• No results found

Definitie van sociaal ondernemerschap

2.6 Wat is sociaal ondernemerschap?

2.6.5 Definitie van sociaal ondernemerschap

De literatuur laat zien dat er veel tegenstrijdigheden bestaan omtrent de definiëring van sociaal ondernemerschap. Dit leidt tot een grote hoeveelheid aan verschillende definities. Op basis van de

31 bovenstaande paragrafen worden de meest veelvoorkomende kenmerken van sociaal

ondernemerschap op een rijtje gezet:

- Zelfstandig inkomsten genereren en niet afhankelijk zijn van subsidies en donaties - De opbrengsten herinvesteren in de maatschappelijke doelstellingen

- Het realiseren van maatschappelijke doelstellingen staat boven financiële doelstellingen - Een duurzame en innovatieve werkwijze

- Toepassen van technieken uit de private sector ten behoeve van de efficiëntie en effectiviteit

Dit leidt tot de volgende definitie van sociaal ondernemerschap:

‘sociaal ondernemerschap is het expliciet nastreven en realiseren van maatschappelijke doelstellingen door ondernemingen op een duurzame en innovatieve wijze. Hierbij wordt de

meerderheid van de inkomsten zelfstandig gegenereerd en worden meetbare doelen nagestreefd op maatschappelijk en financieel gebied om zodoende de prestaties te kunnen evalueren en

stelselmatig te verbeteren.’

Het feit dat sociaal ondernemers de commerciële en maatschappelijke activiteiten met elkaar combineren, maakt dat deze zelfvoorzienend zijn en niet afhankelijk zijn van overheden of fondsen. Dit is een belangrijk verschil ten opzichte van burgerinitiatieven en andere hybride organisaties zoals bijvoorbeeld woningcorporaties. Zo is in de Woningwet van 1 juli 2015 bepaald dat commerciële en maatschappelijke activiteiten van woningcorporaties losgekoppeld dienen te worden van elkaar. Op die wijze is de continuïteit van de corporatie gewaarborgd doordat commerciële activiteiten geen gevaar opleveren voor maatschappelijke activiteiten. Tevens kan de overheid controleren of geld dat bestemd is voor sociale woningbouw ook daarvoor wordt ingezet (Rijksoverheid*, z.d.).

2.6.6 Samenvatting

In het tweede gedeelte van het theoretisch kader stond sociaal ondernemerschap centraal. In de voorgaande paragrafen is inzichtelijk gemaakt welke ontwikkelingen ertoe hebben geleid dat de overheid steeds meer een voorwaardenscheppende rol vervult in de samenleving. Ten gevolge hiervan staan er andere actoren op om maatschappelijke taken van de overheid over te nemen. Dit heeft geleid tot de opkomst van hybride organisaties die zowel in het private als publieke domein actief zijn. Sociaal ondernemers zijn hybride organisaties daar deze het oplossen van

maatschappelijke uitdagingen als belangrijkste doel hanteren en daarbij een commercieel verdienmodel hebben. Dit maakt dat er in de literatuur geen éénduidigheid bestaat rondom de definitie van sociaal ondernemers. In dit hoofdstuk is daarom in kaart gebracht wat sociaal ondernemerschap precies betekent, hoe het in de literatuur zoal wordt gedefinieerd en welke definitie er in dit onderzoek centraal staat. Hiermee is deelvraag 2 beantwoord. Ook is duidelijk

32 geworden waarom gemeentelijke organisaties kansen zien in sociaal ondernemerschap. Het is van belang dat dit helder is alvorens in de hoofstukken vier en vijf wordt beschreven hoe gemeentelijke organisaties invulling geven aan sociaal ondernemerschap. In navolging van de voorgaande

paragrafen worden in de volgende paragraaf de centrale onderzoeksvariabelen gedefinieerd.

2.7 Onderzoeksmechanisme

2.7.1 Causaal verband

In de voorgaande paragrafen is beschreven welke perspectieven er in de literatuur bestaan ten aanzien van de keuze voor het type beleidsinterventie door gemeentelijke organisaties. Tevens is beschreven welke vormen van overheidsinterventie er onderscheiden kunnen worden. Op basis hiervan zijn in deze paragraaf de centrale onderzoeksvariabelen gedefinieerd. In dit onderzoek is gewerkt met drie onafhankelijke variabelen en één afhankelijke variabele. Voor de onafhankelijke variabelen binnen dit onderzoek, ‘economische-, contextuele- en technische factoren’ zijn de

volgende definities gehanteerd: ‘De economische factoren zijn de factoren die betrekking hebben op het marktproces en de financiële ontwikkelingen in de gemeente. ‘De contextuele factoren zijn de factoren vanuit de omgeving van de gemeente die meespelen in de keuze voor het type

beleidsinterventie’. ‘De instrumentele factoren zijn de specifieke kenmerken van de afzonderlijke beleidsinstrumenten die, gebaseerd op de beleidsdoelstelling, meespelen in de keuze voor het type beleidsinstrument.

Ter definiëring van de afhankelijke variabele binnen dit onderzoek, ‘het type

beleidsinterventie met betrekking tot sociaal ondernemerschap, is de volgende definitie gehanteerd: ‘De keuze voor één of enkele specifieke beleidsinstrumenten waarmee de gemeente het gedrag van burgers en actoren probeert te beïnvloeden om daarmee de beleidsdoelstellingen met betrekking tot sociaal ondernemerschap te realiseren.’

Op basis van de drie proposities in het theoretisch kader wordt de relatie tussen de

onderzoeksvariabelen onderzocht. De proposities zijn gekoppeld aan een theoretische stroming die betrekking heeft op het type beleidsinterventie. Zo wordt getoetst of economische-, design-, of juist contextuele factoren bepalend zijn voor het type beleidsinterventie. De drie proposities zijn gevormd vanuit de insteek dat één van de drie perspectieven het meest bepalend is voor het type

beleidsinterventie. Het onderzoek als geheel is uitgevoerd vanuit de veronderstelling dat er een causale relatie bestaat tussen het type beleidsinterventie en de economische, contextuele- of instrumentele factoren (Blatter & Haverland, 2012). Er bestaat dus een directe oorzaak gevolg relatie tussen de onderzoeksvariabelen. In de volgende paragraaf is het onderzoeksmechanisme

33

34

3.0 Onderzoeksontwerp

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het onderzoeksontwerp in kaart gebracht en wordt beargumenteerd wat de achterliggende gedachte is van de keuzes die hierin zijn gemaakt. Het belangrijkste doel hiervan is om een model te ontwikkelen waarmee conclusies getrokken kunnen worden met betrekking tot de variabelen in dit onderzoek. In de eerste twee paragrafen worden de onderzoeksmethode, de onderzoeksstijl en de casus selectie toegelicht. In paragraaf drie worden de centrale

onderzoeksvariabelen geoperationaliseerd. Tot slot wordt in paragraaf vijf de

dataverzamelingsmethode besproken en wordt in paragraaf zes toegelicht hoe er rekening is gehouden met de betrouwbaarheid en de validiteit van het onderzoek.

3.2 Methode

3.2.1 Methode en onderzoeksstijl

Een casestudy onderzoek wordt door Yin (2009) gedefinieerd als een empirisch onderzoek waarin één bepaald fenomeen, waarvan de grenzen niet volledig helder zijn, in de diepte wordt onderzocht in de context van de realiteit. Binnen dit onderzoek wordt een vergelijkende casestudy uitgevoerd. Een voordeel hiervan is dat er meerdere casussen worden onderzocht en de uitkomsten met elkaar vergeleken kunnen worden. Dit komt ten goede aan de mate waarin de onderzoeksresultaten

gegeneraliseerd kunnen worden naar andere gemeenten. Het onderzoek richt zich op de factoren die van invloed zijn op het type beleidsinterventie in vier verschillende gemeenten om zodoende te verklaren waarom deze een andere werkwijze hanteren ten aanzien van sociaal ondernemers. Daarmee is dit onderzoek verklarend van aard. In dit onderzoek is sprake van een ‘y-centered research design’. Dat wil zeggen dat er onderzocht wordt hoe variatie in de afhankelijke variabele (het type beleidsinterventie) verklaard kan worden. Volgens Blatter & Haverland (2012) starten dit soort onderzoeken in de veronderstelling dat er een veelvoud van factoren gezamenlijk

verantwoordelijk zijn voor de variatie in de afhankelijke variabele. In dit onderzoek wordt gezocht naar causale of sociale mechanismen, ook wel oorzaak-gevolg relaties, die variatie in de afhankelijke variabele verklaren. Blatter & Haverland (2012) spreken daarom ook wel over de ‘causal-process tracing approach’.

Gerring (2007) stelt dat het op basis van één of enkele casussen niet mogelijk is om hypothesen of proposities definitief te bewijzen of te verwerpen en te generaliseren naar andere onderzoekseenheden. Casestudies hebben volgens de auteur met name een nuttige functie in het verhelderen van de relatie tussen verschillende onderzoeksvariabelen. Dit onderzoek is daarmee deels deductief (theorie toetsend) maar voornamelijk inductief (theorie bouwend) van aard. Vanuit

35 bestaande theoretische inzichten worden proposities gevormd en getest. De onderzoeksresultaten kunnen in een toekomstig deductief onderzoek getoetst worden binnen een grotere

onderzoekspopulatie. Binnen dit onderzoek wordt er een kwalitatieve onderzoeksmethode

gehanteerd. Het gaat om de verzameling van niet-numerieke gegevens, waarbij de interpretatie van de respondenten centraal staat (Punch , 2006). Hier is voor gekozen daar de veronderstelde relatie tussen de onafhankelijke- en afhankelijke variabele in dit onderzoek vraagt om een diepgaande analyse. Om de veronderstelde relatie tussen de variabelen te onderzoeken wordt daarom gebruik gemaakt van diepte interviews en documentenanalyse. Met name diepte-interviews verschaffen de mogelijkheid om de interpretatie van de respondenten te onderzoeken. Hierover zegt Chong (2007): ‘One of the advantages of the in-depth interview over the mass survey is that it records more fully how subjects arrive at their opinions. We can witness many of its outward manifestations.’ (Chong in Gerring, 2007: pp. 45).

3.2.2 Casus selectie

Binnen de onderzoeksmethode die in dit onderzoek centraal staat, ‘causal-process tracing’, gaat het vooral om het verkrijgen van een juist beeld van de causale relatie tussen de centrale

onderzoeksvariabelen. In dit kader staan de waarnemingen van de belangrijke actoren ten aanzien van de onderzoeksvariabelen centraal. Volgens Blatter & Haverland (2012) is de toegankelijkheid van de verschillende casussen daarom een belangrijke voorwaarde binnen de ‘causal-process tracing’ methode.

Ook zijn de kenmerken van de afzonderlijke casussen van belang. Binnen een vergelijkend casestudy onderzoek bestaat de kans dat er in de verschillende casussen variabelen aanwezig zijn die niet meegenomen worden in het onderzoek maar die wel van invloed zijn op de afhankelijke

variabele. Dit kan ertoe leiden dat variatie in de afhankelijke variabele niet per definitie het gevolg is van variatie in de onderzochte onafhankelijke variabelen. Gerring (2007) spreekt ook wel over

‘confounding variables’. Om dit te voorkomen is het daarom van belang om de casussen zorgvuldig te selecteren.

Om de kans op ‘confounding variables’ zoveel mogelijk te beperken, zijn vier casussen geselecteerd die verschillende gelijkenissen vertonen en waartussen zo weinig mogelijk verschillen bestaan. In de literatuur wordt ook wel gesproken over een ‘most similar systems design’ (Yin, 2009). In dit kader is ervoor gekozen om onderzoek te doen naar sociaal ondernemerschap in de vier

grootste steden in Nederland. Naast het feit dat deze steden allen gelegen zijn in de randstad, is het verschil in stadsgrootte en aantal inwoners relatief klein tussen de vier steden. Dit zelfde geldt onder andere voor het aantal ondernemers in de steden, de schaal van de maatschappelijke uitdagingen in de gemeenten en de totale baten en lasten van de gemeentelijke organisaties. Dit is van belang

36 gezien de totale baten van een gemeentelijke organisatie en de schaal van de maatschappelijke uitdagingen van grote invloed kunnen zijn op het type beleidsinterventie. Ter illustratie: wanneer de gemeente Amsterdam vergeleken zou worden met een zeer kleine gemeente, zou de variatie in de afhankelijke variabele niet alleen het gevolg kunnen zijn van de variatie in de onafhankelijke variabelen, maar ook van variatie in andere variabelen die niet onderzocht worden. Het feit dat een kleine gemeente kiest voor een andere werkwijze, kan immers ook het gevolg zijn van lokale problematiek die zich op veel kleinere schaal voordoet dan in de gemeente Amsterdam.

Een ander kenmerk waarop de casussen zijn geselecteerd, is dat sociaal ondernemerschap in alle vier de steden een nieuw fenomeen is waardoor alle vier de gemeentelijke organisaties zich nog in een beginfase bevinden met betrekking tot het beleid. Tot slot zien alle vier de gemeenten kansen in sociaal ondernemerschap om maatschappelijke problematiek te bestrijden en proberen de gemeentelijke organisaties sociaal ondernemerschap te stimuleren. Om ervoor te zorgen dat de variabelen in elk van de vier gemeenten op dezelfde wijze worden gemeten, wordt in de volgende paragraaf aandacht besteed aan de operationalisering.