• No results found

Toepassen van zelfcensuur

In document Vrouwen in de media onder vuur (pagina 95-105)

11 De verwachting is dat vrouwen werkzaam in de media met name strenger

3.4 Impact op werkwijze

3.4.2 Toepassen van zelfcensuur

De hypothese was dat vrouwen werkzaam in de media voornamelijk zelfcensuur toepassen in de stadia ‘selectie onderwerp’ en ‘publiceren/uitzenden’. Respondenten gaven op een 5-punts Likertschaal aan in hoeverre ze het eens waren met de stellingen (1=Helemaal Eens, 2=Eens, 3=Neutraal, 4=Oneens, 5=Helemaal Oneens). Hoe lager de score, hoe meer de respondenten het eens waren met een stelling. Dus hoe lager de score, hoe meer zelfcensuur de respondenten toepassen tijdens hun werk als journalist.

Om de vijfde hypothese over de toepassing van zelfcensuur naar aanleiding van bedreigingen, te testen zijn de percentages van de antwoorden voor elke stelling berekend (zie Tabel 3 t/m 7). Als gekeken wordt naar het cumulatieve aandeel respondenten dat het eens of helemaal eens is met de stellingen, zien we dat dit bij

de stelling ‘Ik heb niets veranderd aan de manier waarop ik werk’ het hoogst is: 35 procent (N=51).

Tegelijkertijd geeft een aanzienlijk deel van de respondenten aan wel zelfcensuur toe te passen in verschillende stadia van het journalistieke werkproces. Bij het selecteren van een onderwerp geeft bijna een vijfde van de respondenten aan het eens of helemaal eens te zijn met de stellingen ‘Ik begin niet meer aan bepaalde soorten onderwerpen’ (17,80 procent, N=26) en ‘Sommige invalshoeken van het nieuws waarover ik schrijf/publiceer, overweeg ik niet meer’ (16,50 procent, N=24).

Tabel 3

Toepassen van zelfcensuur in het journalistieke werkproces (percentages, N=146)

Selectie onderwerp

Bij het stadium informatie vergaren geeft 23,30 procent (N=34) aan het eens of

helemaal eens te zijn met de stelling ‘Ik mijd sommige

locaties/wijken/evenementen/groepen’. 11,60 procent (N=17) van de respondenten geeft aan wel eens werk (zoals reportage/artikel/interview) vroegtijdig te hebben afgebroken. 9 respondenten (6,2 procent) geeft aan sommige bronnen niet te raadplegen.

Tabel 4

Toepassen van zelfcensuur in het journalistieke werkproces (percentages, N=146)

Informatie vergaren

Bij het stadium schrijven/produceren, is 30,80 procent (N=45) van de respondenten het eens of helemaal eens met de stelling ‘Ik let beter op dat ik verschillende mensen en perspectieven in mijn journalistieke verhaal opneem’. Minstens 1 op de 10 journalisten geeft aan het eens te zijn met de stellingen ‘Ik laat bepaalde informatie bewust weg’ (15,10 procent, N=22), ‘Ik pas berichtgeving (toon/genre/informatie) aan uit angst voor bedreigingen of geweld’ (14,40 procent, N=21) en ‘Ik schrijf met meerdere mensen aan een artikel/publicatie’ (12,40 procent, N=18)

Tabel 5

Toepassen van zelfcensuur in het journalistieke werkproces (percentages, N=146)

Schrijven/produceren

Bij het stadium publiceren/uitzenden is 26,70 procent ‘ (N=39) van de respondenten

naar buiten te brengen’. 21,10 procent (N=31) van de respondenten is het eens of helemaal eens met de stelling ‘Ik heb mijn naam van de aftiteling gehaald/ik heb anoniem gepubliceerd’. Minstens 1 op de 10 respondenten geeft aan het eens of helemaal eens te zijn met de stellingen ‘Ik kijk niet meer op mijn sociale media accounts op het moment van publicatie/uitzending’ (15,70 procent, N=23) en ‘Ik zet mijn telefoon/laptop uit tijdens en/of na publicatie/uitzending’ (13,70 procent, N=20). Minder dan 5 procent van de respondenten geeft aan uit angst voor bedreigingen of geweld wel eens te besluiten het artikel/de uitzending niet te publiceren (4,20 procent, N=6) of op een andere plek/tijdstip te publiceren (3,40 procent, N=5)

Tabel 6

Toepassen van zelfcensuur in het journalistieke werkproces (percentages, N=146)

Publiceren/uitzenden

Als gekeken wordt naar zelfcensuur die wordt gepleegd op het sociale media gebruik, is te zien dat 31,50 procent (N=46) het eens of helemaal eens is met de stelling ‘Ik heb de neiging mij niet meer te uiten op sociale media door eigen ervaringen/het nieuws over bedreigingen’. 7,60 procent (N=11) van de respondenten geeft aan zich ook daadwerkelijk af te melden voor sociale media of hun Twitter/Facebook/Instagram profiel te verwijderen. Slechts 3 respondenten

(2,10 procent) zijn het eens of helemaal eens met de stelling ‘Ik heb ontslag genomen als journalist/ik ben gestopt met werken als journalist’.

Tabel 7

Toepassen van zelfcensuur in het journalistieke werkproces (percentages, N=146)

Sociale media gebruik

Overig

Tevens zijn de gemiddelde scores per fase in het journalistieke werkproces berekend. De gemiddelde scores van zelfcensuur bleken het laagste in de fases schrijven/produceren (M=3,85 SD=,85) en publiceren en/of uitzenden (M=3,75 SD=1,04). De gemiddelde scores zijn het hoogst in de fases selectie (M=3,94 SD=1,07) en informatie vergaren (M=4,19 SD=,86). De verschillen tussen de gemiddelden zijn echter zo klein, dat deze niet significant te noemen zijn.

Ondanks dat ruim een derde van de respondenten zegt niets aan te passen aan hun journalistieke werkwijze, blijkt uit deze resultaten dat ook veel respondenten wel zeggen toe te passen – in alle stadia van het journalistieke werkproces. Omdat de gemiddelde scores niet veel van elkaar verschillen is niet precies op te maken in welk stadium van het journalistieke werkproces de respondenten de meeste zelfcensuur zeggen toe te passen. Wat wel opvalt is dat het grootste aandeel

respondenten het eens of helemaal eens is met de stelling ‘Ik heb de neiging mij niet meer te uiten op sociale media door eigen ervaringen/het nieuws over bedreigingen’. Dit zegt iets over het veranderde sociale media gebruik van de respondenten naar aanleiding van bedreigingen. Ook zijn veel respondenten het eens of helemaal eens met de stelling ‘Ik let beter op dat ik verschillende mensen en perspectieven in mijn journalistieke verhaal opneem’, wat valt binnen het stadium schrijven/produceren. Dit ligt niet in de lijn der verwachting en de hypothese dat vrouwen werkzaam in de media voornamelijk zelfcensuur toepassen in de stadia ‘selectie onderwerp’ en ‘publiceren/uitzenden’ is dus niet bevestigt.

Aanvullend is nog gekeken welke categorieën bedreigingen – fysiek, online, juridisch en anders – leidden tot bepaalde vormen van zelfcensuur. Dit is gedaan door de frequenties van de antwoorden op de zelfcensuur schaal per categorie bedreiging op te vragen. Vervolgens is een top 5 gemaakt van de stellingen waarmee de meeste respondenten het eens of helemaal eens waren per categorie bedreigingen (zie Tabel 8). De hieronder genoemde percentages zijn dus cumulatieve percentages van de antwoorden eens en helemaal eens.

Wat opvalt is dat de stellingen ‘Ik heb niets veranderd aan de manier waarop ik werk’, ‘Ik ben wel eens bang om bepaald nieuws naar buiten te brengen’, en ‘Ik heb de neiging mij niet meer te uiten op sociale media door eigen ervaringen/het nieuws over bedreigingen’ bij alle categorieën bedreigingen binnen de top 5 valt. Dit zou kunnen betekenen dat deze vormen van zelfcensuur categorie overstijgend zijn.

De stelling ‘Ik heb mijn naam van de aftiteling gehaald/ik heb anoniem gepubliceerd’ komt voor in de top 5 van alle categorieën bedreigingen behalve online. De stelling ‘Ik let beter op dat ik verschillende mensen en perspectieven in

mijn journalistieke verhaal opneem’ komt voor in de top 5 van alle categorieën bedreigingen behalve fysiek.

Sommige stellingen in de top 5 komen als enige voor binnen een bepaalde categorie bedreiging. De stelling ‘Ik kijk niet meer op mijn sociale media accounts op het moment van publicatie/uitzending’ komt alleen voor in de top 5 van respondenten die te maken hebben gehad met online/sociale media bedreigingen (26,90 procent). De stelling ‘Ik mijd sommige locaties/wijken/evenementen/groepen’ komt alleen voor in de top 5 van respondenten die te maken hebben gehad met fysieke bedreigingen (34,90 procent).

Binnen de top 5 van de categorie fysieke bedreigingen zeggen de meeste van hen niets te hebben veranderd aan hun werkwijze (41,80 procent). Op de tweede plek staat de stelling ‘Ik mijd sommige locaties/wijken/evenementen/groepen’ (34,90 procent). Als respondenten te maken hebben gehad met online bedreigingen passen de meeste van hen zelfcensuur toe door de neiging zich niet meer te uiten op sociale media. De helft (50,70 procent) van hen gaf namelijk aan het eens of helemaal eens te zijn met de stelling ‘Ik heb de neiging mij niet meer te uiten op sociale media door eigen ervaringen/het nieuws over bedreigingen’. Binnen de top 5 van de categorie juridische bedreigingen zeggen de meeste van hen niets te hebben veranderd aan hun werkwijze (32,90 procent). Op de tweede plek staat de stelling ‘Ik ben wel eens bang om bepaald nieuws naar buiten te brengen’ (29,90 procent). Als respondenten te maken hebben gehad met andere soorten bedreigingen zeggen de meeste van hen niets te hebben veranderd aan hun werkwijze en letten ze beter op dat ik verschillende mensen en perspectieven in mijn journalistieke verhaal opneem (beide 38,77 procent).

Tabel 8

Top 5 antwoorden zelfcensuur stellingen per categorie bedreiging (percentages)

Fysiek (N=43) 1 2 3 4 5 Online (N=67) 1 2 3 4 5 Juridisch (N=67) 1 2 3 4 5 Anders (N=49) 1 2 3 4 5

16 respondenten gaven aan op andere manieren zelfcensuur toe te passen en lichtten hun antwoord verder toe. Uit deze toelichtingen blijkt dat sommige respondenten wel degelijk af en toe zelfcensuur toepassen tijdens hun werk. Tijdens het vergaren van informatie doet een blogger/vlogger het volgende: ‘Ik dek mij vooraf nog beter in door alle afspraken vooraf zeer precies te specificeren.’ Een onderzoeksjournalist is op bepaalde locaties extra voorzichtig:

‘Als ik gevoelige beelden moet draaien in criminele wijken, draaien we altijd snel en naast de auto, zodat we snel weg kunnen, maar dat deed ik altijd al uit voorzorg.’

Tijdens het schrijven doet een financieel/economisch journalist het volgende:

‘Ik laat soms uitentreuren citaten checken, ook als dat vanwege de feitelijkheid niet strikt noodzakelijk is, uit angst voor negatieve reacties achteraf. Ook heb ik in een tekst weleens op verzoek van geïnterviewde personen meer veranderd dan eigenlijk goed was geweest.’

Over het veranderen van het sociale media gebruik naar aanleiding van bedreigingen, intimidaties of geweld, geven twee respondenten het volgende aan: ‘Ik blokkeer mensen op Twitter’, ‘Ik ben gestopt met social media omdat ik moe werd van alle bagger die daar langskomt, niet specifiek om bedreigingen, maar omdat ik er niet vrolijk van word.’ en ‘Veel maatregelen had ik sowieso al getroffen, bijvoorbeeld geen herkenbaar privé social media profiel, alleen zakelijk.’ Een bureauredacteur/nieuwsverslaggever licht toe:

‘Ik mijd 'gevoelige' onderwerpen, zoals migratie en #metoo niet en mijn werkwijze is niet veranderd, maar ik ben me wel bewuster van het feit dat deze onderwerpen veel los kunnen maken. Ik plaats stukken over dit soort onderwerpen minder snel op twitter/social media, uit angst voor negatieve reacties.’

Een ervaren onderzoeksjournalist waarschuwt voor het gevaar van het journalistieke vak:

‘Ik heb zoveel meegemaakt aan bedreigingen, dat ik de angst voorbij ben. Ik publiceer alles wat ik wil, ook al loop ik risico. De journalistiek is een gevaarlijk vak. Dat moeten de aanstormende journalisten zich wel realiseren.’

In document Vrouwen in de media onder vuur (pagina 95-105)