• No results found

6.0 Analyse

6.6.4 Wetenschappelijke reflectie

Op basis van de verklaringen die in de vorige paragraaf gegeven zijn voor de verschillen in het type beleidsinterventie tussen de gemeenten, wordt gereflecteerd op de drie centrale perspectieven in de literatuur, te weten het economische-, het design,- en het contextperspectief.

Economische factoren spelen een beperkte rol in de totstandkoming van het type beleidsinterventie. Volgens economische perspectieven in de literatuur stemmen gemeenten de interventies ten aanzien van sociaal ondernemerschap volledig af op de ontwikkelingen in- en gevolgen voor het marktproces. In de praktijk blijkt echter dat er veel meer factoren een rol spelen dan alleen economische. Gemeentelijke organisaties stemmen de interventies voor een gedeelte af op de ontwikkelingen in het marktproces. Economische perspectieven zijn daarin echter niet leidend en vormen niet de uitgangspositie. Wel zoeken gemeentelijke organisaties in de praktijk vooral de samenwerking op met sociaal ondernemers op beleidsterreinen waar er maatschappelijke

uitdagingen liggen. Deze uitdagingen vloeien vaak voort uit het feit dat er op sprake is van marktfalen (Howlett & Ramesh, 1993). Met name in de gemeente Den Haag bestaat er relatief veel

werkloosheid onder mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Dit is het gevolg van een groeiende mismatch tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt binnen de gemeente. Ook vormen teruglopende financiële middelen aanleiding om de samenwerking met sociaal ondernemers op te zoeken. Echter zijn economische factoren niet bepalend voor de wijze waarop er invulling wordt gegeven aan het beleid

83 hieruit wordt het meest passende beleidsinstrument gekozen om tot zo effectief mogelijke

beleidsvoering te komen. De vergelijking tussen verschillende soorten beleidsinstrumenten geven beleidsmakers de mogelijkheid om het meest geschikte beleidsinstrument te kiezen om zodoende het beleid vorm te geven (Fobé et al., 2014). De bevindingen laten zien dat de eigen

beleidsdoelstellingen worden gevormd naar aanleiding van de context van een gemeentelijke organisatie. Wanneer de eigen beleidsdoelstellingen zijn gevormd in het collegeakkoord, vormen deze gedurende een periode van vier jaar de uitgangspositie voor het gemeentelijke beleid. Het contextperspectief hanteert de context als uitgangspositie en stelt dat in elke situatie andere omstandigheden aanwezig zijn, waardoor andere beleidsinstrumenten worden ingezet om een beleidsdoel te realiseren (Hood, 1986).Wanneer de werkwijzen van de verschillende

gemeentelijke organisaties worden geanalyseerd, wordt in eerste instantie sterk vanuit de context beredeneerd. Dit blijkt enerzijds uit de documentenanalyse, waarin contextuele factoren het meest gekoppeld zijn aan sociaal ondernemerschap. Anderzijds benoemt de meerderheid van de

respondenten de context als meest leidend. Hierbij duiden de respondenten lokale ontwikkelingen en de politieke visie van wethouders als zeer belangrijk aan. De context vormt in eerste instantie de input voor het collegeakkoord waarin de belangrijkste beleidsdoelstellingen worden vastgelegd. Het college van burgemeesters en wethouders spreekt ambities uit op basis van de lokale ontwikkelingen die zich voordoen in de gemeente. Er wordt geanticipeerd op lokale ontwikkelingen en de behoeften van sociaal ondernemers spelen een belangrijke rol in het type beleidsinterventie. De meerderheid van de respondenten benoemt dat de context een leidende rol speelt in de interventies met betrekking tot sociaal ondernemerschap. In de interviews benoemen de respondenten dat het bestaansrecht van een gemeentelijke organisatie gevormd wordt door de behoeften van haar inwoners. Naast deze behoeften, speelt de politieke context een belangrijke rol. Hierbinnen is met name de politieke visie van wethouders van belang.

6.6.5 Samenvatting

In de analyse is aan de hand van de literatuur gereflecteerd op de werkwijzen van gemeentelijke organisaties ten aanzien van sociaal ondernemers. Ten gevolge hiervan zijn de verschillen in kaart gebracht tussen de gemeenten en zijn de verklaringen voor deze verschillen beschreven. Tot slot is gereflecteerd op de perspectieven in de literatuur.

De analyse laat zien dat er tussen gemeentelijke organisaties onderling diversiteit bestaat in de visie en definitie ten aanzien van sociaal ondernemers. Ook bestaat er diversiteit tussen

gemeentelijke organisaties in de centrale maatschappelijke thema’s waarop deze de samenwerking zoeken met sociaal ondernemers. De verklaring hiervoor is terug te vinden in de politieke context van een gemeente en de lokale ontwikkelingen die zich voordoen in de gemeente. De empirische

84 bevindingen hebben verder laten zien dat de beweringen uit de literatuur niet volledig

overeenkomen met de praktijk. In de laatste paragraaf is daarom gereflecteerd op de

wetenschappelijke perspectieven uit de literatuur. Op basis van de documentenanalyse en de

interviews is inzichtelijk geworden dat de politiek-bestuurlijke context de meest dominante rol speelt in de totstandkoming van beleidsinterventies ten aanzien van sociaal ondernemerschap. Binnen die context spelen met name politieke factoren en de lokale ontwikkelingen een belangrijke rol. In het volgende hoofdstuk worden deze bevindingen als onderdeel van de conclusie meegenomen in de beantwoording van de centrale vraagstelling.

85

7.0 Conclusies

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt op basis van de theoretische en empirische inzichten antwoord gegeven op de centrale vraagstelling. Dit onderzoek is uitgevoerd met als doel om te verklaren welke werkwijze de G4-gemeenten hanteren ten aanzien van sociaal ondernemerschap en waarom hiertussen verschillen bestaan. Dit heeft geleid tot de volgende centrale vraagstelling:

Wat verklaart de verschillen in het type beleidsinterventie dat de G4-gemeenten hanteren met betrekking tot sociaal ondernemerschap?

7.2 Type beleidsinterventie

Alvorens inzichtelijk gemaakt kon worden waarom er diversiteit bestaat tussen de interventies per gemeentelijke organisatie, is per gemeentelijke organisatie in kaart gebracht wat de werkwijze kenmerkt. De bevindingen laten zien dat alle vier de gemeentelijke organisaties gebruik maken van stimulerende beleidsinstrumenten (Schneider & Ingram, 1990) waarmee een vergroting en

versterking van de sector van sociaal ondernemers wordt nagestreefd. Te zien is dat gemeentelijke organisaties enerzijds de eigen organisatie beter willen afstemmen op de integrale werkwijze van sociaal ondernemers. Anderzijds richten de interventies van de gemeentelijke organisaties zich op het versterken van de kwaliteiten van sociaal ondernemers zelf en op het versterken van het maatschappelijke netwerk in de gemeente.

Naast deze overeenkomsten bestaan er ook verschillen. Zo heeft de definitie die gemeentelijke organisaties hanteren belangrijke gevolgen voor de samenwerking tussen

gemeentelijke organisatie en sociaal ondernemers. Waar er enerzijds gemeentelijke organisaties bestaan die ervoor kiezen om sociaal ondernemerschap open en breed te definiëren, daar kiezen andere gemeentelijke organisaties ervoor om een specifieke en afgebakende definitie te hanteren. Dit heeft tot gevolg dat een aantal sociaal ondernemers worden uitgesloten van samenwerking met de gemeentelijke organisatie. Een ander verschil is zichtbaar geworden op het gebied van

gemeentelijke financiering voor sociaal ondernemers. Enerzijds kiezen gemeentelijke organisaties ervoor om sociaal ondernemers alleen te ondersteunen in het vinden van kapitaal. Daar tegenover stellen andere gemeentelijke organisaties de eigen financiële middelen beschikbaar voor sociaal ondernemers. Tot slot bestaan er verschillen in de maatschappelijke thema’s die worden gekoppeld aan sociaal ondernemerschap. Waar de meeste gemeentelijke organisaties ervoor kiezen om sociaal ondernemerschap te koppelen aan verschillende maatschappelijke ontwikkelingen en beleidskaders in de gemeente, daar kiest één gemeentelijke organisatie ervoor om sociaal ondernemerschap specifiek vanuit één maatschappelijke ontwikkeling en één beleidskader te benaderen.

86

7.3 Verklarende factoren

Nadat de kenmerken van de werkwijzen in beeld zijn gebracht, zijn de praktische verklaringen hiervoor beschreven. De onderzoeksresultaten laten zien dat er overeenkomsten bestaan tussen de interventies in de vier gemeenten. Deze overeenkomsten zijn het gevolg van enkele macro-

ontwikkelingen, waaronder een verschuiving van de verzorgingsstaat naar de

voorwaardenscheppende staat, waardoor gemeentelijke organisaties niet altijd over de kennis en capaciteit beschikken om alle maatschappelijke doelstellingen in de gemeente zelfstandig te behartigen. Dit leidt ertoe dat elk van de vier gemeentelijke organisaties sociaal ondernemers als partners ziet in het realiseren van maatschappelijke doelstellingen. Gezien elk van de gemeenten er baat bij heeft dat sociaal ondernemers goed functioneren, maken alle vier de gemeentelijke

organisaties gebruik van stimulerende en faciliterende interventies.

De onderzoeksresultaten laten ook zien dat er verschillen tussen de gemeenten bestaan. De praktische verklaringen voor deze verschillen liggen grotendeels in de lokale ontwikkelingen die zich voordoen in een gemeente en de politieke achtergrond van de wethouder. Deze twee factoren op mesoniveau zijn het meest bepalend voor de wijze waarop er invulling wordt gegeven aan het type beleidsinterventie met betrekking tot sociaal ondernemerschap binnen de gemeentelijke

organisaties. Op basis van de bevindingen kan geconcludeerd worden dat hoge mate van lokale problematiek ertoe leidt dat de samenwerking met sociaal ondernemers ook op dat specifieke beleidsveld wordt gezocht. Zo kiezen gemeenten met minder lokale problematiek ervoor om de samenwerking aan te gaan met sociaal ondernemers op een bredere omvang van maatschappelijke uitdagingen dan gemeentelijke organisaties die te maken hebben met specifieke problematiek. Daarnaast speelt de politieke kleur een belangrijke rol. Ten aanzien van sociaal ondernemerschap zijn alle politieke partijen positief in de gemeente. Dit leidt tot breed draagvlak binnen een gemeente. De wijze waarop er invulling wordt gegeven aan het type beleidsinterventie hangt voor een groot deel echter af van de politieke kleur van de wethouder. Afhankelijk van deze politieke achtergrond, worden specifieke maatschappelijke thema’s aan sociaal ondernemerschap gekoppeld (Schneider & Ingram, 1990).

Verder laten de onderzoeksresultaten zien dat ook op microniveau factoren van invloed zijn op het type beleidsinterventie. Deze invloed is echter minder groot dan de bovenstaande twee factoren. Naast de politieke lijn, speelt ook de ambtelijke lijn een rol in de totstandkoming van het type beleidsinterventie. De ambtelijke organisatie heeft een belangrijke adviserende rol richting de politieke lijn. Dit betekent dat deze inhoudelijk gezien invloed hebben op de werkwijze die

gehanteerd wordt ten aanzien van sociaal ondernemers. Beleidsadviseurs zelf kunnen tot op zekere hoogte, op basis van de eigen beleidsvisie, invulling geven aan de beleidsinterventies (Fobé et al., 2014). Deze dienen wel binnen de politieke kaders uit het collegeakkoord en de wethouder te

87 passen. Daarnaast kan geconcludeerd worden dat de legitimiteit en doelbereiking van

beleidsinstrumenten een belangrijke rol speelt (Salamon, 2002). Niet alleen intern, maar ook naar actoren in de gemeente zelf moet gelegitimeerd worden waarom er wordt gekozen voor specifieke beleidsinstrumenten en dient verantwoord te worden wat de resultaten hiervan zijn. Tot slot worden de beleidsinterventies ten aanzien van sociaal ondernemen gestopt, ontwikkeld of hervormd naar aanleiding van beleidsevaluaties die plaatsvinden.

7.4 Wetenschappelijke reflectie

In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen drie verschillende perspectieven ten aanzien van het keuzeproces van beleidsinstrumenten (Howlett & Ramesh, 1993). Dit betreft een economisch-, een design- en een contextperspectief. Op basis van de kenmerken van deze perspectieven zijn in dit onderzoek drie toetsbare proposities opgesteld die tegengesteld zijn en elkaar uitsluiten.

Propositie 1: Gezien vrije marktwerking als uitgangspositie wordt gehanteerd, stemmen

gemeentelijke organisaties de interventies ten aanzien van sociaal ondernemerschap volledig af op de ontwikkelingen in- en gevolgen voor het marktproces.

De onderzoeksresultaten laten zien dat deze propositie niet wordt bevestigd. Waar economen veronderstellen dat overheid haar interventies volledig afstemtop de ontwikkelingen in- en gevolgen voor het marktproces, laten de bevindingen zien dat gemeentelijke organisaties de interventies in de praktijk in beginsel afstemmen op de maatschappelijke gevolgen. Geen enkele respondent legt een direct verband tussen de ontwikkelingen in het marktproces en het type beleidsinterventie. Ook in de documentenanalyse is deze factor in geen enkele gemeente het meest dominant. Wel spelen economische factoren een rol in het feit dat de gemeentelijke organisaties op zoek gaan naar nieuwe maatschappelijk partners zoals sociaal ondernemers. Teruglopende financiële middelen wordt hierbij als belangrijke macro-ontwikkeling benoemd door enkele respondenten.

Propositie 2: De eigen beleidsdoelstelling van de gemeentelijke organisaties is leidend in de keuze voor het type beleidsinstrument ten aanzien van sociaal ondernemerschap.

Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat deze propositie niet klopt. Ondanks dat de eigen beleidsdoelstelling wel een rol speelt in de keuze voor het type beleidsinterventie, is deze in eerste instantie niet het meest bepalend. Uit de antwoorden van de respondenten blijkt dat gemeentelijke organisaties onderaan de streep politiek bestuurd worden en dat veel beleidskeuzes vastliggen in het collegeprogramma. Dit collegeprogramma komt echter tot stand op basis van de ontwikkelingen die zich voordoen in de gemeente en op basis van de politieke context.

88 Propositie 3: De context van de gemeentelijke organisaties is leidend in de keuze voor het type

beleidsinstrument ten aanzien van sociaal ondernemerschap.

De bevindingen bevestigen deze propositie. Vijf van de zeven respondenten benoemen dat de context het meest bepalend is voor het type beleidsinterventie. Daarbij leggen alle respondenten een direct verband tussen de politieke achtergrond van bestuurders en het type beleidsinterventie. Ook in de documentenanalyse is het in elk van de gemeentelijke organisaties een contextuele factor die het meest benoemd wordt. De onderzoeksresultaten laten zien dat lokale gemeentelijke

ontwikkelingen op maatschappelijk vlak een belangrijke rol spelen in de wijze waarop het lange termijn beleid wordt ingevuld. In navolging hiervan wordt door de politieke achtergrond van wethouders en de burgemeester bepaald waar het zwaartepunt in het collegeprogramma wordt gelegd. Vervolgens hebben de gemeentelijke organisaties in samenspraak met sociaal ondernemers de interventies ontwikkeld. Tot slot is er sprake van een constante afstemming tussen enerzijds ontwikkelingen en behoeften in de omgeving en anderzijds de behoeften en beleidsvisie van de gemeentelijke organisatie.

7.5 reflectie onderzoek

7.5.1 Slotbeschouwing

In deze thesis is verklarend onderzoek gedaan naar de werkwijze die gemeentelijke organisaties hanteren ten aanzien van sociaal ondernemerschap en de verklaring die gegeven kan worden voor de verschillen die hiertussen bestaan. Hiervoor is in eerste instantie onderzoek gedaan naar het keuzeproces van beleidsinstrumenten. Met dit onderzoek is nieuwe kennis toegevoegd over de wijze waarop de theoretische perspectieven voorkomen in de praktijk, hoe deze zich tot elkaar verhouden en welke factoren een belangrijke rol spelen in het keuzeproces van beleidsinstrumenten ten aanzien van sociaal ondernemerschap. Daarnaast is met dit onderzoek kennis toegevoegd over sociaal ondernemerschap als ontwikkeling zelf. Er is inzicht verkregen over de positionering van sociaal ondernemerschap ten opzichte van andere hybride organisaties. Tevens is hierbij aandacht uitgegaan naar de definitie van sociaal ondernemerschap en de wijze waarop gemeentelijke organisaties hiermee omgaan.

Voor wat betreft het onderzoeksproces, zijn in navolging van het literatuuronderzoek interviewvragen ontwikkeld en zijn per gemeentelijke organisatie diverse documenten geanalyseerd die betrekking hebben op sociaal ondernemerschap. Deze combinatie van onderzoeksmethoden is ten goede gekomen aan de externe validiteit van dit onderzoek. In totaal zijn zeven interviews afgenomen. In navolging van de interviews zijn de resultaten beschreven en is aan de hand van de literatuur gereflecteerd op de empirische bevindingen waarna conclusies zijn getrokken. Tot slot zijn aanbevelingen voor vervolgonderzoek opgenomen.

89

7.5.2 Kritische reflectie

Literatuur

Aanvankelijk was het doel van het onderzoek om de effecten van het (interactieve) beleid van gemeentelijke organisaties te meten ten aanzien van sociaal ondernemerschap. Het theoretisch kader in dit onderzoek was gericht op interactief beleid, de verschillende fasen in het beleidsproces en uitwerkingen van interactief beleid in de praktijk. Tijdens twee oriënterende gesprekken met gemeentelijke organisaties bleek echter dat sociaal ondernemerschap een dusdanig nieuwe ontwikkeling is, dat gemeentelijke organisaties nog niet toe waren aan het meten van de effecten. Dit heeft tot gevolg gehad dat het beoogde onderzoek nog niet uitgevoerd kon worden. Als leerpunt kan hieruit meegenomen worden dat de oriëntatie in het vervolg uitgebreider moet alvorens met de inhoud aan de slag gegaan wordt. Tijdens de gesprekken gaven de gemeentelijke organisaties daarbij wel direct aan dat deze het interessant vonden om te zien hoe andere gemeentelijke organisaties omgaan met sociaal ondernemerschap, tegen welke uitdagingen deze aanlopen en waarom deze een specifieke werkwijze toepassen. Dit is aanleiding geweest om het onderzoek te wijzigen naar de huidige vorm.

Voor wat betreft het theoretisch kader betekende dit dat het zwaartepunt verplaatst zou worden naar de theorie over beleidsinstrumenten en het keuzeproces dat hiertoe leidt. Ondanks dat de belangrijkste stromingen en theorieën goed belicht zijn, had er achteraf een extra verdiepingsslag gemaakt kunnen worden. Omwille van het tijdspad in het scriptieproces is ervoor gekozen om op een zeker moment door te gaan met de dataverzamelingsmethode. Het zou van toegevoegde waarde zijn geweest wanneer er nog meer theoretische modellen met elkaar vergeleken zouden worden. Aan de hand hiervan had gedetailleerder gereflecteerd kunnen worden op de werkwijzen van de

gemeentelijke organisaties. Hierdoor zouden de verschillen en de verklarende factoren nog beter in kaart gebracht kunnen worden.

Onderzoeksmethode

Wanneer dit onderzoek nogmaals uitgevoerd zou worden, zou meer tijd geïnvesteerd worden in de operationalisering van de economische perspectieven en het designperspectief uit de literatuur. Zoals in de literatuur zelf al werd aangegeven, zijn de economische perspectieven zoals die in de theorie worden geschetst, niet helemaal in lijn met de praktijk. Dit werd ook duidelijk in de loop van dit onderzoek. Net als het designperspectief uit de literatuur, is ook de praktische toepasbaarheid van economische perspectieven kleiner. Tijdens de operationalisering was het eenvoudiger om de contextuele factoren, zoals politieke kleur en behoeften van sociaal ondernemers, te

operationaliseren dan economische- en designperspectieven. Desondanks hadden de economische- en designperspectieven nog beter geoperationaliseerd kunnen worden. De eerste stap hiervoor kan

90 in het vervolg gezet worden door in het theoretisch kader een grotere diversiteit aan onderzoeken te raadplegen waarin een soortgelijk onderzoeksmechanisme is gehanteerd.

Verder laten de interviews zien dat de politieke context een belangrijke rol speelt in de totstandkoming van het type beleidsinterventie. Ondanks dat de huidige respondenten en interviews toereikend waren om een antwoord de vinden op de probleemstelling, had er meer aandacht

besteed kunnen worden aan het vinden van respondenten met een politieke achtergrond. Hierbij moet vermeld worden dat in elk van de gemeenten wel is geprobeerd om raadsleden te bereiken. Hiervoor is de ‘sneeuwbalmethode’ gehanteerd waarin de huidige respondenten zijn gevraagd om contactgegevens van nieuwe potentiële respondenten. Gezien veel raadsleden de werkzaamheden als raadslid naast een andere functie vervullen, stonden deze niet open voor een interview. Achteraf gezien hadden nog meer politieke partijen benaderd kunnen worden om toch een interview met een raadslid te realiseren. Tijdens het huidige onderzoeksproces is ervoor gekozen om alleen politieke partijen te benaderen die een motie ten aanzien van sociaal ondernemerschap hebben geschreven. Om de externe validiteit toch zoveel mogelijk te waarborgen is er vervolgens voor gekozen om per gemeente niet één, maar twee beleidsadviseurs te interviewen.

Betrouwbaarheid en validiteit

Ten behoeve van de betrouwbaarheid van het onderzoek zijn de onderzoeksprocessen zoveel mogelijk gestandaardiseerd. Dit betekent dat op gestructureerde wijze is beschreven hoe de onderzoeksdata zijn verkregen en dat de dataverzamelingsmethode zoveel mogelijk is

gestandaardiseerd. Desondanks blijft er binnen kwalitatief onderzoek ruimte voor interpretatie. Wanneer dit onderzoek opnieuw uitgevoerd zou worden, kan in de documentenanalyse nog een verbeterslag gemaakt worden. In de huidige opzet is bekeken hoe vaak een variabele direct aan sociaal ondernemerschap gekoppeld is. Achteraf gezien had nog nauwkeuriger toegelicht kunnen worden wat er precies onder een directe koppeling wordt verstaan en in welke vormen een factor in de documenten benoemd kon worden.

Ten aanzien van de validiteit kenmerken casestudies zich vaak door een hoge interne validiteit en een lagere externe validiteit. Gezien er in dit onderzoek maar enkele casussen zijn