• No results found

Zelfcensuur brengt persvrijheid in gevaar

In document Vrouwen in de media onder vuur (pagina 31-38)

1.3 Gevolgen voor werkwijze

1.3.2 Zelfcensuur brengt persvrijheid in gevaar

Censuur kan over het algemeen worden gedefinieerd als het proberen te beperken van publieke vormen van communicatie door overheidsinstanties (Ahmed, 2008). De

overheid bepaalt dan dus wat de media wel en niet mogen publiceren. In Nederland komt deze vorm van censuur niet (meer) voor. Het is juist de overheid die er op toe moet zien dat de persvrijheid en vrijheid van meningsuiting niet worden geschonden.

Hoewel we voor censuur door de overheid dus niet erg bang hoeven te zijn in Nederland (al is in de vorige paragraaf uitgelegd dat dit wel degelijk voorkomt in Nederland), wordt in het eerder genoemde onderzoek van Bovenkerk et al. (2005) naar bedreigingen van journalisten in Nederland het volgende geconcludeerd:

'Het is zeer wel denkbaar dat er concessies worden gedaan in de vorm van zelfcensuur door over bepaalde onderwerpen niet te schrijven, door zich te beperken met kritisch doorvragen of door in onderhandeling met degenen die men beschrijft condities te accepteren die in strijd zijn met de voorwaarden voor een vrije pers.' (Bovenkerk et al., 2005, p. 168)

Ondanks een gebrek aan verzamelde gegevens en specifieke studies over het onderwerp wordt vaak beweerd dat intimidatie van journalisten – waaronder ook bedreigingen met geweld – een ernstig psychologisch effect heeft dat kan leiden tot zelfcensuur (Waisbord, 2002). De resulaten van het onderzoek van de International Federation of Journalists (2018) wijzen uit dat 63 procent van de van de vrouwen die ervaring had met online bedreigingen hiervan psychologische effecten ondervond en als gevolg hiervan 38 procent zelfcensuur toepaste.

Deze vorm van censuur is dus niet (direct) opgelegd door een externe factor, maar door de journalist zelf. Dit uit zich in een voorzichtigheid of terughoudendheid: een interne vorm van censuur om je als journalist te wapenen tegen bepaalde kritiek, bedreigingen, geweld of sancties. Lieberman (2008) merkt op:

‘Self-censorship is, of course, hard to quantify. One reporter's reluctance to tackle something complex is another's hard-eyed calculation that the payoff is not worth the struggle. One editor's crusade is another's tilting at windmills. And sell-censorship is much easier to see in our colleagues and competitors than in ourselves.’ (Lieberman, 2000, p. 44)

Volgens (Lieberman, 2000) komt zelfcensuur vaker voor en is het verraderlijker dan censuur. Het is een subtiel proces dat intern plaatsvindt: waar je eerst nog bewust kiest (of deze keuze opgelegd krijgt door je eindredacteur of opdrachtgever) iets niet te onderzoeken, kan het er uiteindelijk voor zorgen dat bepaalde ideeën voor verhalen niet eens meer in je hoofd opkomen. Skjerdal (2008) noemt dit passieve zelfcensuur: (bewust of onbewust) besluiten dat je een bepaald verhaal niet gaat onderzoeken. Actieve zelfcensuur pas je toe als journalist op het moment dat je informatie achterhoudt of verandert, omdat je bang bent voor de reacties na publicatie(Skjerdal, 2008).

Prenger (2007) betoogt dat er meer vormen van zelfcensuur bestaan. Zij deelt het journalistieke productieproces op in vier stadia: selectie, informatie vergaren, schrijven en/of produceren, publiceren en/of uitzenden. Waar Skjerdal (2008) de vormen van zelfcensuur in het eerste en het tweede stadium van het productieproces definieert, beweert Prenger (2007) dat zelfcensuur in alle stadia kan voorkomen. Als een journalist informatie vergaart, kan hij of zij ervoor kiezen bepaalde bronnen niet te raadplegen. Als de journalist op het laatste moment toch besluit van publicatie of uitzending af te zien omdat zij bang is voor de reacties, is dat ook een vorm van zelfcensuur.

Onderzoek van Odekerken en Brenninkmeijer (2017) laat zien dat (74 procent (N=377) van de journalisten denken door bedreigingen en intimidatie terughoudender en angstiger te worden binnen hun werk. ‘146 journalisten (41%) vinden dat de terughoudendheid en voorzichtigheid de afgelopen jaren groter zijn

geworden; 41 journalisten (11%) vinden zelfs dat deze sterk zijn toegenomen’ (Odekerken & Brenninkmeijer, 2017, p. 18). Dit uit zich in het toepassen van zelfcensuur tijdens verschillende stadia van het journalistieke werkproces.

Dit is te zien in het mijden van bepaalde (gevoelige) onderwerpen: ‘politieke kwesties’, ‘sport/voetbalgeweld’, ‘motorbendes’ en ‘oorlogsverslaglegging‘ (Odekerken & Brenninkmeijer, 2017, p. 18). 117 journalisten in het onderzoek (23 procent) gaven aan dat ze aan sommige onderwerpen niet eens beginnen. Ook houden journalisten extra rekening met de manier waarop ze informatie vergaren. Een hoofdredacteur verklaarde in het onderzoek:

‘[…] Als journalist moet je wel heel goed nadenken of dingen kloppen, […] je moet fatsoenlijk weerwoord vragen. Dat zijn wel allemaal journalistieke waarden, over hoe een rechter daar naar kijkt. Soms overleg ik ook wel eens met juridische zaken als we wat weerstand verwachten, dan wil ik wel met een draaiende camera gaan, maar dat wil ik dan soms wel even afstemmen.‘ (Odekerken & Brenninkmeijer, 2017, p. 18)

Daarnaast denken journalisten beter na over hoe ze schrijven of produceren. 82 respondenten uit dat onderzoek (16 procent) gaven aan dat ze hun berichtgeving soms aanpassen uit angst voor bedreigingen. Opmerkingen die ze bijvoegen zijn: ‘door personen onherkenbaar te maken op beelden’, ‘overdreven wederhoor’, ‘af- zwakken van kritiek’ en ‘ik ben wel eens bang voor juridische vervolging en overweeg dan na juridische dreiging ook wel of ik bepaalde dingen wel/niet in beeld breng en maak ze daarom ook wel eens minder expliciet.’ (Odekerken & Brenninkmeijer, 2017, p. 20).

Respondenten dachten bovendien beter na over het moment van publicatie en de manier waarop ze nieuws naar buiten gaan brengen. ‘De bedreigingen kunnen ertoe

leiden dat er serieus wordt overwogen om iets niet uit te zenden of te publiceren.’ (Odekerken & Brenninkmeijer, 2017, p. 17).

Een journalist die meedeed aan het onderzoek vermoedt dat nare berichten via sociale media ervoor kunnen zorgen dat vrouwelijke journalisten voorzichtiger worden binnen hun werk:

‘Nou, wat ik vooral hoor en zie is dat kritische vrouwelijke journalisten veel nare reacties krijgen op Twitter, waaronder bedreigingen met seksueel geweld. Ik weet niet of zij daar echt terughoudend van worden, maar ik vermoed dat dat in elk geval een deel wel tegenhoudt. En dat het misschien vooral een preventieve werking heeft: dat de wat bescheidener vrouwen dingen niet durven, omdat ze al zien wat er bij anderen gebeurt.’ (Odekerken & Brenninkmeijer, 2017, p. 12)

Uit het onderzoek van Chen, Pain, Chen, et al. (2018b) werd duidelijk dat sommige vrouwelijke journalisten censureren wat ze online plaatsen (op sociale media) om online bedreigingen te voorkomen. Ze willen emotionele schade vermijden en niet afgeleid raken van hun journalistieke werk.

Op basis van bevindingen in bovenstaande literatuur wordt verwacht dat vrouwen werkzaam in de media met name zelfcensuur zullen toepassen bij de selectie van een onderwerp en bij publicatie (bijvoorbeeld afzien van publicatie) (hypothese 5). Bovendien is de verwachting dat vrouwen werkzaam in de media bedreigingen, intimidaties en geweld tegen vrouwelijke journalisten als reëel en actueel gevaar voor de persvrijheid beschouwen (hypothese 8) en dat ze de afgelopen jaren een toename hebben gezien in de terughoudendheid of voorzichtigheid binnen het werk van vrouwelijke journalisten (hypothese 9).

1.3.3 Maatregelen

Uit recentelijk onderzoek naar online bedreigingen onder vrouwelijke journalisten blijkt dat vrouwen die bedreigd zijn vaak geen melding maken van de bedreiging, omdat ze denken dat het geen verschil zal maken (International Federation of Journalists, 2018). Dit laat zien dat er weinig vertrouwen is in de afhandeling van meldingen en dat het belangrijk is te onderzoeken wat voor maatregelen genomen kunnen worden, zodat vrouwelijke journalisten vaker een melding doen. Ook Chen, Pain, Chen, et al. (2018a) vonden hier aanwijzingen voor:

‘Most of the women we interviewed reported that they felt their news organizations could do more to train them on how to handle abuse and to back them up after it happened. This pointed to a need for journalism schools and professional development courses to include training about how to handle online harassment. The women sometimes felt a lack of freedom to report abuse or that the news organization saw it as their own personal problems.’ (Chen et al., 2018a, p. 5)

Naar aanleiding hiervan wordt verwacht dat de meeste vrouwen werkzaam in de media de huidige maatregelen tegen bedreigingen, intimidaties of geweld niet als afdoende zullen beschouwen (hypothese 10).

Uit onderzoek van onder andere Ferrier (2018) blijkt dat vrouwen vaak te maken krijgen met online bedreigingen. Om dit soort bedreigingen tegen te gaan suggereren veel vrouwelijke journalisten dat er meer online toezicht moet komen van professionele sociale media-pagina's (Chen et al., 2018a). Wat voor toezicht er precies moet komen wordt verder toegelicht in de publicatie van Chen, Pain, Chen, et al. (2018b):

‘[…] not merely deleting offensive comments but also asking commenters to civilize their tone and explaining to them why a particular comment was removed. This should help foster a norm of more civility.’ (Chen et al., 2018b, p. 15)

De vrouwelijke journalisten die werden geïnterviewd voor het onderzoek van Chen, Pain, Chen, et al. (2018b) benadrukken het belang van een cultuuromslag op (nieuws)redacties:

‘However, women in our sample stressed that what is most important is that newsrooms change the culture that allows this abuse to continue. If media outlets are going to have their employees engage online, they must see it as part of their responsibility to prepare these employees and ensure their safety, including supporting them in taking legal action against violators if necessary.’ (Chen et al., 2018b, p. 15)

Daarom is de verwachting dat vrouwen werkzaam in de media met name strenger toezicht online als een zinvolle maatregel zullen achten tegen bedreigingen, intimidaties of geweld (hypothese 11).

In document Vrouwen in de media onder vuur (pagina 31-38)