• No results found

Had nog fijn toen hij wegging een bos loodkabel achterover gedrukt en een klein fuifje met Frits en z'n twee vriendinnetjes gegeven op Wessel's gezondheid. Na

In document Maurits Dekker, Amsterdam · dbnl (pagina 97-100)

Wessel had hij met Frits een paar maanden een werkplaats gehad. Met z'n tweeën

stonden zij voor niets: electriciteit, centrale verwarming, radio, fietsen, smeedwerk,

koperslagerij. Mooie werkplaats met fietsenstalling, had prachtig kunnen gaan als

Frits niet zoo godsliederlijk gezopen had. Alleen aan de fietsenstalling hadden zij al

de huur kunnen verdienen; meer dan honderd karretjes konden zij bergen. Goed, 't

was nog niet veel, in het begin hadden zij maar een stuk of vijf fietsen en daarvoor

moest je 's avonds tot twaalf uur open blijven. Maar als het markt was, was het veel

drukker. Zonde van die mooie werkplaats en het wemelde in de buurt van aardige

dienstmeisjes. Lol genoeg gehad, daarvoor niet. Als hij alleen nog maar nagaat die

avond met de aardappelen in de Jockeybar in de Paardenstraat. Ze hadden hem allebei

braaf zitten, wat je noemt behoorlijk in de olie. Juist die middag een aardig duitje

ontvangen van een werk op de Prinsengracht. Goed, zij de kast 's avonds om zeven

uur dicht gegooid, een briefje op de deur en de sleutel bij den buurman in het café

afgegeven. Daar eerst nog een paar gepikt en toen de stad in. Zitten ze met z'n tweeën

voor de toonbank in de Jockeybar, het eene biertje na het andere, rondje voor Pietje,

rondje voor Jantje. De baas één stuk vriendelijkheid, lachte met een breede bek van

het eene oor tot het andere. Natuurlijk, als je flink geld stuk slaat. Nu houdt hij

heelemaal niet van kasteleins. Pestvolk, bloedzuigers, maar die van de Jockeybar

met z'n bleek fieltengezicht kan hij heelemaal niet luchten of zien. Wat wil je? Een

halve souteneur en voor de andere helft pooier. Frits zat met z'n kippenoogen - als

hij z'n bril niet op heeft kan hij zoowat niks zien - naar de buffetjuffrouw te loeren.

Heelemaal niks bijzonders die meid, een pingelaarster, probeert je je laatste cent uit

je zak te halen. Geef je nog eentje weg, Jaap, een voor de kleine meid? Neemt ze

een glaasje

suikerwater, gekleurde rommel, noemen ze daar likeur. Proost lieverd! Kun je twee

kwartjes voor neerleggen: drie dubbeltjes voor den baas en twee voor dat loeder.

Geeft Frits hem opeens een stomp. Jaap, zegt ie, met z'n kippige oogen tusschen de

stoeltjes door naar beneden kijkend, Jaap, ik zit met m'n pooten op iets zachts, d'r

ligt een hond onder m'n stoel, en zoo meteen bijt ie me nog in m'n kuiten. Heeft dat

beest een veel te goeie smaak voor, zegt hij. Hij bukken en kijken, is het een half

zakkie aardappelen. Bepaald door een klant, een groenteboer vergeten. Samen deelen,

zegt Frits. Wat, samen deelen, vraagt de slokkiesbaas, wat hier bij mij in huis

gevonden wordt is mijn eigendom. Nee, zegt Frits, wat gevonden wordt is voor de

eerlijke vinder, da's de wet. Niet om dat zakkie aardappelen, zegt hij, maar als je er

met een vinger aanraakt, kan je vrouw meteen een rouwjurk bestellen. Nou is hij

heelemaal geen liefhebber van vechten; als je wint, win je nog niks, maar dat bleeke

stuk vergif had hem de heele tijd al dwars voor z'n maag gelegen. Zegt de kastelein,

wou jij soms ook wat, klein mirakel en geeft hem meteen een duw. Nou is hij wel

klein, een min kereltje om te zien, maar als je tegen hem duwt, dan duw je tegen een

muur. D'r is geen streep beweging in hem te krijgen. Niet dringen, zegt hij, ieder op

z'n beurt en meteen geeft hij hem een lel voor z'n postzegel. Komt dat wijf aanloopen,

gillen en schreeuwen, dat haar man vermoord wordt. Je man, zegt hij, je bikker bedoel

je, je nasjer. Ga weg Jaap, roept Frits, ze heeft haarspelden in haar klauwen, wil je

oogen uit je kelet krabben. Meteen neemt ie een stoel en in z'n andere hand het zakkie

aardappelen. Achteruit, roept hij, of ik sla jullie alllemaal het Binnengasthuis in.

Afijn, de heele koninklijke familie kon niet wisselen, hadden van hem niet terug. Zij

weg, Frits met het zakkie aardappelen op z'n rug. De Amstelstraat door en het Plein

op. Waar nou naar toe? Een taxi, een uurtje rijden, naar de Kroon of naar de

Karseboom? Nee, zegt Frits, we gaan jofel naar Tuschinski. Zij in de rij en Frits

bestelt aan het loket drie plaatsen: twee voor de heeren, zegt ie, en een voor het

zakkie.

Neen, zegt die palfrenier met z'n gouwe streepen, dat mag niet. Maar dat zakkie mot

toch zeker ook zitten? Het zakkie mag er niet in. Goed, zegt Frits, het zakkie niet,

wij ook niet. Zij naar Café de la Paix aan de overkant. Mochten ze niet in: het zakkie

niet en zij ook niet. Weet je wat, zegt Frits, we vreten ze op. Zij naar het eethuis van

Trompetter in de Amstelstraat. Twee biefstukken met aardappelen besteld, met

korting, omdat ze zelf piepers meegebracht hadden. De aardappelen, die er over

waren, hebben ze meegenomen naar Tante Kee op de Raamgracht. Zijn ze ook als

kind in huis, slapen ze om beurten bij Willy, da's haar dochter, of bij Coba, da's haar

nicht. Je snapt je zoo'n mensch niet, door en door gehaaide vrouw, heeft zelf vroeger

getippeld en heeft van wat zij met de meisjes uitvoeren niks, geen spat in de gaten.

In het pension van tante Kee heeft ie ook al het een en ander beleefd. Zegt Willy

hem laatst, dat ze al zes weken over tijd is. Mot je bij mij niet wezen, antwoordt hij,

da's afdeeling gezondheidsdienst, dien je klachtenbriefje maar bij Frits in. Zij naar

Frits. Nee, zegt Frits dat zijn zaken, die mij niet aangaan, mot je bij Jaap voor wezen.

Nou is het al minstens drie maanden. Zal hem, als het puntje bij paaltje komt, toch

benieuwen op wie het kind lijkt. Misschien op geen van tweeën. Ja, lol genoeg met

Frits gehad, jammer dat hij de jajem nooit kan laten staan. De zaak is weg en nu zit

hij alweer een paar maanden in de oudroestgevangenis van Werkspoor. Geen leventje

voor hem. Als de ingenieur weer begint te donderen, zal hij hem eens flink zeggen

waar het op staat. Je bent maar eens jong. Waar of niet?

-Een verregende Zondag. Het weer belooft niet veel goeds en de volgende week is

het Paschen. De banketbakkers etaleeren Paascheieren van chocolade en suiker,

marsepeinkippen en -konijnen, voor de ramen der boekhandelaren hangen

ansichtkaarten, eveneens met kippen en konijnen en een opschrift in goud-letters

‘Vroolijk Paaschfeest’. De gramofoonwinkels maken reclame voor opnamen van de

Matheus Passion en van gewijde muziek, de groentehandelaren bieden de eerste

In document Maurits Dekker, Amsterdam · dbnl (pagina 97-100)