• No results found

Hoofdstuk 4: In gesprek komen met elkaar

4.3 Hoe kunnen we kinderen aanmoedigen om vragen te stellen ?

Andriessen schrijft in zijn boek Spiritualiteit en Levensloop dat er iets is dat

kinderen, volwassenen en theologen met elkaar verbindt: het op zoek zijn naar het antwoord op hun levensvragen ([9], blz. 37).

Het is moeilijk om goede vragen te stellen, dat wordt onderschat en kinderen kunnen dit meestal pas vanaf een jaar of tien. In het dagelijks leven wordt er misschien nog niet zoveel geoefend in het vragen stellen, omdat de goede

antwoorden vaak belangrijker gevonden worden. Volwassenen zijn misschien ook wel meer opgegroeid met het spreekwoord “Kinderen die vragen worden

overgeslagen”, dan met het gezegde “Van vragen word je wijs”.

Mijn eigen vader vertelde mij, dat hij in zijn jeugd beslist geen vragen mocht stellen, want dan wekte je de indruk te twijfelen aan wat de ander gezegd had.

Vragen van kinderen zijn niet altijd gemakkelijk te herkennen, omdat zij niet altijd in een vraag gebracht worden. Kinderen kunnen hun vraag ‘verstoppen’ in een stellige bewering of een heel verhaal en ouders kunnen door goed te luisteren misschien de vragen herkennen: ‘probeer de vragen tevoorschijn te luisteren’.[22]

Om levensvragen van kinderen te herkennen zijn er door Fiet van Beek [22] zeven levensvragen voor kinderen geformuleerd (zie Bijlage 1). Er is ook een kwartetspel ontwikkeld als hulpmiddel om levensvragen bespreekbaar te maken in een gezin. Kinderen kunnen zich veel beter uitdrukken door middel van andere communicatie- vormen, zoals het naspelen van iets waar zij vragen over hebben, een verhaal

waardoor zij woorden hebben gekregen om vragen te stellen, liedjes, muziek, het maken van tekeningen en andere vormen van creativiteit.

Een jongen van zeven jaar heeft op school het Paasverhaal gehoord. Thuis speelt hij zijn eigen versie na: hij gaat op de grond liggen en roept tegen zijn moeder: “ik ben dood hoor, maar ik kom weer terug, dan heb ik wel zand aan mijn ogen”.

Een jongen van tien jaar houdt erg van de muzieklessen op school en hij zingt voor zijn pleegmoeder als hij ergens mee zit. Op een keer komt hij thuis en wil hij het liedje ‘Dilemma’ voor haar zingen en daarna vraagt hij: voor wie zal ik een

moederdagcadeau maken?

Er wordt meestal vanuit gegaan dat (levens)vragen zich voordoen in crisissituaties, maar de gedachte van Alma is dat levensvragen zich voordoen wanneer iemand zich de ruimte gunt of, in het geval van kinderen, de ruimte gegund wordt voor

bezinning en reflectie ([8], blz. 291).

Als kinderen aan hun ouders of andere volwassenen vragen stellen staat in die gesprekken meestal het antwoord van de volwassene centraal. Volwassenen gaan er teveel van uit, dat zij als volwassene altijd overal een antwoord op moeten weten en ten opzichte van kinderen vooral niet onwetend mogen zijn. Dit is een misverstand, waarover Wolpe ([2], blz. 41) het volgende zegt:

“Kinderen zien in dat wij over veel kennis beschikken en zij willen ervan leren. Maar wanneer wij hier niet zorgvuldig mee omgaan, blokkeren we niet alleen de ideeën van onze kinderen, maar ook onze mogelijkheid om van hen te leren.”

Volwassenen hoeven niet alles te weten, kinderen hebben meer aan een oprecht ”ik weet het niet”, dan een antwoord wat niet goed is. Zo worden kinderen uitgedaagd om tot een eigen antwoord te komen. Volwassenen kunnen ook tegen hun kinderen zeggen, dat zij het nu niet weten ,maar dat zij op zoek gaan naar een antwoord. Kinderen hoeven ook niet al hun vragen te stellen, omdat ouders niet altijd alles van hun kinderen hoeven te weten. “Er zijn in het kinderleven talloze geheime plaatsen waar het in en uit gaat en waar de volwassenen geen weet van hebben” ([9], blz. 41).

Het kan ook zijn dat er op dat moment geen antwoord op de vraag is. Het hoort bij het leven, dat niet alle vragen beantwoord kunnen worden. Dan stuit de vraag misschien op het mysterie van het leven.

Om kinderen te helpen hun eigen ideeën te voorschijn te halen raadt Wolpe de volgende drie stappen aan:

• Luister aandachtig naar de vraag van het kind.

• Kom er achter wat het kind echt wil weten

• Moedig het kind aan om tot een eigen antwoord te komen.

Een achtjarig jongetje staat mopperend bij een plant in de tuin: “die plant is dood”. Ik kijk en zie dat de bloemen alleen maar verdord zijn en ik zeg dat en verder zeg ik niets. Hij vraagt dan ineens aan mij: “Hoe komt het dat als je goed voor iets zorgt het

toch dood gaat ?”. Hij verteld verder: dat de narcissen die hij in het voorjaar heeft gekregen toch dood zijn gegaan, terwijl hij er echt goed voor gezorgd heeft. Hij vond ze zo mooi met zijn lievelingskleur geel. Hij heeft een week geleden samen met zijn familie het graf van zijn babyzusje bezocht.

De volwassene die altijd meteen antwoord geeft zal de wereld als vanzelfsprekend beschouwen en kinderen ontmoedigen om vragen te stellen. Ouders die openstaan voor het verwonderen van kinderen moedigen aan dat kinderen vragen kunnen stellen, niet alleen aan henzelf als ouders, maar ook aan anderen, omdat je het kind zo de ruimte geeft om inspirerende voorbeeldfiguren te ontmoeten. Volwassenen die kinderen proberen te verstaan zoals kinderen zichzelf verstaan, kunnen het

verwonderen misschien wel zelf weer oppakken en zo samen met kinderen op zoek gaan naar het religieuze in ieders leven.

Volwassenen gaan er meestal vanuit, dat kinderen vragen aan hen stellen.

Volwassenen kunnen in het vragen stellen ook het goede voorbeeld geven, door aan het kind vragen te stellen. En dan andere vragen als: “heb jij je huiswerk wel

gemaakt ?”, of: “Is je kamer opgeruimd?”. De volwassene kan zo laten zien dat het oprecht belangstelling heeft voor het kind en graag wil weten hoe het kind ergens over denkt.

Uit mijn eigen jeugd weet ik nog, dat mijn oma aan mij vroeg in welk soort God ik geloofde. Ik kon hier niet meteen op antwoorden, maar dat gaf niet voor haar. Zij vertelde mij dat er verschillende Godsbeelden waren en welk Godbeeld zij zelf had en dat deed zij zonder mij haar antwoord op te dringen. Ik weet nog, dat haar vraag aan mij als kind een bijzonder gevoel heeft gegeven. Ik werd heel serieus genomen.

Tientallen jaren later vroeg ik aan één van de pleegkinderen of hij wist hoe God eruit zag. Hij wist wel een antwoord: “Stel je voor dat ik dat zou zeggen en God er niet op zou lijken, dan zou dat heel beledigend zijn voor God.

Kinderen, die door verschillende omstandigheden nog weinig eigenheid hebben kunnen ontwikkelen in hun leven, vinden het niet gemakkelijk om zo maar een antwoord te geven op een vraag over henzelf. Volwassenen kunnen hen hierbij helpen, door in de vraag de lichaamstaal van het kind te benoemen: “Ik zie dat je met een vrolijk gezicht uit school komt, wat heb je vanmorgen op school gedaan?”. Bij Wolpe vormt het weten dat wij mensen en kinderen naar Gods evenbeeld

geschapen zijn, het veilige kader waarbinnen kinderen en ouders aan elkaar vragen kunnen stellen. “Hoe slecht een kind zich voelt, de ouder kan het vertellen, dat als God het heeft gemaakt, hij of zij een unieke bestemming heeft én het vermogen heeft om goed en belangrijk te zijn” ([2], blz. 43).

Voor het vragen stellen heeft men een ander nodig. Vragen stellen aan elkaar heeft te maken met open zijn voor zichzelf en voor elkaar. In deze verbondenheid met elkaar ontdekken mensen meer wie zij zijn. Zelfkennis is wezenlijk voor het religieus zijn en wat men als mens kan bijdragen aan de schepping.

4.4 Nabeschouwing

Abraham Heschel schrijft in zijn boek “God zoekt de mens” [11] dat geloven saai, benauwend en zouteloos wordt als geloven alleen maar uit antwoorden bestaat en

dat het de taak van de godsdienst is om de vragen terug te vinden, omdat die de antwoorden levend maken.

Antwoorden zonder vraag, noemt Heschel dode gedachten. Een dode gedachte is te vergelijken met een steen die je in de grond stopt, daar zal niets uit groeien. Een antwoord met de vraag die erbij hoort is een levende gedachte. En een levende gedachte is als een zaadje.

Vragen ontstaan in het geleefde leven uit verwondering voor de schepping waarin mensen leven en antwoorden zijn door het denken ontstaan.

Om die vragen te kunnen stellen is heel wat nodig: vertrouwen, verwondering, denken, creativiteit en moed (lef). Eigenschappen die kinderen in zich hebben, maar die wel ontwikkeld moeten worden met behulp van de mensen om het kind heen , mensen die geloven in dit kind en in de wereld.

Voor het vragen stellen heeft men een ander nodig. Vragen stellen aan elkaar heeft te maken zijn met open zijn voor zichzelf en voor elkaar. In deze verbondenheid met elkaar ontdekken mensen meer wie zij zijn. Zelfkennis is wezenlijk voor het religieus zijn en wat men als mens kan bijdragen aan de schepping.

De al gevonden antwoorden fungeren als begrenzing voor de ruimte die wordt geschapen voor de verwondering, die de zoekende onrust in het leven is.