• No results found

Meer maatregelen

In document Vrouwen in de media onder vuur (pagina 115-164)

11 De verwachting is dat vrouwen werkzaam in de media met name strenger

3.5 Gevaar voor persvrijheid

3.6.3 Meer maatregelen

De hypothese was dat de meeste vrouwen werkzaam in de media de huidige maatregelen tegen bedreigingen, intimidaties of geweld niet als afdoende zullen beschouwen (hypothese 10). De frequenties van de antwoorden van vraag ‘Q52 Vindt u het belangrijk dat er meer maatregelen worden genomen

om vrouwen werkzaam in de media te beschermen tegen

bedreigingen/intimidaties/geweld? (licht als u wilt uw antwoord toe)’ wezen uit dat 60,5 procent (N=181) van de respondenten vindt dat op het moment onvoldoende maatregelen worden genomen om vrouwen werkzaam in de media te beschermen. De hypothese dat de meeste vrouwen werkzaam in de media de huidige maatregelen tegen bedreigingen, intimidaties of geweld niet als afdoende zullen beschouwen (hypothese 10), is hiermee bevestigd. Daarbij moet worden genoemd dat door veel respondenten wordt benadrukt dat mannen en vrouwen recht hebben dezelfde soort bescherming. Als meer maatregelen worden getroffen om journalisten te beschermen, moeten deze voor zowel vrouwelijke als mannelijke journalisten gelden.

Respondenten gaven aan vooral ‘cursussen en trainingen voor journalisten’ (13,5 procent, N=163), ‘gesprekken met collega’s’ (13,1 procent, N=159) en ‘gesprekken met leidinggevenden’ (13 procent, N=157) zinvolle maatregelen te vinden. ‘(Meer) en/of streng(er) toezicht op online reacties op professionele sociale media pagina’s’ eindigde op de vijfde plek (10,3 procent, N=124). De verwachting dat vrouwen werkzaam in de media met name strenger toezicht online als een zinvolle maatregel zullen achten tegen bedreigingen, intimidaties of geweld (hypothese 11), is dus niet bevestigd. Het mag wel genoemd worden dat nog steeds een aanzienlijk deel van de respondenten dit als zinvolle maatregel beschouwd. Zie Grafiek 24 voor alle maatregelen.

Andere maatregelen die door de respondenten zelf werden aangedragen (N=44, 3,64 procent) zijn: ‘ik denk niet meer toezicht op reacties op sociale media, in plaats daarvan dan wel trainingen hoe daarmee om te gaan’, ‘goede informatie over de rechten en plichten van journalisten’, ‘bespreekbaar maken, open cultuur op redactie’ en ‘het opstellen van redactiestatuten waarin ondersteuning van freelancers wordt geregeld’.

Een onderzoeksjournalist/redactiechef draagt aan:

‘Het risico van online intimidaties zou integraal onderdeel moeten zijn van elke redactie: bereid jonge (en ook ervaren) journalisten erop voor, en zorg ervoor dat gevoelige verhalen streng gemonitord worden. Daarnaast zou er vanuit politie en justitie streng tegen opgetreden moeten worden.’

Grafiek 24

Zinvolle maatregelen (frequenties en percentages, N=293)

Door het afnemen van een enquête bij ruim 350 vrouwen werkzaam in de media is inzicht gekregen in de stand van zaken rondom bedreigingen, intimidaties en geweld tegen vrouwelijke journalisten in Nederland. De vraag die hierbij centraal stond was wat voor impact bedreigingen, intimidaties en geweld hebben op de werkwijze van vrouwen werkzaam in de media. De belangrijkste bevindingen zullen hieronder worden samengevat. Vervolgens zullen zowel de theoretische en praktische implicaties van dit onderzoek worden besproken. Ten slotte zullen

aanbevelingen worden gedaan voor de beroepsgroep en

belangen/beroepsorganisaties voor (vrouwelijke) journalisten.

Belangrijkste bevindingen

Helft vrouwelijke journalisten bedreigd

Allereerst blijkt uit de resultaten van het onderzoek dat de helft van de vrouwen werkzaam in de media te maken heeft gehad met bedreigingen, intimidaties of geweld. Dat aantal ligt iets lager dan verwacht en ligt ook lager dan de 75 procent die in het wereldwijde onderzoek onder vrouwelijke journalisten van Ferrier (2018) naar voren kwam. Dat deze bevinding anders is dan voorspeld, kan mogelijk worden verklaard door het relatief lage aantal fysieke bedreigingen (N=49, 18,99 procent). Die uitkomst is vergelijkbaar met wat Ferrier (2018) aantoonde onder vrouwelijke journalisten in de Verenigde Staten: ‘Those working abroad are more likely to have experienced a physical attack than U.S.-based women journalists’ (Ferrier, 2018, p. 23).

Veelal online en juridisch bedreigd

Zoals verwacht kwamen online bedreigingen tegen vrouwelijke journalisten het vaakst voor. Het aantal vrouwelijke journalisten dat te maken heeft gehad met online

bedreigingen (30,62 procent) ligt wel lager dan de bevindingen van de onderzoeken van Ferrier (2018), IFJ (2018) en Costa-Kostritsky et al. (2018), waarbij twee derde van de vrouwelijke journalisten wel eens een online bedreiging heeft gehad. Dit zou verklaard kunnen worden door het feit dat deze onderzoeken op internationaal en Europees niveau zijn uitgevoerd, waarbij ook veel landen zijn meegenomen waar geen persvrijheid bestaat. Nederland staat op positie drie op de wereldranglijst van de persvrijheid, wat kan verklaren dat de resultaten voor Nederland afwijken van die op internationaal en Europees niveau.

Opvallend is dat veel vrouwelijke journalisten ervaring hebben met juridische bedreigingen (28,68 procent). Dat aantal is bijna net zo hoog als het aantal online bedreigingen (30,62 procent). Dreigen een advocaat in te schakelen of een rechtszaak aan te spannen komt vaker voor, geven veel van de respondenten aan. Ook wordt door verschillende respondenten genoemd dat persvoorlichters, maar ook de geïnterviewde zelf, steeds hardnekkiger te werk gaan: eindeloos onderhandelen over voorwaarden of het willen aanpassen van teksten of beeldmateriaal. Deze resultaten komen overeen met de recente bevindingen van Costa-Kostritsky et al. (2018), waarbij werd geconstateerd dat in verschillende Europese landen de het aantal juridische bedreigingen tegen journalisten toeneemt en dat bovendien een trend gaande is waarbij de waarheidsbevinding van journalisten door politieke leiders in twijfel getrokken wordt. Hierdoor wordt in toenemende mate door een breed publiek aangenomen dat het aanvallen van journalisten en de journalistiek in het algemeen normaal is.

Het hoge aantal juridische bedreigingen is een zorgelijke uitkomst, omdat van dit soort bedreigingen bekend is dat zij kunnen zorgen voor een chilling effect (McGonagle, 2013; Prenger, 2007). Dit houdt in dat een journalist door externe factoren, zoals juridische bedreigingen, besluit een nieuwswaardig onderwerp niet

verder te onderzoeken. Zo ondermijnt het de idealiter nagestreefde onafhankelijkheid van de journalist (Deuze, 2004) en uiteindelijk de persvrijheid (Van Exter, 2017).

Freelance journalisten onder druk

Uit de open antwoorden blijkt dat vooral freelance/ZZP journalisten de dupe zijn van deze toename, omdat zij geen werkgever hebben die ondersteuning kan bieden en ze daarom de financiële gevolgen zelf moeten dragen. Hier wordt volgens de respondenten nog te weinig aan gedaan. Dat is zorgwekkend in de context die Tameling & Deuze (2017) schetsen: vooral veel jonge vrouwen gaan als freelance journalist de slag. Journalisten die werken als freelancer of ZZP-er zijn sowieso kwetsbaarder voor bedreigingen, blijkt uit de resultaten: hun persoonlijke gegevens zijn vaak makkelijk online te vinden via o.a. de Kamer van Koophandel. Deze problemen werden al door Van Exter (2017) en Odekerken en Brenninkmeijer (2017) benadrukt. Uit de resultaten blijkt overigens niet dat vrouwelijke journalisten die werken als ZZP-er of freelancer (34,67 procent) vaker te maken krijgen met juridische bedreigingen, intimidaties of geweld dan vrouwelijke journalisten met een vast contract (46 procent). Wel iets vaker dan vrouwelijke journalisten met een tijdelijk contract (33,33 procent).

Seksuele connotatie

De inhoud van de bedreigingen was zoals verwacht voor een groot gedeelte seksistisch: 11,56 procent van de fysieke bedreigingen en 18,10 procent van de online bedreigingen. Hiermee staan ze qua frequentie op plaats drie op de lijst van inhoudelijke bedreigingen. Bedreigingen die inhoudelijk racistisch waren, kwamen relatief minder vaak voor: als fysieke bedreiging 2,5 procent (N=5) en als online bedreiging 4,5 procent (N=10). Deze uitkomst is anders dan de verwachting dat de inhoud van de bedreigingen vaak racistisch zou zijn.

Aan de verwachting dat met name geslacht, uiterlijke kenmerken en seksualiteit factoren zijn die aanzetten tot bedreigingen, is niet voldaan. Wel staan geslacht, uiterlijke kenmerken en seksualiteit qua frequenties respectievelijk op plaats drie (11,6 procent), vijf (6 procent) en zestien (1,5 procent). Het onderwerp van het journalistieke verhaal (21,1 procent) en invalshoek van het nieuws of de manier van vertellen (13,2 procent) worden het vaakst gekozen als factoren die aanleiding kunnen zijn voor bedreigingen. Uit toelichtingen die de respondenten gaven bij andere vragen, blijkt wel dat veel van de bedreigingen seksistisch zijn of specifiek gaan over het vrouw-zijn van de journalist. Ondanks dat geslacht, uiterlijke kenmerken en seksualiteit door vrouwen niet als de meest waarschijnlijke aanleiding van bedreigingen werd genoemd, lijkt het erop dat vrouwelijke journalisten toch regelmatig te maken krijgen met seksistische en vrouwonvriendelijke opmerkingen in de context van hun werk.

De bevinding dat de respondenten het journalistieke onderwerp het vaakst zien als een factor die aanleiding kan zijn tot bedreigingen, intimidaties en geweld, maakt de uitkomsten van de vierde verwachting des te relevanter. Ook aan de verwachting dat met name onderwerpen m.b.t. feminisme, gender(on)gelijkheid, ras en immigratie bijdragen aan bedreigingen, intimidaties of geweld tegen vrouwelijke journalisten is niet voldaan. Hoewel ras/racisme/(sociale/culturele) identiteit (12,92 procent), immigratie/vluchtelingen/integratie (10,83 procent) en feminisme/gender(on)gelijkheid (8,75 procent) redelijk vaak worden genoemd, zijn het misdaad (17,5 procent), geen van alle (15,83 procent) en politiek (15 procent) die het vaakst worden gekozen.

Daders uiten gemakkelijk frustratie

Met name ‘gewone’ burgers (14,71 procent) en aanhangers van politieke partijen (7,47 procent) worden door de respondenten als daders van bedreigingen

geïdentificeerd. Dit is niet in lijn met de verwachting dat de bedreigingen, intimidaties en het geweld vooral van politiek/overheid en anonieme daders komen. Respondenten schatten de aard van de bedreigingen vooral in als uiting van frustratie. Aan de verwachting dat vrouwen werkzaam in de media die bedreigd, geïntimideerd of gewelddadig benaderd zijn, de motieven van de daders vooral inschatten als instrumenten om vrouwelijke journalisten de mond te snoeren, is niet voldaan.

Desondanks liggen de resultaten dat voornamelijk ‘gewone’ burgers als daders worden aangewezen en dat zij voornamelijk frustratie uiten wel in lijn met de trend die NVJ secretaris Thomas Bruning ook al schetste: door het gebruik van sociale media is de drempel om – anoniem en met een lage pakkans – te reageren op journalistieke producties of frustraties te uiten over journalisten zelf, verlaagd. Zo ontstaan gemakkelijk onvruchtbare discussies die uiteindelijk vaak enkel leiden tot haatzaaiing (Costa-Kostritsky et al., 2018).

Zelfcensuur niet evident, wel zorgelijk

35 procent van respondenten die wel eens bedreigd is, geeft aan niets te veranderen aan de manier waarop zij werken naar aanleiding van bedreigingen, intimidaties of geweld. Tegelijkertijd geeft een aanzienlijk deel van de respondenten aan wel zelfcensuur toe te passen in verschillende stadia van het journalistieke werkproces. Ook uit de toelichtingen die respondenten geven, blijkt dat sommige respondenten wel degelijk af en toe zelfcensuur toepassen tijdens hun werk.

Bij het selecteren van een onderwerp geeft bijna een vijfde van de respondenten aan niet meer aan bepaalde soorten onderwerpen te beginnen (17,80 procent) en sommige invalshoeken van het nieuws waarover ze schrijven/publiceren niet meer te overwegen (16,50 procent). Een deel van de respondenten lijkt dus bewust of

onbewust bepaalde onderwerpen of invalshoeken te vermijden als gevolg van bedreigingen, intimidaties of geweld.

Bij het vergaren van informatie mijdt 23,30 procent van de respondenten sommige locaties/wijken/evenementen/groepen. Bij vrouwelijke journalisten die fysiek bedreigd zijn, staat deze vorm van zelfcensuur op de tweede plek (de meeste respondenten die fysiek bedreigd waren gaven aan niets te veranderen aan hun werkwijze). 11,60 procent van de respondenten geeft aan wel eens werk (zoals reportage/artikel/interview) vroegtijdig te hebben afgebroken. 6,2 procent van de respondenten geeft aan sommige bronnen niet te raadplegen. Dit duidt erop dat een aanzienlijk deel van de vrouwelijke journalisten voorzichtiger te werk gaat tijdens het vergaren van informatie voor een journalistiek verhaal naar aanleiding van bedreigingen.

Bij het stadium schrijven/produceren, let 30,80 procent van de respondenten beter op dat ze verschillende mensen en perspectieven in hun journalistieke verhaal opnemen. Minstens 1 op de 10 journalisten geeft aan bepaalde informatie bewust weg te laten (15,10 procent), berichtgeving (toon/genre/informatie) aan te passen uit angst voor bedreigingen of geweld (14,40 procent) of met meerdere mensen aan een artikel/publicatie te schrijven (12,40 procent). Dit wijst erop dat een fors deel van de respondenten tijdens het schrijven of produceren van een journalistiek verhaal extra rekening houdt met hoe ze het verhaal vertelt naar aanleiding van bedreigingen.

Bij het publiceren/uitzenden is 26,70 procent van de respondenten wel eens bang om bepaald nieuws naar buiten te brengen. 21,10 procent van de respondenten heeft wel eens haar naam van de aftiteling gehaald/anoniem gepubliceerd. Minstens 1 op de 10 respondenten kijkt niet meer op haar sociale media accounts

op het moment van publicatie/uitzending (15,70 procent) en zet haar telefoon/laptop uit tijdens en/of na publicatie/uitzending (13,70 procent). Minder dan 5 procent van de respondenten geeft aan uit angst voor bedreigingen of geweld wel eens te besluiten het artikel/de uitzending niet te publiceren (4,20 procent) of op een andere plek/tijdstip te publiceren (3,40 procent). Dit duidt op een gevoel van angst dat gepaard gaat met publiceren of uitzenden ten gevolge van bedreigingen, intimidaties of geweld in de context van het journalistiek werk. Bijna een derde heeft de neiging zich niet meer te uiten op sociale media door eigen ervaringen/nieuws over bedreigingen (31,50 procent). Bij vrouwelijke journalisten die online bedreigd zijn, staat deze vorm van zelfcensuur op de eerste plek. 7,60 procent (N=11) van de respondenten geeft aan zich ook daadwerkelijk af te melden voor sociale media of hun Twitter/Facebook/Instagram profiel te verwijderen. Dit laat zien dan het sociale media gebruik van een noemenswaardig deel vrouwelijke journalisten verandert en wordt beperkt door de ervaringen met bedreigingen of het nieuws over bedreigingen.

De verwachting dat respondenten bedreigingen, intimidaties en geweld tegen vrouwelijke journalisten als reëel en actueel gevaar voor de persvrijheid beschouwen, is met een ruime meerderheid van 69,71 procent bevestigd. Zoals verwacht denken de meeste respondenten (53,4 procent) dat terughoudendheid of voorzichtigheid de afgelopen jaren is toegenomen onder vrouwelijke journalisten. 6,8 procent denkt zelfs dat dit sterk is toegenomen.

Veel vrouwelijke journalisten geven aan niet of nauwelijks aan zelfcensuur te doen. Tegelijkertijd geeft 60,2 procent aan dat ze denken dat de terughoudendheid of voorzichtigheid de afgelopen jaren is toegenomen of is sterk toegenomen onder vrouwelijke journalisten. Bovendien beschouwt bijna twee derde van de vrouwelijke

journalisten de bedreigingen, intimidaties en geweld tegen vrouwelijke journalisten als reëel en actueel gevaar voor de persvrijheid. De discrepantie tussen deze resultaten ligt in lijn met wat Lieberman (2000) aanhaalt in haar artikel: journalisten spreken niet graag over de zelfcensuur die ze zelf plegen, maar wel over de zelfcensuur die ze bij anderen waarnemen. Dat bedreigingen, intimidaties en geweld wel degelijk impact hebben op de journalisten, blijkt ook uit het feit dat veel respondenten aangeven schade op te lopen aan hun de mentale gesteldheid (stress en angst), reputatie en financiële situatie.

Belang van melden onderschat

Van alle soorten bedreigingen – fysiek, online, juridisch en overige – werd over het algemeen heel weinig aangifte gedaan bij de politie (4,17 tot 16,33 procent). Van de aangiftes van fysieke bedreigingen kreeg meer dan de helft een terugkoppeling. Van de aangiftes van de online en juridische bedreigingen kreeg slechts een derde terugkoppeling. Alle soorten bedreigingen werden meestal wel gemeld in het medium of bij de leidinggevende/opdrachtgever (68,83 tot 83,33 procent). Over het algemeen kreeg meer dan de helft hiervan een terugkoppeling.

Ruim 60 procent van de respondenten meldde een incident niet omdat zij dachten dat het niet belangrijk genoeg was om te melden (60,40 procent). Dit duidt op een overheersend idee onder vrouwelijke journalisten dat bedreigingen, intimidaties en geweld een inherent deel zijn van het journalistiek werk.

Ook voelde ruim een derde zich ongemakkelijk bij het maken van een melding (37,50 procent). Ongeveer een vijfde had het gevoel dat zij het niet kon melden (18,10 procent). Minstens 1 op de 10 respondenten dacht dat ze anderen tot last zou zijn met haar melding/aangifte (12,50 procent). Ongeveer 10 procent van de respondenten wilde niet dat iemand het wist (9,80 procent). Een klein deel van de

respondenten dacht niet geloofd te zullen worden (7,70 procent). Uit de open antwoorden dat respondenten af en toe geen melding maakten, omdat er niet altijd steun was vanuit de werkgever of de bedreigingen van de werkgever zelf kwamen. Ook werd het melden of het doen van aangifte soms afgeraden. Hieruit kan worden opgemaakt dat niet altijd een open cultuur bestaat waarbij onderling of met werkgevers over bedreigingen kan worden gepraat.

Ruim een derde dacht dat er niets met de melding gedaan zou worden (35,40 procent). Een vierde van de respondenten dacht of wist dat het maken van een melding veel tijd en moeite zou kosten (24,40 procent). Ongeveer een vijfde dacht dat er te weinig bewijsmateriaal zou zijn (20,90 procent). Minstens 1 op de 10 respondenten dacht dat haar rapport niet vertrouwelijk zou worden behandeld (14,60 procent), had gehoord dat andere slachtoffers die hun situatie hadden gemeld daarmee een negatieve ervaring hebben gehad (13,20 procent), had zelf eerdere negatieve ervaringen (13,20 procent) of was bang voor vergelding van de persoon of personen (of hun vrienden) die haar bedreigd/geïntimideerd hadden (13,20 procent). Deze resultaten duiden erop dat vertrouwen in een degelijke afhandeling van de melding vaak ontbreekt. Ook mist soms kennis over hoe een melding kan worden gedaan: een klein aantal respondenten wist niet hoe ze moest rapporteren/aangifte moest doen (7,70 procent).

Ongeveer een vijfde was bang dat ze van het project/verhaal/opdracht gehaald zouden worden of in de toekomst werk zouden verliezen (18,80 procent). Minstens 1 op de 10 respondenten dacht dat de beoordeling van de kwaliteit van haar werkzaamheden of de kans op een promotie eronder zouden lijden (15,20 procent). Een klein aantal respondenten was bang dat zij of anderen gestraft zouden worden voor een overtreding (3,50 procent) of was bang ontslagen te worden (3,50 procent). Uit de open antwoorden blijkt dat sommigen dachten dat het hun positie

op het werk zou schaden. Deze resultaten duiden enerzijds op een cultuur waar bedreigingen niet bespreekbaar zijn. Anderzijds wijst dit op gangbaar idee onder een deel van vrouwelijke journalisten dat het melden van bedreigingen niet past bij het zijn van een kwalitatief goede journalist.

Bewustzijn over gevaren van journalistiek

De meerderheid van de respondenten 60,5 procent vindt dat op het moment onvoldoende maatregelen worden genomen om vrouwen werkzaam in de media te beschermen. Dit ligt in lijn met de verwachting. De verwachting dat vrouwen werkzaam in de media met name strenger toezicht online als een zinvolle maatregel zullen achten tegen bedreigingen, intimidaties of geweld, is daarentegen niet bevestigd. Respondenten gaven aan vooral cursussen en trainingen voor journalisten (13,5 procent), gesprekken met collega’s (13,1 procent) en gesprekken met leidinggevenden (13 procent) zinvolle maatregelen te vinden. (Meer) en/of streng(er) toezicht op online reacties op professionele sociale media pagina’s eindigde op de vijfde plek (10,3 procent). Uit de maatregelen die de vrouwelijke journalisten zelf aandragen blijkt dat vooral het bespreekbaar maken van de bedreigingen, trainingen hoe om te gaan met bedreigingen en specifieke ondersteuning voor freelancers belangrijk gevonden worden. Een aantal van de respondenten wijst specifiek op het voorbereiden van jonge journalisten op de gevaren die het journalistieke vak eigen zijn.

Discussie

Zoals deels al besproken in het hoofdstuk over de methode moeten bij de interpretatie van de resultaten een aantal kanttekeningen geplaatst worden. Ten eerste moet in acht genomen worden dat de enquête is verspreid met de boodschap onderzoek te willen doen naar bedreigingen, intimidaties en geweld onder vrouwen werkzaam in de media. Hierdoor kan het zijn dat vooral vrouwen die

verbinding voelen met het onderwerp en hierdoor sneller de enquête invullen. Of de bevinding dat de helft van de vrouwelijke journalisten te maken heeft gehad met bedreigingen, intimidaties en geweld representatief is voor de gehele beroepsgroep, valt daarom te betwisten. Dit doet echter niets af het soort bedreigingen waarmee vrouwelijke journalisten te maken hebben gehad.

Ten tweede is het meten van de mate van zelfcensuur doormiddel van een enquête niet optimaal. Dit omdat respondenten niet graag zullen toegeven dat zij zelfcensuur toepassen, omdat dit vaak in strijd is met hun journalistieke waarden (Hanitzsch & Vos, 2017). Bovendien blijkt dat de respondenten wel over collega- journalisten aangeven dat zij terughoudender of voorzichtiger zijn geworden en dat

In document Vrouwen in de media onder vuur (pagina 115-164)