen hiervoor beschikbaar te stellen. De status van het grondgebied bleef hiermee dus vaag.71

Er werden met het oog op de toekomst keuzes gemaakt waarbij het gebrek aan arbeidskracht, geld, de weidsheid van het kampterrein en het onvermogen van de Poolse regering allemaal factoren waren die meespeelden. Om het herdenkingscentrum en het museum te kunnen realiseren diende het kampgebied te worden afgebakend; er moesten grenzen worden vastgesteld om de omtrek hanteerbaar te maken. Besloten werd om Stammlager Auschwitz I het oorspronkelijke kamp tot herdenkingscentrum om te vormen en hier tevens het geplande museum te vestigen. Dit kampgedeelte

70

Huener, Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 63-67.

71

31

had namelijk een strategische ligging: het lag dichtbij het centrum van Oświęcim en het administratiekantoor was er gevestigd. Daarnaast zou de morele boodschap van het museum vooral gericht zijn op de politieke gevangenen, de Poolse martelaars, die veelal in Auschwitz I hadden verbleven. Auschwitz II-Birkenau behoorde officieel ook tot het staatsmuseum vanwege zijn

Frauenkonzentrationslager. Van dit terrein was in 1947 nog maar weinig over en er werd dan ook

weinig aandacht aan besteed72. Tegelijkertijd betekende dit dat Auschwitz III-Monowitz (waaronder tal van subkampen vielen), de omliggende spoorlijnen, de goederenperrons waar de gevangenen ooit gearriveerd waren, de fabrieken waar dwangarbeiders tewerk waren gesteld, de SS woningen en alle overige nazi-infrastructuur automatisch niet meer tot het historische erfgoed behoorde dat geconserveerd en beschermd werd.73 De restanten van het concentratiekamp werden gewoon weer opgenomen in de omgeving van het naoorlogse Oświęcim. Achteraf kunnen we vaststellen dat de gevolgen hiervan groot zijn geweest: het terrein van Birkenau werd tot in de jaren ’60 zwaar verwaarloosd en kamp Monowitz werd na de oorlog volledig afgebroken en is nu enkel nog herkenbaar aan een groot kruis.74