• No results found

We zijn niet gek, zeg ik. Of we zijn het met z'n allen

Maar is dan de konsekwentie dat we helemaal niets meer met mannen kunnen? vraagt

Marri. Er zijn toch ook wel voorbeelden dat het anders kan, zegt Ellis en we kijken

elkaar hoopvol aan. Maar zoveel voorbeelden van hoe het goed kan gaan kunnen we

met elkaar niet verzinnen en we hebben toch ervaring genoeg. Marri is inmiddels

van haar vriend af na een lang geworstel en eindelijk

haar ultimatum, zij of ik, kies maar. Hij is verdwenen, komt af en toe terug naar haar

als hij het moeilijk heeft met zijn nieuwe vriendin, maar Marri heeft geen zin meer

om hem te troosten. Willem's zuster Suzan zit ook zonder, net als Bahasj en ik. Fay

scharrelt wat met een gevluchte Spanjaard maar het is niet van harte. Ellis nog steeds

met haar vaste vriend. Och, zegt ze, het gaat wel. Een beetje steeds hetzelfde, rustig,

je weet precies waar je aan toe bent, vertrouwd. Ik ben jaloers, zeg het haar. Als jij

naar huis gaat heb je een warm bed, zeg ik. Maar jij kunt je gang gaan, zegt ze.

Ik word er depressief van, vrijheid, zeker. Het is een kale vrijheid. Ik weet te goed

wat ik wil, zeg ik. Ik heb het meegemaakt, al was het maar kort. Het gevoel met

Michael, echt het gevoel dat je iets wezenlijks met elkaar deelt, seks zo ongelooflijk

veel intensiever wanneer je het gevoel hebt dat je ook andere dingen deelt dan die

paar uur in bed, het gevoel dat je hetzelfde soort bent, hoe noem je dat.

Ik wil het niet aksepteren, dat dat maar voor even kan. Ik ga sjagrijnig naar huis.

Naar mijn lege bed.

Als ik thuiskom gaat de telefoon. Ellis. Ik wou je alleen maar even zeggen, omdat

je zo jaloers was op mensen met vaste relaties, dat ik net thuiskwam en dat de kamer

een zwijnestal is, z'n kleren uit de kast getrokken, scheerapparaat in de wasbak.

Meneer is duidelijk de hort op. Ik bedoel maar, een warm bed als je thuiskomt zei

je toch? We lachen, ik ben een beetje minder sjagrijnig als ik ga slapen.

Ik heb het nog niet helemaal opgegeven. Sjef, uit Antwerpen, links, dat is tenminste

wat en hij zit ook uitstekend in zijn spijkerbroek. Binnen een uur heb ik het wel

bekeken en met een vrijheid die je krijgt als je het gevoel hebt dat er niets te verliezen

is en het alleen maar mee kan vallen liggen we onder de ogen van een wat

verbouwereerde vriend van Sjef - die eigenlijk degeen was die een oogje op me had

- op mijn bruine bed te vrijen. Mijn verwaarloosde huid begint weer te gloeien. Hij

vrijt met overgave en we kunnen ook nog lachen met elkaar. Als hij teruggaat naar

Antwerpen voel ik me prima. Een beetje verliefd maar niet te vreselijk. Misschien

kan het toch.

Maar als ik naar Antwerpen kom is het al minder vrolijk. Eigenlijk kunnen we

slecht met elkaar praten. De cyniese grapjes die hij

maakt irriteren me als blijkt dat het een standaardreaktie is. Als ik hem wat over de

vrouwengroep vertel grapt hij ook dat weg. Wat een onzin, vrouwenonderdrukking,

zegt hij. Niets van gemerkt. Misschien omdat je niet naar vrouwen luistert, zeg ik

giftig, zoals je niet naar mij luistert. Hoor eens, zegt hij, ik mag je omdat je een tof

wijf bent, maar je moet niet met dat soort moeilijke toestanden aan mijn kop komen.

En als we later in de kroeg staan, gaat hij uitvoerig de aanwezige vrouwen opgeilen,

ex-vriendinnen over de billen aaien, met een schuin oog naar mij, of ik het wel zie.

Maar 's avonds in bed is hij warmer, alsof al zijn warmte alleen te voorschijn komt

in dat ene uur, met het vrijen. De volgende dag is hij weer koel, afstandelijk.

In Amsterdam maken we ruzie. Waarover? Misschien omdat ik tegen hem heb

gezegd dat ik vind dat hij onaardig is tegen vrouwen. Dat ik niet begrijp hoe hij zijn

leven zo kan splitsen, de kameraadschappelijke gesprekken met zijn vriend, met wie

hij niet vrijt; zijn seks bij vrouwen die hij subtiel tegen elkaar uitspeelt. Dat hij behalve

als hij neukt zichzelf niet bloot durft te geven. Dat hij niet naar me luistert.

Vanuit Breda belt hij me op. Meulenbeltje, zegt hij, je bent toch wel een tof wijf.

Als je nou gauw de volgende trein naar Breda neemt rij je met mij mee naar

Antwerpen en hebben we nog een fijn weekeind. Ik ga, verbouwereerd door zoveel

uitgesproken genegenheid. Misschien heeft hij toch een beetje gesnapt waar ik het

over had. Maar als we in Antwerpen zijn merk ik al dat het helemaal mis is. Alsof

hij het goed moet maken dat hij zoveel gevoel heeft laten zien doet hij nu ekstra zijn

best om afstand te bewaren en zo cynies mogelijk te lijken. In de kroeg doet hij of

ik niet besta, hangt tegen alle mooie meiden aan behalve tegen mij. Luister maat,

zeg ik kwaad. Ik ben niet gekomen om te kijken hoe goed je kan versieren, ik neem

zo de trein terug. Dan ontdooit hij een beetje. Zegt dat het maar grapjes zijn, vraagt

of ik wil blijven, dat we het straks gezellig zullen hebben. Tot de laatste trein weg

is en hij weet dat ik niet meer wegkan en hij alle registers opentrekt aan onderhuidse

vrouwenhaat. Je zoekt het maar uit, zeg ik, ik leen me er niet voor om jou de kans

te geven je af te reageren op vrouwen. Dat doe je maar met de meiden die het nog

niet doorhebben. Ik dacht dat je aardiger was, zegt Sjef, niet een van die agressieve

gefrustreerde wijven. Ik neem de vroegste trein terug de volgende ochtend.

En denk in de trein dat het waar is. Gefrustreerd, hevig. En razend agressief

ondertussen. Ongeneeslijk. Niet meer de toffe meid, probleemloos en sexy en

plooibaar zoals ik vroeger dacht dat het toppunt van vrouwelijkheid was. En het

wordt me ook duidelijk dat dit is wat me te wachten staat als ik de spelletjes niet

meer meespeel. Onderhuidse agressie die nu openlijk wordt geuit. Mannen die

vergeten dat ze van hun moeder hebben geleerd dat je aardig en beleefd moet zijn

tegen meisjes zodra ik me niet meer als het stereotiepe meisje gedraag. Het eerste

waar ik tegen moet leren kunnen: dat ze niet eens meer net doen alsof ze me aardig

vinden.

De praatgroep een warme plek in de week waar we onze wonden komen likken. Het

is alsof ik naar alles anders kijk. Een pijnlijke helderheid want ik zie veel dat ik liever

niet had gezien. Ik word er bang van, soms, merk dat ik steeds ongeschikter word

om in mijn oude leven terug te stappen, en ook niet weet wat er voor terugkomt.

Opbouwen zoveel moeilijker dan afbreken.

Ik ben Marx intussen nog niet helemaal vergeten. Vind dat mijn scholing in het