• No results found

Hoofdstuk 4: In gesprek komen met elkaar

4.1 Het belang van vragen stellen

Bij het woord vraag staat in het woordenboek bij de eerste betekenis het volgende geschreven: ‘Taalhandeling waarop een verbale reactie verwacht wordt, ter

informatie, bevestiging of ontkenning of een reactie in de vorm van een bepaalde gedraging’ (van Dale woordenboek).

Bij het werkwoord vragen staat bij de eerste betekenis: ’Zich tot iemand richten om iets van hem te vernemen’. Bij een vraag stellen hoort een ander, waar je iets van verwacht in woorden of een gebaar. Voor een vraag heb je een ander nodig waar je

de vraag aan kan of mag stellen. Ook de vraag die je aan jezelf stelt: wie ben ik zelf in relatie tot de ander, de schepping en God ?, kun je alleen maar beantwoorden door communicatie en toetsing met anderen: in verbondenheid met anderen leren mensen meer van zichzelf. ‘Door te vragen stellen we ons open, al was het alleen maar voor een antwoord’ [21].

Er zijn heel veel soorten vragen die we aan elkaar kunnen stellen. Die vragen zouden we zo kunnen indelen:

• Gewone vragen: “Hoe laat zijn we thuis?”, of: “Gaan we naar het zwembad?”

• Belangrijke vragen: “Waar woont mijn vader?”, of: “Ben ik erg ziek?”

• Filosofische vragen die ook wel cruciale vragen of trage vragen worden genoemd: “Hoe lang blijft de wereld bestaan ?”

• Godsdienstige vragen: Wat weten wij van God?

• Levensvragen die voortkomen uit het gewone leven en te maken hebben met eigen ervaringen en die zeer belangrijke vragen oproepen: “Waarom overkomt mij dit?”

Op sommige vragen is gemakkelijk antwoord te geven en dan geeft het antwoord zekerheid. Op een gegeven moment kan ook dit antwoord echter weer leiden tot nieuwe verwondering en nieuwe vragen. Het verwonderen heeft de begrenzing nodig van het ordenend denken: mensen worden verrast binnen de dingen die zij al

weten. Bjørkvold ([12], blz. 174) zegt hierover het volgende: “De verstandelijke systematiek van het leren is een veilig raamwerk voor zekerheid”, en “De

verwondering is de zoekende onrust van het leven”. Vragen die uit verwondering gesteld worden kunnen heel veel onrust veroorzaken, omdat zij de gedachte dat het leven vanzelfsprekend is helemaal onderuithalen.

De vraag van één van onze kinderen over zijn angst over het voortbestaan van de aarde, veroorzaakte bij ons als ouders verwarring. Wij konden hier geen antwoord op geven en vonden dat toen niet gemakkelijk. Het kind, dat nu volwassen is, zet zich nu in voor het behoud van de natuur. De vraag die ons ouders in verwarring bracht is voor deze mens een levensmotto geworden.

Uit de onrust die een vraag heeft veroorzaakt kan weer een nieuwe ontwikkeling ontstaan. Het is knap om vragen te stellen, zelfs als die vragen verwarring bij jezelf of de ander brengen. Om vragen te kunnen stellen is er naast vertrouwen in de ander/Ander ook verwondering nodig. Maar ook overzicht en inzicht om de juiste vraag te kunnen stellen, creativiteit om de vraag te bedenken, vermogen om te onderkennen wat juist is en wat niet, en lef om hem te stellen. Lef is van oorsprong een hebreeuws woord en het betekent hart en moed. Lef hebben is de moed hebben om vanuit je hart te leven: om die unieke mens te zijn die je in wezen bent.

4.2 In gesprek komen met elkaar.

Uit onderzoek ([8],blz. 57) blijkt dat gesprekken tussen volwassen en kinderen

meestal niet gemakkelijk verlopen. De volwassen zijn het meest aan het woord en de kinderen zeggen maar weinig in die gesprekken, zelfs wanneer kinderen al goed kunnen spreken. Volwassenen houden er geen rekening mee, dat de

beleveniswereld van een kind anders is als de wereld van een volwassene en dat daardoor in het communiceren misverstanden ontstaan. Hierdoor wordt er in de gesprekken met (jonge) kinderen een groot beroep gedaan op het empathisch vermogen van de volwassene. Empathisch zijn betekent: “de gevoelens van een ander kunnen aanvoelen, ook al heb je die gevoelens zelf niet” ([8], blz. 58).

Volwassenen vullen vaak in voor kinderen, omdat zij naar het kind kijken vanuit hun eigen gedachtewereld en zij ervan uitgaan, dat zij wel weten wat er in het kind omgaat. Kinderen zullen meestal aan volwassenen niet laten weten, dat de

volwassene hen niet begrepen heeft. Volwassenen vullen de gesprekken van

kinderen ook vaak in, omdat zij hun eigen tijd meestal belangrijker vinden dan die van het kind. Volwassenen kunnen hierdoor niet zo veel geduld opbrengen om het kind de kans te geven zijn eigen gedachten onder woorden te brengen.

Heel veel jaren geleden zijn mijn man en ik naar een arbeiderswoning op een

buitenweg in Kraggenburg verhuisd. We woonden vlak naast een boerderij waar de mensen hard werkten. Om drie uur s’middags werd het werk even stilgezet om thee te drinken en was er echt tijd voor elkaar en de mensen die aankwamen. Tegen drie- en liep ik wel eens naar die boerderij toe en altijd werd er vanzelfsprekend een stoel voor mij gepakt, alsof ze verwacht hadden dat ik zou komen. Die ‘heilige momenten’ heb ik meegenomen in ons gezinsleven, waarin het middageten en het bed-ritueel ‘heilige momenten’ voor mij en de jongste kinderen zijn. Op deze momenten is er echt tijd voor elkaar. Het is lastiger om zulke aandachtsmomenten te hebben met de oudere kinderen, die veel meer en op onregelmatige tijden van huis zijn.

Naarmate ik langer (pleeg)moeder was en zag hoeveel kinderen kunnen meemaken in hun leven, ben ik anders over tijd gaan denken. De tijd die ik aan een kind besteed is niet alleen maar mijn tijd voor dit ene kind. Het is ook tijd voor de eventuele kinderen, waar dit kind misschien ouder van zal worden, of tijd voor de mensen die dit kind in zijn volwassen leven gaat ontmoeten. Ditzelfde geldt ook voor mij, want wat ik van het kind leer is er ook voor de anderen die ik tegenkom in mijn leven.

Gesprekken met kinderen zullen veel gelijkwaardiger verlopen, als de volwassene er voor kiest om vanuit de ik-vorm te spreken. Zo komt er in het gesprek ruimte voor het kind om ook te vertellen wat het zelf vindt en zal er in de gesprekken een vorm van wederkerigheid ontstaan.

Ouders vinden het niet gemakkelijk om met hun kinderen over levensbeschouwe- lijke zaken te spreken. Zeker niet als zij met weerzin aan hun eigen religieuze opvoeding denken, waarin hen van alles werd opgelegd. Als ouders weten waarin zij geloven kan het een hulpmiddel zijn om dit uit te spreken in de ik-vorm: ik geloof in... Zo wordt geloven niet als een feit gebracht, maar als iets waarvoor men gaat. Ouders kunnen voor hun kinderen inspirerende voorbeelden zijn als uit hun

levenspraktijk blijkt, dat zij voorleven waarin zij zeggen te geloven.

Een vertrouwde veilige en warme omgeving komt ook tot uitdrukking in de gesprekken die ouders met kinderen voeren. Delfos [8] noemt hierbij de volgende voorwaarden:

• Warmte: het kind voelt dat het er mag zijn, zoals het is.

• Echt zijn. Echt zijn heeft te maken met de letterlijke betekenis van beleefd zijn. Je zegt de dingen zoals je ze beleefd. Wie “ik begrijp je” als een

standaard zin gebruikt, zonder die beleving erbij te hebben is niet echt.

• Vertel een kind, dat het ook een eigen mening mag hebben. Een kind weet of de volwassene ‘echt’ is. Een kind geeft geen eigen mening, maar een sociaal wenselijk antwoord als het merkt, dat de volwassene eraan gehecht is om bevestigd te worden.

• Respect: het kind als volwaardig zien en niet als een ‘onaffe’ volwassene. Het verhaal niet onderbreken om het zelf in te vullen.

• Het gebruik van lichaamstaal, zoals bemoedigend knikken of door de

intonatie van de stem.Vriendelijk en uitnodigend oogcontact: het kind als het ware ‘laten thuiskomen in je ogen’, maar ook op dezelfde ooghoogte zijn met het kind.

• Humor: om een eventuele spanning te doorbreken.

Het spreken met (jonge) kinderen lukt vaak beter, wanneer er samen iets gedaan wordt, zoals bijvoorbeeld spelen, voorlezen een huishoudelijke klusje, eten koken , samen eten of iets ondernemen.

Kinderen hebben een eigen verhaal en kiezen hiervoor ook een eigen, misschien niet zo handig, ogenblik om dit te vertellen. Het zijn wel de momenten om te horen wat het kind bezighoudt.

Uit onderzoek (Johanna KiiLi 1999, geciteerd in [8] op blz. 69)is gebleken dat volwassenen graag over ‘nuttige’ onderwerpen met hun kinderen willen spreken, zoals school, gezondheid, huiswerk en pesten. Kinder willen liever praten over fantasie, feest, vriendjes, spelletjes, angst, ziekte of dood van een huisdier, tekenen, televisie en spelen.

Kinderen kunnen spreken over alles wat zij in hun eigen leven meegemaakt hebben, maar voelen heel goed aan wanneer dit voor de volwassene moeilijk is. Zij zullen de volwassene vaak sparen door het niet te zeggen.

Het is eigenlijk bijna een natuurlijk gegeven, dat het voor ouders en kinderen heel moeilijk is om met elkaar te spreken over het noodlot wat hun gezinsleven heeft getroffen of het onrecht wat er in hun gezin is gebeurd. Het probleem van het spreken over zulke zaken thuis is dat je hier als ouder in het geding bent, heel kwetsbaar kan zijn en kinderen voelen dit goed aan.

In onze parochie zijn er ‘pleisterplaatsen’ voor jonge mensen tussen de twintig en dertig jaar. Zij hebben als kind een groot verlies geleden, doordat zij een ouder of een broer of zus verloren. De jonge mensen uit onze groep vertelden hoe zij altijd eerst voor hun ouders zorgden en eigenlijk nooit aan zich zelf dachten. Zij wilden het hun verdrietige ouders niet nog moeilijker maken.