en hoofdbrekende gedachten geen gebrek. Daar is om te beginnen elk jaar opnieuw
de vraag: hoe zal ik mijn vacantie doorbrengen? Gewoonlijk gaat men eerst vier
dagen naar moeder in Enschede. 't Ouwe mensch ziet er nog kras uit, wordt natuurlijk
ook een dagje ouder. Goed, maar dan blijven de andere dagen nog over. Men besteedt
deze dan met het doen van dagreisjes. Als het weer er zich voor leent, gaat men een
dagje visschen, daarna een fietstochtje naar Abcoude en een naar Bussum. Valkenveen
is ook verrukkelijk om pootjes te baden. Van zoo'n vacantie wordt men een geheel
ander
mensch. Johanna zegt, en zij heeft gelijk - zij heeft trouwens altijd gelijk - dat het
een schande is, dat er in Nederland nog steeds menschen zijn die geen vacantie
hebben. Eigen schuld; moeten zij zich maar organiseeren. Zijn politieke overtuiging
heeft hij trouwens nooit onder stoelen of banken gestoken. Dat was me wat, toen hij
voor de eerste maal op 1 Mei vrij nam om aan de betooging deel te nemen. Geen
haar had het gescheeld of hij had zijn ontslag gekregen. Nu weten ze niet beter; 't is
maar precies hoe je de bazen gewent. Dan blijven nog radio en politiek over om over
na te denken. Enorm is de werkloosheid; die crisis loopt op socialisatie uit, heeft
Marx trouwens al voorspeld. Wijnkoop zit in de gemeenteraad te blaaskaken;
loopjongen van Sowjet-Rusland. De bewuste arbeiders moeten trouwens niks van
die demagogie hebben. Dan nog de radio. Hij heeft een bouwcursus van de V.A.R.A.
gevolgd, weet nu van haver tot klaver hoe zoo'n ingewikkeld ontvangtoestel in elkaar
zit. Hij heeft voor kennissen ook al een paar toestellen naar een schema van van Looi
gebouwd - knappe kop die van Looi, ook een partijgenoot - enorm selectief en een
klankvolume van heb ik jou daar. En dan nog - maar daar spreek je eigenlijk niet
over - de vrouwen. Hij zal geen woord kwaad van Johanna zeggen: kookt fijn, helder
als de brand, zuinig en één stuk vuur voor de partij. Maar ja, twee en twintig jaar is
geen dag en hij heeft zijn oogen nou eenmaal niet in z'n zak zitten. Zoo nu en dan
kom je wel eens wat tegen en dan zeg je tegen jezelf: jongen Leo, op die kun je ook
beter liggen dan op de Oosterbegraafplaats. Bijvoorbeeld die juffrouw da Silva van
hiernaast twee hoog, niet om het een of ander, maar die is wat je noemt.... Niet dat
hij iets met het mensch te maken heeft, verre van dat, maar van denken gesproken....
Frans Bommels woont recht boven Martens. Als Bommels zijn radio zwijgt, kan hij
die van Martens hooren, als de radio van Martens niet gaat, hoort hij die van Bommels.
Het toestel van Bommels staat meestal ‘aan’ tot het middernacht tijdsein van de
A.V.R.O. Mevrouw Martens noemt het burengerucht.
Frans Bommels bommelt evenmin zonder gedachten of avonturen door het leven.
Zonder, zooals zijn benedenbuurman, vol te zitten met cijfers die betrekking hebben
op zijn eigen persoon, is hij toch een man van stipte orde en netheid. Mevrouw
Bommels heeft dan ook, als zij een onregelmatigheid in het gezinsleven van anderen
ontdekt, het volste recht steeds weer te zeggen: Mot je net mìjn man hebben. Zijn
leven is verre van gemakkelijk geweest en hij behoort tot de weinigen, die hun
maatschappelijke vooruitgang aan eigen kracht en vlijt te danken hebben. Hoegenaamd
zonder hulp van anderen heeft hij het tot meesterknecht gebracht en zoo staat hij
thans, nog geen dertig jaar oud, aan het hoofd van een werkplaats met achttien
meubelmakers. Ongetwijfeld heeft het feit dat hij nooit aan politiek deed in belangrijke
mate tot zijn vooruitgang bijgedragen. Hij beroemt zich er op een eigen oordeel te
hebben, een meening die onder alle omstandigheden met die van zijn patroon overeen
komt. Op twintigjarige leeftijd veroverde hij zonder de minste moeite zijn
levenshouding: hij werd individualist. Dat gebeurde tijdens een staking, toen al zijn
collega's, tengevolge van een loonconflict, het werk neerlegden. Frans Bommels
werd toen, zooals alle anderen, op zijn beurt in het kantoortje bij zijn chef ontboden.
De baas ontving hem met een sigaar en een glimlach en zei, dat hij Bommels voor
de vorm ook maar had laten komen, hoewel hij wel wist dat deze niet in staking zou
gaan. Bommels was voor zooiets te veel individualist, hij was iemand die wist wat
hij wilde, die in de eerste plaats zijn eigen belang in het oog hield en zich de kop niet
op hol liet brengen door een stelletje rooie oproerkraaiers. Menschen zooals hij
werden later zelf chef of patroon; de baas was ook altijd individualist geweest.
Bommels stak zijn twaalf cents sigaar aan en bleef aan het werk. Hij werd onder
politiegeleide naar de werkplaats gebracht en 's avonds weer gehaald. De rooie
oproerkraaiers volgden hem, scholden hem uit voor ‘maffer’ en ‘onderkruiper,’ maar
Frans trok zich van hun geschreeuw niets aan. Hij liep rechtop, zoog aan een twaalf
cents sigaar, liet het plebs schelden en glimlachte zoo
nu en dan eens medelijdend. Hij was individualist geworden en wat zijn collega's
zeiden liet hem koud. Toen de staking verloren was en de anderen weer aan het werk
gegaan waren, kreeg hij het hard te verantwoorden. Men had hem dood verklaard,
deed alsof hij niet bestond en liet, als de gelegenheid daartoe zich voordeed, eens
een stuk hout of gereedschap op zijn dooie handen of voeten vallen. Men stak spijkers
in een pakje brood dat men ergens in de werkplaats vond en dat aan niemand
toebehoorde of gooide een handvol zout in een drinkkannetje. Toen er een paar jaar
later een nieuwe loonsverlaging ingevoerd zou worden, riep de directie hem wederom
op het kantoor en hij, de individualist, was de eerste die het contract onderteekende.
Met een vakvereeniging wilde men niet onderhandelen: de arbeiders konden
persoonlijk onderteekenen en degenen die het niet doen wilden, konden naar huis
gaan. De meeste leden van het personeel waren georganiseerd, konden persoonlijk
niet onderteekenen en kwamen op straat. Een nieuwe staking werd door het bestuur
van de vakbond geproclameerd, welke reeds binnen vier en twintig uur verloren was.
Tengevolge van de heerschende crisis was er een overvloed van individualisten
losgekomen, die zelfs nog voor twee cent per uur minder wilden werken dan de
directie had voorgesteld. Bommels, die dadelijk geteekend had, behield het
gecontracteerde loon en werd tot werkmeester aangesteld.
Frans Bommels verfoeit alles wat rood of rose is, socialisten zijn menschen die
In document
Maurits Dekker, Amsterdam · dbnl
(pagina 80-83)