• No results found

Voor hen is Wiecher de bezadigde flinke jongen, die wel wat buitensporig is in zijn gevoelens voor natuur en vee, toch ten slotte hun zoon is en hun wenschen zal

vervullen. Wiecher leest veel en dan

zulke wonderlijke boeken. Dat deze boeken zijn zin voor romantiek aankweeken,

daar hebben zijn ouders geen begrip van. Dat lees je en dan vergeet je 't weer. Dat

er wat van achter blijft, diep in Wiecher's hart, dat zijn ontvankelijk gemoed hier

volkomen in op gaat en er door wordt ingenomen, is iets wat voor hen niet bestaat.

Als Wiecher ‘'t er aan toe hef’, dan zal hij wel trouwen. Dat dit naar den zin van

zijn ouders, vooral van zijn vader zal zijn, met een meisje van zijn stand en vermogen,

daaraan twijfelen ze geen oogenblik. Mag hij ook al eens een keer uitgaan met een

ander meisje, dat is maar ‘löslooperij’ en is voorbij als de gelegenheid over is. En

dat de voortdurende omgang met een meisje als Roelfien, beter ontwikkeld dan menig

ander boerenmeisje, aantrekkelijk kan zijn en liefdegevoelens in Wiecher kan

opwekken, nee daaraan denken ze niet.

Zou Wiecher het hun zelf vertellen, dan zullen ze er om lachen en Wiecher voor

mal verklaren. Zoo zal Wiecher zich niet vergeten. Die weet wel wat hij aan z'n geld

en stand, maar vooral aan zijn vader verplicht is. Zijn vader zal het hem nooit

vergeven, hoe lief hij zijn kind ook heeft, als hij een meisje beneden zijn stand zou

trouwen. Dat weet Wiecher wel, meent Harm en daarom is er geen sprake van, dat

zooiets kan gebeuren. Ze denken er niet aan, zóó behoort het tot de onmogelijkheden.

En zij gaan voort Roelfiens voortreffelijkheid te roemen, haar aan te halen en te

behandelen als hun kind. Voor Wiecher en Roelfien, is het niet anders, als dat zij

een verbintenis tusschen hen beiden niet alleen zullen goedkeuren, neen, toejuichen.

Daarom is Wiecher ook volstrekt niet geheim met zijn liefde. Hij laat zijn voorkeur

voor het meisje, dat hij zoozeer liefheeft, duidelijk merken. En voor Roelfien moeten

alle bedenkingen en bezwaren wel wegvallen, als zij ziet

hoe men haar waardeert en hoe welkom zij is in het huis, dat zij bijna als het hare

beschouwt. Ze voelt zich er hoe langer hoe meer thuis. Ze heeft het bestuur over alles

en Harm en Fennechien laten alles aan haar over.

Als eindelijk na zorgvolle dagen, de beterschap intreedt, wordt dit naast de kunde

van den dokter, vooral geweten aan Roelfiens goede verpleging. Allen zijn haar

dankbaar, niet het minst de zieke. Als zij daar ligt, nu meestal wakker, de groote

keuken in kijkend, denkt zij aan haar kinderen, die daar ook lagen in hun ziekte.

Zooals Roelfien haar helpt en verpleegt, zoo heeft zij het zes keer gedaan. Nu een

klein kind, dan een half volwassen, eenmaal een jonge man van 18 jaar. Dat was het

moeilijkst. Hoe heeft ze gezorgd en gewaakt, hoe heeft ze gestreden om het behoud

van haar kind. Het mocht niet baten. Luut, de naamgenoot van haar schoonvader, al

zoo groot en zoo'n goede hulp. Hij begreep het zoo goed, dat er geen hoop voor hem

was. O, dat was zoo zwaar. Troosten, waar geen troost was, helpen, waar geen hulp

kon baten. En dan, Dina, die al uit school was en zoo flink begon mee te helpen in

huis en hof. Dina, genoemd naar haar vroeg gestorven moeder en die haar daarom

zoo lief was. Hoe was ze ineen gekrompen van angst, toen ze haar hoorde hoesten.

Ach, ze wist zoo goed, wat dat beteekende. Daar was geen helpen aan. Altijd was

de herinnering aan die hoest met haar gegaan. In haar ouders huis had zij die gehoord

en daar had ze zooveel verwoestingen gebracht. Als door een wonder was zij zelf

gespaard gebleven, net als nu Wiecher. Ook zij was de eenig overgeblevene van vijf

kinderen. Wel was haar oudste broer volwassen en zelfs getrouwd; maar was hij ook

niet, voor hij dertig was, gestorven? En zijn beide kinderen, hoe moesten ze verzorgd

en gekweekt worden om met ‘kunst en vliegwerk’, zooals Harm het noemde,

in leven te blijven, om van gezond zijn maar niet te spreken. Gelukkig, dat zijn

weduwe flink en gezond was. Haar moeder was jong gestorven, haar vader sukkelde

altijd. Zij alleen was sterk en gezond. Altijd in een omgeving van angst en zorg, was

ze blij er uit te kunnen gaan, toen Harm Luten om haar kwam. Meegaande en

aanhankelijk van natuur, een beetje romantisch, liet ze zich door den sterken,

onafhankelijken man met zijn vasten wil, gaarne leiden. In huishoudelijke zaken liet

Harm haar begaan, maar verder was hij de baas. Hij regeerde alles en Fennechien

was maar al te blij hem het roer te kunnen overlaten. Eerst was haar huwelijk met

Harm, dien ze zeer lief had, een wereld van geluk en vreugde geweest. Wel kwamen

er veel kinderen, maar ze waren flink en gezond en hun ruime middelen konden haar

alle noodige hulp verschaffen. Toen kwam de tegenslag. Jaar op jaar ziekte en meestal

een sterfgeval. Steeds meer neigde haar wil zich naar dien van haar man, die sterker

dan zij, gesloten en stroef, zijn leed verborg en zijn zorgen voor zich zelf hield.

Vrouw Luten kijkt naar Roelfien. Zij moet altijd aan Dina denken als ze Roelfien

ziet. Dina was even oud als Roelfien, ging met haar naar school en speelde met haar.

Doordat hun beider woning wat buiten het dorp stond en vrij dicht bij elkaar, waren

ze als vanzelf op elkaar aangewezen. De vriendschap, die er altijd had bestaan

tusschen Luten en Frieling werd door den omgang der kinderen onderling en de

groote hulpvaardigheid ‘bij nood en dood’ van Rieks en Annechien steeds vaster.

Overal en altijd hielp men elkaar, zonder naar tijd of geld te vragen. Ze is er zoo aan

gewend, dat van Frieling's de hulp komt.

O, ze houdt zooveel van Roelfien. Als Wiecher eens trouwt en dat hoopt vrouw

Luten vurig, zal het een groote leegte geven, als Roelfien niet meer komt. Hoe graag

ze Wiecher ook getrouwd ziet, toch

zwaart haar de gedachte aan een vreemde, jonge vrouw. Zoo vaak tracht ze zich er

in te denken, hoe zal het zijn, als er een vrouw introuwt en haar plaatsje in het gezin

inneemt. Ze hoopt, dat het een meisje als Roelfien zal zijn, zacht en vriendelijk met

zorgende hand. Ze gaat de meisjes, die ze denkt dat voor Wiecher in aanmerking

komen, eens langs. In haar dorp zijn er niet veel en daar buiten komt Wiecher haast

nooit. Zij kent al de boerenfamilie's en weet waar er jonge meisjes zijn. Slechts

weinigen zijn er, die ze voor Wiecher zou wenschen. Wiecher moet vooral een

trouwen uit een sterke familie, want soms denkt ze wel, dat zij het is, die de kiem

der ziekte op haar kinderen heeft overgebracht. Zijn in haar ouders huis ook niet

zooveel kinderen gestorven, groot en klein? Maar ze wil het niet gelooven. Zij zelf

was ze toch altijd gezond. Mijmerend ligt ze daar, nu ze zooveel tijd heeft, om te

denken.

Langzaam sterkt vrouw Luten aan en als ze eindelijk eens weer op mag zitten bij

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN