vindt. Esther kan fijn koken, over het einde van zijn jaren; haar geurige soep ruik je
al als je beneden de straatdeur open maakt. Laat anderen nou maar zóó fietsen en
zoo'n muziekding in huis hebben; voor hem is de inwendige mensch de hoofdzaak.
't Is toch nog een godswonder hoe Essie het altijd nog voor elkaar krijgt. Bij zijn
leven, zal hij geen gezond uur meer beleven als hij liegt: al vaak genoeg heeft ze
sjabbes gemaakt met een daalder, met zes heitjes. Een stuk gesjiewes van een vrouw
is ze, nooit klagen, altijd sappelen, nooit is haar iets te veel. Ze hebben al wat een
soores (moeilijkheden) gehad in die goeie twintig jaar dat ze getrouwd zijn. Gekheid,
de handel laat zich niet dwingen, men kan de menschen niet met een touw naar zich
toe trekken. Vroeger verdiende je nog wel eens wat rechtsjaffens, maar in de laatste
jaren, vooral na de oorlog, is het een sjoestand in de handel. Voor die tijd kon men
nog wel eens een mooi partijtje Schoure voor een metsieje koopen, kwam er eens
een rijke gawwer, die een erfenis gekregen had, een heele bibliotheek, een huis vol
boeken, waarmee hij geen weg wist. Wist zoo'n jongen veel van boeken, geërfd had
ie ze, van een vader of van een oome. Kon ie toch alles niet gaan lezen, omdat ie het
geërfd had? Verkocht ie de heele mazzematte voor een krats, een kar vol, over je
einde van je jaren, oomein wie oomein, wat een boeken daar soms tusschen waren.
Bij zijn kinderes gezond, voor een joed heeft hij eens een heele bibliotheek gekocht,
zat een ouwe sjeekspier-uitgave tusschen, maakte hij alleen al meer dan honderd
gulden voor. Maar nou? Geen brooge meer aan. Zal hij nog eens een paar kwartjes
extra verdienen, alsof daarmee je week goed gemaakt is. Nieuwe romans vragen de
menschen en kom jij nou maar eens als marktkoopman aan nieuw goed. Alles is
georganiseerd, de winkeliers hebben vereeniging van boekhandelaars, komt een 'n
makke tusschen. 'n Kunsjt, vijftig procent winst minstens maken die gatteisem
(smeerlappen). Mot je 'n gebouw van ze zien op de Heerengracht,
weg een paleis. Of het er maar af kan! Nee, de boekhandel is ook niks meer. Een
keneiwetje (gestolen goed) is het eenige waar nog wat aan te verdienen valt. Hij blijft
liever gezond, wil zijn vingers niet branden, niks voor hem. Andere vakken zijn
trouwens ook niks meer, als je teugeswoordig geen vaste betrekking hebt, kunt je je
karretje wel naar huis brengen. Alfred Arnim, die beneden hem woont, verdient ook
het zout niet in de soep. En een vakman van het eerste water, een fijne, eerste klas
klokkenmaker. Hij ken de man al jaren, een stuk gesjiewes, een goj met een nesjomme
(ziel) als de beste jehoede. Een stuk mensch weet je, iemand die geen frottigheid
uithaalt, die zijn eigen gang gaat en niemand een haar in de weg legt. Heel iets anders
dan zoo'n stuk frotterhourik van een da Silva, een jehoede voor wien men zich
schamen moet. Heeft ie de man een gaskachel opgesjmoesd, een stuk blik voor
honderd en twintig gulden, bij zijn gezond, een soortement van blikken trommel die
nog geen twee knaken waard is. Heeft Alfred zich mesjokke laten maken, nog al een
kunsjt zoo'n man het gedaages in te sjmoezen. Hij heeft toch al niet veel noodig, is
vroeger ook al voor zijn zenuwen onder dokters handen geweest. De man is te
eenzelvig, piekert te veel, haalt zich van alles in zijn hoofd. Neweire (zonde) van
zoo'n kop, kan denken als een geleerde. Wil ie een klok maken met sterren en de
maan er op, nee emmes, een klok met muziek, met opera's er in, Traviata en Carmen.
Heeft ie een kast gemaakt vol wieltjes en pennetjes en puntjes en dat draait allemaal,
grijpt in mekaar als levende vingers, een grootsch stuk werk, maar een gezond mensch
zou van zooiets al mesjokke worden. Afijn een eigenaardigheid van den man, laat
hem z'n lol, doet er niemand kwaad mee. Hij heeft overigens kopzorg genoeg met
zijn eigen gezin, kan zich niet eeuwig en altijd met anderen bezig houden. Met Esther
heeft ie in de laatste jaren al wat afgesukkeld, het gewone liedje, hebben alle vrouwen
als ze op zekere leeftijd komen. De een heeft er wat meer last van, de ander wat
minder. Zal ze met god's hulp ook wel doorheen komen. Wat ie zelf heeft is erger,
ook een kwestie
van ouderdom, maar dat wordt er op de duur niet beter op. De dokters kunnen zeggen
wat ze willen, kunnen hem met mooie sjmoesjes probeeren te paaien, maar hij weet
wel dat het niet koosjer met zijn oogen is. Het wordt hoe langer hoe erger, 's avonds
kan hij soms geen letter meer onderscheiden. Hebben ze hem een bril gegeven met
vergrootglazen er in, ging het een paar maanden een beetje beter en daarna begon
de sof opnieuw. Goed, wéér een andere bril, nòg dikkere glazen. Helpt allemaal niks,
een sjoesjtand is het. Hij zal koodousj booragou (de almachtige) niet verzoeken, een
mensch is maar een nefiege, maar vandaag of morgen zullen hem geen brillen meer
helpen, dan moet hij anderen tot last worden. God zij geloofd en gedankt is er nog
een gesticht van de Joodsche invaliede, heeft hij van zijn dalles ook nog wel eens
wat voor die ouwe stumpers afgestaan. Voor Rebecca en Saar heeft hij geen zorg,
die verdienen hun brood als lingerienaaister, zullen later met godshulp trouwen.
Alleen Levi, zijn oudste, wat van dien jongen nog terecht moet komen? Geen kwaje
jongen, zou hij liegen als hij dat beweerde, maar lichtzinnig, geen seigel (verstand)
voor een man van over de twintig. Is op zijn manier modern, weet ie veel van z'n
gezond, klokvrij, kent god noch gebod. Thuis niet, dat zal hij niet dulden, van
niemand, maar achter zijn rug leeft Levi als een goj. Hij begrijpt zich zoo'n jongen
niet. Zelf is hij toch ook niet zoo overdreven vroom, maar een jehoede moet niet als
een heiden leven, begaat niet de eene neweire na de andere. Meneer handelt op zijn
manier, god waas wat die jongen soms uitvoert. Heeft ie laatst een partij bont gekocht
voor een krats. Zijn kop er af als dat koosjere schoure was. Maar bij hem komt de
rommel niet binnen, moet hij niks van hebben. Hij heeft zich er altijd op een
fatsoenlijke manier doorgeslagen, is eerlijk gebleven en dat zal Levi ook. Versta wel,
hij zegt niet dat de jongen zooiets speciaal doen zal, maar een mensch kan ook per
ongeluk, zonder dat hij er om zoo te zeggen erg op heeft zijn vingers branden. En
daarom, omdat Levi zoo ondoordacht is, moet hij een oogje op den jongen houden.
Als hij dus met god's hulp dan nog maar een klein pietsie
licht in z'n oogen overhoudt, net genoeg om Levi op z'n vingers te kijken. Voor de
rest kopzorg, moet hij ook maar denken dat het een soortement ouderdomsziekte is,
net zooals bij Esther.
De student Johan Holtman woont sedert eenige maanden op de eerste etage in de
In document
Maurits Dekker, Amsterdam · dbnl
(pagina 85-88)