• No results found

Wie beschermt slachtoffers tegen secundaire victimisatie?

In document Een keer is erg genoeg (pagina 54-57)

‘Het strafrecht’ moet secundaire victimisatie voorkomen en beperken, onder meer door goede slachtofferzorg, waaronder een correcte bejegening en informatieverstrekking aan het slachtoffer. Welke taak hebben de verschillende actoren in het strafproces hierin, en wie is verantwoordelijk voor het grote geheel? Wie kan anderen aanspreken op hun handelen? En wiens taak is het om positie te kiezen voor het belang van het slachtoffer tegenover andere belangen? Hieronder bespreken we de taakopvattingen op dit punt van de betrokken actoren. Eerst schetsen we kort het juridisch kader.

3.5.1 Juridisch Kader

De aanwijzingen met betrekking tot slachtofferzorg, bejegening en informatieverstrekking richten zich met name tot politie en openbaar ministerie. De taak van rechters en RC's is minder uitgewerkt.

De Aanwijzing slachtofferzorg, die zich richt tot politie en OM, benoemt een aantal basistaken in de zorg voor slachtoffers. Als uitgangspunten gelden:

ƒ Een correcte en waar nodig een persoonlijke bejegening van het slachtoffer

ƒ Informatieverstrekking aan het slachtoffer, waarbij geldt dat deze informatie zo snel

mogelijk aan het slachtoffer moet worden verstrekt en tevens dat deze informatie duidelijk en relevant is

ƒ Het zoveel mogelijk benutten van de mogelijkheid tot schaderegeling in het kader van de

afhandeling van de strafzaak.

De Aanwijzing mensenhandel geeft de opdracht rekening te houden met het feit dat het misdrijf mogelijk psychische gevolgen heeft voor het slachtoffer.

De Handleiding gedragscode OM geeft het Openbaar Ministerie een belangrijke taak in het opkomen voor de belangen van slachtoffers: ‘De medewerker van het OM heeft een bijzondere zorg ten opzichte van slachtoffers van delicten en hun naasten. Hij spant zich in hun belangen naar behoren

te behartigen’. En meer specifiek ten opzichte van getuigen: ‘De medewerker van het OM spant zich ervoor in dat getuigen niet meer worden belast door het geven van een getuigenis dan in het belang van een goede rechtspleging noodzakelijk is. Hij neemt zo nodig maatregelen om de lichamelijke en geestelijke integriteit, alsmede de goederen van getuigen en hun naasten te beschermen’. Volgens de Aanwijzing spreekrecht heeft het OM ook een verantwoordelijkheid ten aanzien van degene die gebruik maakt van het spreekrecht: de officier van justitie behoedt het slachtoffer zoveel mogelijk voor (te) indringende vragen van verdachte of verdediging, naast de taak die de rechter ter zitting heeft (Aanwijzing spreekrecht). Daarnaast bevat de Handleiding gedragscode OM een aantal bepalingen die niet specifiek ten aanzien van slachtoffers gelden, maar wel voor hen relevant kunnen zijn:

ƒ De medewerker van het OM voert zijn werkzaamheden uit met eerbiediging van de

inherente menselijke waardigheid, zonder aanzien van persoon en status, en zonder te discrimineren naar godsdienst, geslacht, seksuele geaardheid, nationale afkomst, etniciteit, huidkleur, leeftijd of andere grond;

ƒ De medewerker van het OM voert zijn werkzaamheden eerlijk, onpartijdig, objectief en

onbevreesd uit.

In de nieuwe Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces is opgenomen dat – in zijn algemeenheid - de officier van justitie zorg draagt voor een correcte bejegening van het slachtoffer (art. 51a lid 2 Sv (nieuw), en dat op de terechtzitting de voorzitter hier zorg voor draagt (art. 288a Sv, gewijzigd).

3.5.2 De praktijk: de politie

Door een rechercheur wordt opgemerkt dat de feitelijke zorg van de politie voor slachtoffers in de laatste jaren minder is geworden. De politie haalt en brengt slachtoffers bijvoorbeeld niet meer. Dit wordt verklaard vanuit de behoefte om de objectiviteit te waarborgen:

“Je hebt een neutrale rol, met oog voor het slachtoffer”.

De slachtofferondersteuners zijn het er over eens dat de bejegening door de afdeling zeden in het algemeen goed is. Zij zien meer problemen op het niveau van de gewone wijkbureaus/ basisdienst. Slachtoffers worden bijvoorbeeld niet serieus genomen wanneer zij aangifte willen doen of worden niet teruggebeld wanneer dat wel is beloofd.

In de praktijk verschilt de mate waarin de politie contact houdt met het slachtoffer en het slachtoffer informeert sterk. Een respondent geeft aan dat de politie contact houdt met het slachtoffer gedurende het hele strafproces en het slachtoffer voorbereidt op de diverse stadia van strafproces. Een ander zegt dat de politie contact heeft met het slachtoffer en deze informeert totdat de zaak wordt ingezonden aan het OM, maar daarna geen enkel zicht meer op de zaak heeft. En dan is er de tussenweg:

“In beginsel houdt de taak van de politie op als het PV is ingestuurd, het is dan de taak van slachtofferzorg van het OM. Maar wij voelen ons ook verantwoordelijk als iemand gehoord moet worden bij de RC. We doen navraag of iemand is heengezonden en zorgen dat het slachtoffer daarover wordt geïnformeerd, omdat we weten dat dit voor het slachtoffer van groot belang is. Het verschil tussen de politie en het OM is dat wij de emotie gezien hebben, voor het OM is het papier.”

Een zedenrechercheur merkt op dat het niet goed is wanneer het slachtoffer aan de politie blijft hangen. De politie heeft ook de tijd en deskundigheid niet voor het bieden van echte nazorg.

Voor wat betreft de afweging van belangen stelt een zedenrechercheur dat hij zich geen zaak kan herinneren waarin hij het belang van een slachtoffer niet voorop heeft gesteld. Maar ook wordt gezegd dat de politie in zijn werk niet bezig is met het meten van ‘wat zijn de gevolgen voor het slachtoffer’. Door de zedenpolitie wordt aangegeven dat zedenrechercheurs alerter zijn op de mogelijke belasting van het slachtoffer dan algemene rechercheurs/de basis politiedienst. De laatsten missen de deskundigheid in het omgaan met slachtoffers. Dit wordt bevestigd door de slachtofferondersteuners.

Heel soms gaat de politie naar de zitting, met name in zware zaken, om te zien hoe een zaak afloopt, maar ook om te leren: hoe wordt het onderzoek gewogen. De politie heeft dan geen contact met het slachtoffer, vanuit het oogpunt van neutraliteit. Maar:

“Achteraf hoor je wel dat slachtoffers de aanwezigheid van de politie waarderen”.

3.5.3 De praktijk: het OM

De meeste officieren van justitie geven aan dat het moeilijk balanceren is tussen enerzijds de waarheidsvinding en het onderzoeksbelang en anderzijds het slachtofferbelang. Opvallend zijn desondanks de verschillen in opvatting over hun taak met betrekking tot de bescherming van de belangen van het slachtoffer. Zo kiest een officier zeer nadrukkelijk voor het belang van de waarheidsvinding. De belangen van het slachtoffer kunnen daar zo nodig voor wijken:

"Het is belangrijk om te benadrukken dat we geen belangenbehartigers zijn. We zijn geen advocaat van het slachtoffer".

Een andere officier stelt juist dat binnen het strafrechtsysteem het OM wel degelijk de meest aangewezen instantie is om de slachtofferbelangen te behartigen. Daarbij gaat het niet alleen om de individuele belangen (waar ook een slachtofferadvocaat een belangrijke rol in kan spelen), maar ook om het algemene slachtofferbelang: het OM is verantwoordelijk voor de acceptatie van het strafrechtsysteem in de samenleving, en tevreden slachtoffers horen daarbij.

De meeste rechters en RC’s verwijzen ook naar het OM voor de bescherming van de belangen van het slachtoffer, bijvoorbeeld als het gaat om de veiligheid van het slachtoffer of het geven van uitleg over een uitspraak. Een RC:

“Het is niet de taak van de RC om maatregelen te treffen voor de veiligheid van de getuige. De kwestie van de veiligheid is aan het OM.”

En een rechter:

“De officier van justitie is de vertegenwoordiger van de maatschappij die het voor het slachtoffer tot een bevredigend einde moet brengen”.

3.5.4 De praktijk: de rechter-commissaris

Ook bij RC’s zien we verschillen in taakopvatting. Zo ziet een RC het als een belangrijke taak van de onderzoeksrechter om een getuige verklaringsbereid te krijgen:

“Dat doe je door een respectvolle bejegening, het geven van informatie en door dingen te regelen die maken dat een getuige wel wil of kan verklaren. Allemaal dingen die ook van belang zijn bij het voorkomen van secundaire victimisatie”.

Een aantal RC’s geeft expliciet aan dat het hun taak is om een slachtoffer tijdens het verhoor te beschermen tegen intimiderende of provocerende vragen van de advocaat van de verdachte, en om door middel van tegenvragen het slachtoffer de gelegenheid te geven uitgelokte statements te nuanceren. Een andere RC ziet het daarentegen in het geheel niet als zijn taak om de belangen van het slachtoffer af te wegen:

“Ons strafproces draait om de verklaring van de getuige. Ik maak geen afweging omdat dat niet mijn taak is. Ik zit hier om de format van de strafzaak te doen.(…). Ik heb wel begrip voor slachtoffers en wil niet dat ze extra getraumatiseerd worden, maar het is nu eenmaal nodig. Ik kan me voorstellen dat mensen geen aangifte willen doen, maar ik vind dat dat wel zou moeten. Het recht moet zijn loop hebben.”

Een RC zou graag wat meer eenheid binnen het kabinet van RC's zien hoe je het horen van getuigen aanpakt. Nu heeft iedere RC zijn of haar eigen aanpak; er vindt geen afstemming plaats. Een andere RC acht de verschillen die er bestaan tussen de regio’s ook een groot goed:

3.5.5 De praktijk: rechters

Rechters zien voor zichzelf vooral een taak met betrekking tot de bejegening:

“Een koele benadering, geen rekening houden met de emoties van het slachtoffer en het niet tonen van inlevingsvermogen kunnen schade meebrengen. De rechter moet van het podium af”.

De meeste rechters zien ook een taak voor zichzelf weggelegd bij het beschermen van het slachtoffer op de zitting. Dat kan gaan over het beletten van intimiderende vragen, maar ook over het niet vlak naast de verdachte hoeven zitten (Zie hiervoor verder hoofdstuk 8).

Een rechter merkt op dat het een goede zaak zou zijn als er meer aandacht zou komen voor slachtofferzorg binnen de strafrechtketen. De aanbevelingen uit het onderhavige onderzoek zouden niet alleen in een onderzoeksrapport moeten staan, maar als klein document actief verspreid moeten worden onder rechters, officieren en netwerken van juridisch medewerkers.

In document Een keer is erg genoeg (pagina 54-57)