• No results found

3. Methodologie

4.2 Interviews

4.2.4 Wisselende opvattingen betrekken van moskee

Allereerst viel gedurende de interviews op dat geen van de respondenten goed op de hoogte was van het radicaliseringsbeleid. Sommige respondenten wisten wel dat moskeeën worden betrokken bij dit beleid, maar geen van de respondenten benoemde het bestaan van sleutelfiguren binnen moskeeën of andere organisaties. In de antwoorden werd door respondenten daarom ook niet verwezen naar sleutelfiguren of hun mening over het opleiden van sleutelfiguren binnen moskeeën. Hoewel de ideeën van de respondenten wat betreft andere onderwerpen vrijwel overeenkwamen, was het betrekken van moskeeën een onderwerp waar heel wisselend op gereageerd werd.

Voorstanders van het betrekken van moskeeën gaven aan dat het dan volgens hen goed zou zijn als moskeeën betrokken zouden worden omdat zij dan voorlichtingen kunnen geven aan zowel jongeren als ouders.

“Ik vind wel dat moskeeën erbij betrokken moeten worden, dat is juist alleen maar goed, want in de moskeeën beoefenen ze de juiste islam. Dus op het moment dat zij betrokken worden kunnen zij misschien helpen bij het herkennen van die jongeren die de verkeerde kant op gaan en extra aandacht aan hen geven. (…) Want als je moskeeën er niet bij betrekt wie moet je er dan bij betrekken? Ze kunnen niet alleen uitleg geven aan jongeren maar ook aan de ouders, van let erop dat je kinderen niet dit doen of leg je kinderen goed uit wat deze term betekent.” (Layla, 24)

In bovenstaand citaat benoemt Layla dat het betrekken van moskeeën goed zou zijn, omdat zij daar ‘de juiste islam’ beoefenen. Dat moskeeën zouden kunnen helpen door middel van het

47

bijbrengen van de juiste islam werd door meer respondenten benoemd. Moskeeën zouden verder volgens een paar respondenten ook aan jongeren kunnen leren wat de term ‘jihad’ precies betekent en waarom de strijd in Syrië geen jihad is zoals deze in de koran zou worden beschreven.

Volgens enkele respondenten zouden moskeeën ook een verantwoordelijkheid hebben om te helpen met het tegengaan van radicalisering. Zij zouden volgens deze respondenten een maatschappelijke verantwoordelijkheid dragen en als zij kunnen helpen bij het waarborgen van de veiligheid, zouden zij dat moeten doen.

“Ik denk dat veel Nederlanders niet weten wanneer iemand echt geradicaliseerd is, maar dat je dat bij ‘eigen’ mensen meer te herkennen is. (…) Ik vind ook wel dat moskeeën moeten helpen om hun eigen mensen niet te laten radicaliseren en ook duidelijk maken wat wel islam is en wat niet islam is. Want je leeft hier en het is een taak van moslims en het moskeebestuur om te kijken wie binnen komen in jouw moskee en wat hun ideeën zijn. Een moskee is ook verantwoordelijk voor de veiligheid van de mensen. Je kan natuurlijk nooit iedereen screenen in een moskee, maar als je het ziet moet je het wel zeggen en er een melding van maken.” (Khalid, 26)

Volgens Khalid zou men dus ook radicalisering beter herkennen bij ‘eigen mensen’. Later lichtte hij toe dat hij hiermee bedoelde dat mensen die zelf geen moslim zijn waarschijnlijk moeilijk onderscheid kunnen maken die misschien extreem praktiserend is en iemand die een gevaar zou kunnen zijn voor de samenleving. Youssef gaf verder aan van mening te zijn dat moskeeën een verantwoordelijkheid hebben bij het tegengaan van radicalisering, maar dat hij wel denkt dat zij niet veel kunnen tegengaan omdat radicalisering volgens hem buiten moskeeën gebeurt. Ook Halima gaf aan het idee te hebben dat moskeeën wel zouden kunnen helpen maar dat het niet “de vinger op de zere plek legt”.

Zoals al eerder benoemd waren er ook enkele respondenten tegenstander van het betrekken van moskeeën bij het tegengaan van radicalisering. Zo gaf Ilias bijvoorbeeld aan dat hij tegen het betrekken van moskeeën was, omdat dit voort zou komen uit het idee dat radicalisering begint in de moskee. Andere respondenten gaven aan dat moskeeën niet betrokken zouden moeten worden in dit beleid omdat moskeeën zelf al veel doen.

“Eerst was het van, kerken en moskeeën, daar heeft de overheid niks mee te maken, een scheiding van kerk en staat. En dan is het nu, hé we hebben toch die moskee

48

nodig. Dan denk ik, wat wil je nou, er was toch een scheiding? En nu zijn moslims opeens een probleem en dan heb je nu wel moskeeën nodig, dan denk ik wat is dit nou? Er zijn heel veel jongeren die eerst het verkeerde pad op gaan en dan later gaan zoeken, antwoorden zoeken op hun levensvragen. De moskee heeft onbewust al heel veel opgelost, ze hebben antwoorden gegeven op die vragen. (…) Moskeeën stabiliseren zoveel mensen die aan het zoeken zijn, ze vangen echt al heel veel op.” (Karam, 25)

Zoals blijkt uit bovenstaand citaat zou volgens Karam het betrekken van moskeeën bij het radicaliseringsbeleid op gespannen voet staan met de scheiding van kerk en staat. Verder stelt Karam dat moskeeën al veel gevallen van radicalisering kunnen voorkomen omdat zij jongeren met levensvragen antwoorden gegeven hebben, die zij anders wellicht op een verkeerde plek hadden gevonden. Ook volgens Aïcha doen moskeeën al heel veel om radicalisering tegen te gaan, zonder dat zij hiervoor begeleiding nodig hebben van de overheid of gemeentes. Zo vertelde zij dat in de moskee waar zij kwam al meteen gewaarschuwd werd toen bekend werd dat er jongeren vanuit Nederland vertrokken waren naar Syrië en ouders werden opgeroepen om met hun kinderen het onderwerp te bespreken en ze te informeren over wat jihad inhoudt. Volgens Aïcha zou het daarom geen verschil maken om moskeeën te betrekken in het radicaliseringsbeleid en zou dit er alleen maar toe leiden dat moskeeën als verdacht bestempeld worden.