• No results found

3. Methodologie

4.2 Interviews

4.2.2 Negatieve vooroordelen over de islam

Uit de interviews kwam naar voren dat respondenten zich vrijwel allemaal ergerden aan de manier waarop in de media en politiek over radicalisering en de islam wordt gesproken. De respondenten ervaarden dat momenteel alleen over radicalisering binnen de islam wordt gesproken en dat voor andere vormen van radicalisering nauwelijks aandacht is. Hierbij werden vaak voorbeelden genoemd van artikelen in de media, waarin islamitische aanslagplegers snel terroristen genoemd worden. Daarentegen, wanneer een aanslag wordt gepleegd door bijvoorbeeld rechtsextremisten, worden deze volgens de respondenten vrijwel nooit terrorist genoemd.

“Islam en radicalisering worden nu met elkaar in verband gebracht, maar alles waar je extreem van hebt is natuurlijk fout, alles moet gewoon gematigd gebeuren. (…) Als je kijkt naar de media, op het moment dat het een moslim is dan is het een terrorist of een geradicaliseerd persoon als het geen moslim is, dan is het een verward persoon. Terwijl radicaal betekent gewoon dat het van iets te veel is. Maar nu heeft het een bepaald jasje gekregen waar islam op staat en wat alleen gebruikt wordt in situaties waar islam bij is betrokken terwijl dat natuurlijk niet de intentie is van het woord.” (Youssef, 21)

In bovenstaand citaat wordt door Youssef beschreven hoe in de media als een niet-moslim een aanslag pleegt, de term ‘verward persoon’ gebruikt wordt en dat wanneer een moslim dat doet, de term ‘terrorist’ gebruikt wordt. Veel respondenten gaven aan dat de aanslagen in

39

Nieuw-Zeeland op 15 maart 2019, waar een rechts-extremist 51 mensen neerschoot in moskeeën, de eerste keer was dat zij in de media veel aandacht zagen voor geweld door rechtsextremisten. Imane gaf aan dat de berichtgeving rond de aanslagen in Nieuw-Zeeland de eerste keer was dat zij aandacht in de media zag voor radicalisering van extreemrechts en dat het voor het eerst het woord terrorist gebruikt werd voor een niet-moslim. Naar haar idee heerst er over het algemeen een beeld wat zij omschrijft als “zij zijn radicaal en wij verdedigen ons”.

Een groot deel van de respondenten stelde dat je in alles kan radicaliseren, maar dat het momenteel alleen gekoppeld wordt aan de islam. Ilias vroeg zich gedurende het interview af of in de politiek en in het radicaliseringsbeleid ook wel aandacht besteed werd aan andere vormen van radicalisering en sommige respondenten gingen er zelf al vanuit dat daar in het beleid geen aandacht aan besteed zou worden. Ook werden in de interviews regelmatig door de respondenten andere vormen van radicalisering en voorbeelden van andere aanslagen genoemd.

“Radicalisering binnen de islam krijgt denk ik heel veel aandacht omdat de term terrorisme is gekoppeld aan de islam en dat is echt heel fout, want iedereen kan een terrorist zijn, kijk bijvoorbeeld naar de aanslag in Nieuw-Zeeland, IRA in Ierland, Volkert van de G, ETA in Spanje. Vroeger had je ook Hannie Schaft, die een trein naar Duitsland met een handgranaat te lijf ging. Zij heeft heel veel soldaten vermoord, maar omdat zij voor de vrijheid van Nederland vocht, werd zij een vrijheidsstrijdster genoemd. Maar nu als er iets gedaan wordt is het meteen gekoppeld aan terrorisme. (...) Hetzelfde geldt voor radicalisering, iedereen kan op zijn eigen manier radicaliseren, in alles kan je radicaliseren.” (Khalid, 26)

Khalid geeft in bovenstaand citaat een voorbeeld van Hannie Schaft, die ook geweld gebruikte maar die juist als vrijheidsstrijdster herinnerd wordt. Uit dit voorbeeld dat Khalid geeft, blijkt dat wat in de maatschappij als dreiging en terrorisme wordt gezien, naar zijn idee sociaal geconstrueerd is. Hoewel andere respondenten niet aan de hand van voorbeelden aangaven dat zij vinden dat terrorisme een sociaal construct is, gaven zij wel allen aan dat zij vinden dat deze koppeling tussen terrorisme en de islam voortkomt uit de manier waarop media over het onderwerp praten en hoe er in de politiek over terrorisme en radicalisering gesproken wordt.

40

Verder stelden meerdere respondenten dat in hun beleving deze koppeling van terrorisme en radicalisering aan een religie, alleen gemaakt wordt bij moslims en de islam. Zo gaf Khalid bijvoorbeeld ook aan dat bepaalde boodschappen zowel in de koran als de bijbel staan, maar dat enkel de koran bekritiseerd zou worden in Nederland. Wederom werden er hier termen als ‘dubbele standaard’ en ‘onrecht’ voor gebruikt.

“Alle handelingen van moslims worden veralgemeniseerd en ze worden over een kam geschoren, jammer genoeg. En dat fenomeen, dat wanneer iemand een fout begaat dat of de religie of de bevolkingsgroep de wind van voren krijgt, dat zie je alleen maar bij de moslims. Bij de overige religies wordt er een splitsing gemaakt van hé, dat zijn personen en individuen en die kunnen fouten maken, maar de islam is het zwarte schaap.” (Karam, 25)

Wat Karam hier benoemt, is een fenomeen wat door meer respondenten wordt ervaren. Meerdere respondenten stelden dat in hun beleving moslims wereldwijd worden benadeeld en meer dan andere religies in aanmerking komen met negatieve stereotypen. Naast dat geradicaliseerde jongeren omschreven werden als slachtoffer van de maatschappelijke context, werd ook de islam als een door de maatschappij onderdrukte religie die meer dan andere religies te maken heeft met negatieve onterechte stereotypen.

Volgens vrijwel alle respondenten zouden deze negatieve stereotypen niet alleen voortkomen vanuit de aandacht voor radicalisering. Deze zouden ook te maken hebben met vrouwenemancipatie en agressie in het algemeen. Hierdoor zou een algemeen beeld ontstaan in Nederland over de islam, wat enkel negatieve kenmerken heeft.

“Er wordt alleen maar over het negatieve gesproken en uitvergroot. Waardoor mensen die geen kennis hebben van de islam, eigenlijk alleen maar een heel negatief beeld hebben van de islam. Wanneer je geen moslims kent, niet in een islamitisch land woont en alles alleen maar mee krijgt van televisie dan is de islam zo een verschrikkelijke religie.” (Layla, 24)

Deze gevoelens van Layla werden door vrijwel alle respondenten gedeeld. Zij gaven aan dat zij het idee hebben dat er alleen maar negatief over de islam in de Nederlandse media en politiek wordt gesproken. Dit zou er vervolgens toe leiden dat moslims in Nederland veel te maken krijgen met negatieve stereotypen. Youssef gaf bijvoorbeeld aan dat hij vaak wanneer

41

hij niet-moslims in zijn omgeving aanspreekt op uitspraken die zij doen over de islam te horen krijgt dat hij de uitzondering is en dat hij “een goede” is. Meerdere respondenten gaven aan regelmatig in hun dagelijks leven te ervaren dat er negatieve stereotypen over moslims en de islam zijn. Zo vertelde Ilias over zijn moeder die bekeerd is tot de islam en over hoe haar directe omgeving daarop reageerde. Haar familie en vrienden hadden het er volgens hem erg moeilijk mee dat zij besloot te bekeren tot de islam, omdat zij dit associeerden met onderdrukking en radicaliseren. Volgens hem zou dit anders zijn als zij ervoor gekozen had zich tot boeddhisme te bekeren en reageren mensen heftiger omdat zij zoveel negatieve associaties hebben met de islam. Wederom wordt de islam beschreven als een religie, die meer dan andere religies, geassocieerd wordt met negatieve vooroordelen.

Verder gaven respondenten ook allemaal aan dat islamitische terroristen als gevaarlijker en onmenselijker worden neergezet dan andere criminelen. Aïcha gaf bijvoorbeeld aan dat zij het vreemd vindt dat in Nederland Willem Holleeder uitgenodigd wordt bij televisieprogramma’s. In haar beleving is hij één van de grootste criminelen van Nederland, maar wordt hij niet als gevaarlijk gezien en wordt hij uitgenodigd bij een programma waar hij omringd is door een publiek van studenten3 en wordt dit niet gezien als een gevaar. Volgens Aïcha zou een islamitische terrorist nooit bij een dergelijk programma uitgenodigd worden omdat zij neergezet worden als gevaarlijker en onmenselijker dan andere criminelen. Dit zou ook terug te zien zijn in berichtgeving in de media over verschillende terroristische aanslagen, zo zou wanneer de dader wit is krantenkoppen veel milder zijn en zouden bijvoorbeeld kinderfoto’s van deze persoon geplaatst worden. Wanneer de dader een moslim is zou echter nooit geschreven worden over hun achtergrond of kinderfoto’s gepubliceerd worden. Dit zou volgens haar zijn omdat men islamitische aanslagplegers niet als menselijk wil zien. Meerdere respondenten gaven aan te ervaren dat islamitische criminelen en aanslagplegers sterker veroordeeld worden en dat hun acties altijd geassocieerd worden met hun geloof.