• No results found

Pas voorbij Hamburg dringt tot me door wat dat betekent: dat ik voor het eerst na bijna tien jaar terugkom in de stad waar ik als verse huisvrouw/moeder/echtgenote

een jaar woonde. Ik probeer me het adres te herinneren, maar ik kan er niet meer

opkomen. Het hele jaar is als een grijze vlek weggezakt. Luiers, herinner ik me

vaag, en dat het altijd koud was. Als we in Lübeck zijn zie ik straten die ik herken.

Een nachtmerrieachtige vervreemding komt op uit mijn buik. Ik herken winkels,

bijna hetzelfde, alleen hangen overal affiches met foto's van de Baader-Meinhoffgroep.

Ik zeg dat ik wil proberen mijn huis terug te vinden, zeg dan pas dat ik er heb

gewoond, vraag of iemand met me mee wil gaan omdat ik niet alleen durf. Haast op

de tast zoek ik naar het huis. Het moet dicht bij de haven zijn, waar Toni werkte als

monteur. Hier een kerk die me bekend voorkomt. Als we de hoek omgaan is daar

dan geen Schnellimbiss? Dan vind ik de straat, Engelswisch, zie voor het eerst dat

het haast middeleeuwse huizen zijn, mooi en romanties als ik geen herinneringen

zou hebben aan kou en donkere gangen. Ik aarzel, weet niet zeker welk huis het is.

Loop bukkend door het steegje tussen twee huizen, dat maar anderhalve meter hoog

is. Herken de oude lantaarns, de steeg. Draai me om en voel het bloed uit mijn gezicht

wegtrekken. De keukengordijnen zijn nog precies dezelfde.

Weer verslapen. Ik wou nog een half uurtje slapen toen hij weg was. De ontbijtboel

nog op de tafel naast het bed. Grijs licht buiten. Het is vast al bijna elf uur. Nu hoor

ik waarom ik wakker ben geworden. Het geluid van Armin's gehuil, dun maar

doordringend door de vloer heen. Moet naar beneden. Wat moet ik vandaag doen.

Luiers zijn op, wassen. Niets leuks vandaag, gisteren naar de film geweest, kan niet

vandaag nog eens. Kachel is uit. Als de kachel beneden ook uit is heeft Armin weer

ijsvoetjes. Zelfde kleren van gisteren. Geen zin om iets anders aan te trekken, niemand

die het ziet. Elastiekje om mijn haar bij elkaar te houden, als ik naar buiten ga doe

ik toch een muts op. Armins gehuil wordt doordringender. Ik luister of de hospita

niet op de gang is, of ik naar beneden kan zonder dat ze achter me aan komt om te

vertellen dat ik de was 's nachts niet aan de lijn mag laten hangen. Armin's voetjes

zijn grijsblauw, moet naar de dokter, iets met zijn bloedsomloop. Natte luier, koud

lijfje. Pieslucht in de keuken, borden van gisteren nog op de tafel, gestold vet. Emmer

met vuile luiers. Armin smakt tevreden op zijn boterham met banaan. Wil spelen,

grapjes maken. Ik probeer een vrolijke moeder te zijn. Lukt tien minuten. Dan vliegt

de keuken me aan, de luiers, de afwas. Kachels aanmaken, kolen uit het kolenhok

slepen, waar ik bang ben voor het donker.

Het gaat regenen. Jezus, de luiers van gisteren zijn nu weer nat. Boven moet ik nog

stofzuigen, kolengruis als een zwart waas over alles heen, het plakt aan mijn blote

voeten, ik neem het mee het bed in. Zure lucht van bedden, van te lang slapen. Ik

wil weer onder de dekens wegkruipen, slapen. Maar Armin krijst kwaad als ik hem

in zijn bedje zet. Hij wil spelen. Ik sleep hem mee naar boven waar ik de kachel aan

ga maken, en stofzuigen. Als ik de bedden heb opgemaakt heeft Armin een doos

rommel omgekeerd. De stofvlokken van onder het bed komen mee. Ik zet de stofzuiger

nog eens aan. De schoorsteen wil niet trekken met dit weer. Rook in de kamer. Armin

weer mee naar beneden, in zijn bedje zodat ik de stofzuiger kan halen. Begint kwaad

te brullen, denkt dat ik hem alleen laat terwijl ik alleen maar even naar boven moet

en niet het risiko wil lopen dat hij zich brandt aan de kachel of de ontbijtboel van

tafel trekt. Stofzuiger, de vuile lakens naar beneden. Ontloop nog net met

hartkloppingen de hospita. Armin's gebrul verstomt weer. Ik had hem bijna geslagen.

Onredelijk gekrijs, als hij godverdomme maar niet zo schreeuwde, het echoot in mijn

hoofd, sluit alle prettiger, verdovende gedachten uit. Ik geef hem nog een banaan

hoewel dat niet mag. Hij is al te dik. Volgende week weer verantwoording afleggen,

waarom hij niet magerder is geworden, bij de zuigelingenzorg waar ik zit tussen

grijze anonieme moeders die jaloers naar elkaars kinderen loeren. Niet naar mij, ik

ben geen partij, Armin heeft niet eens zo'n wollen pak om hem in tentoon te spreiden.

Worsteling met de lakens in de plastic tobbe. Hoe wassen andere mensen lakens,

grote onoverzichtelijke lappen, water over de vloer dat zich vermengt met het vuil.

Straks de vloer dweilen. Ik kots bijna boven de luiers, die ik te lang heb laten staan,

adem door mijn mond. Wat moeten we vandaag weer eten. Eergisteren een boek

gekocht, geld bijna op en we moeten nog twee dagen. Durf niet om meer geld te

vragen. Ik kan weer longragoût maken dat kost heel weinig maar dan moet ik nu

boodschappen doen anders is er niet genoeg tijd om de lucht uit de long te koken.

Met mijn armen in het sop herhaal ik scène voor scène de film van gisteren.

Misdaad en hartstocht. Mooie meid, mooier dan ik, kleine puntige borstjes. Geen

zwangerschapsstrepen op haar heupen, geen bril. Donkere geheimzinnige man die

zomaar op haar verliefd wordt, haar buiten opwacht, haar volgt. Op mij wordt nooit

iemand verliefd, over, ik ben maar een jaar mooi geweest. Niet

ken aan later. Laat het vaag. Nog eens de film, beeld voor beeld. Het moment dat hij

zich over haar slapende gezicht buigt, lippen die de hare aanraken. Ingehouden

hartstocht. Niet hetzelfde als Toni die niet eens meer de moeite neemt om me van

tevoren te strelen, grijpt regelrecht naar mijn kut, lichaam zwaar op het mijne,

belachelijk gepomp, als ik meebeweeg is het alleen om het zo snel mogelijk over te

laten zijn. Dan kan ik slapen, dromen, misschien over de film met mezelf met kleine

puntige borstjes, zonder bril. Luiers ophangen buiten. Mijn handen zijn stijf en koud

en blauw als Armin's voetjes. Ik worstel hem in zijn jasje, schoentjes, hij kan geen

minuut stil zitten. Wandelwagentje, muts over mijn haar dat ik vergeten heb te

borstelen, ik maak mijn ogen op in het kleine gebarsten spiegeltje waarbij ik zo min

mogelijk kijk naar mijn gezicht dat me tegenstaat.

Buiten. Grijs. Eerst de slager, dat is het ergste, mensen die voordringen en ik durf

niet kwaad te worden omdat ik alleen maar een pond long moet hebben. Andere

mensen kopen dat als hondevoer. Ik watertand, ham worsten. Zal ik een ons Aufschnitt

nemen, maar dan heb ik geen geld meer voor bananen voor Armin en een stukje

chokola voor mezelf. Als ze maar niet zo neerbuigend tegen me deden, als ze maar

duidelijker tegen me praatten en ik niet telkens hoefde te vragen wieviel bitte. In hun

ogen zie ik mijn groene jas, die vorig jaar met het nieuwe namaakbontkraagje nog

best leuk was maar nu niet meer. Buiten word ik overvallen door honger. Iets zoets.

Taart te duur. Witbrood wil ik, niet het zure bruine Duitse brood; maar witbrood kan

ik alleen maar aan de andere kant van het centrum krijgen. Water in mijn mond.

Denk alleen nog maar aan witbrood met hagelslag. Hagelslag kan ik krijgen in het

warenhuis. Daar hebben ze ook een afdeling met licht beschadigde pockets waar ik

altijd even kijk. Aldous Huxley in het Duits en Han Suyin. Eergisteren was ik er ook

maar misschien hebben ze nog iets nieuws. Stuntelen met het wandelwagentje op de

roltrap. Armin vindt alles prachtig, ik moet voortdurend oppassen dat hij niet met

zijn vuile handjes in de bakken zit en dingen pakt, sjaals, zachte handdoeken, die ik

met een rooie kop van schaamte terugfrommel voordat iemand het ziet. Ik sta

verzonken bij de boeken, geen nieuwe, maar er zijn er nog die ik niet goed heb

bekeken. Armin kletst, probeert uit het wagentje te klimmen. Ik trek me los, geen

geld. Koop hagelslag, margarine, schmalz voor op het brood.

Duits brood voor Toni. Kohlrabi's. Twijfel bij de chokola. Geen geld. Appels en

bananen voor Armin. Melk. Een pakje soep om van de longragoût nog iets eetbaars

te maken. Drankafdeling. Goedkope vermouth, twee mark vijfennegentig. Ik zwicht.

Schuldgevoel tegenover Toni. Ik koop tenslotte toch witbrood, wat nergens voor

nodig is. En ik wil ook wel vermouth, een beetje dronken worden, niet denken, maar

Toni wil altijd neuken als hij wat op heeft. Als hij niets op heeft ook. Het maakt niet

uit.

Op weg naar de bakker, etalages. De zwarte bontmantel staat er nog. Als ik die

had, en geen bril, en geen zwangerschapsstrepen, en van die kleine puntborstjes en

niet getrouwd was en geen kind had ... onzin. Etalage met lakens in allerlei kleuren.

Heel anders dan de grauwe lappen die ik niet meer wit kan krijgen. Een klok. Jezus,

nog drie kwartier voordat Toni thuiskomt. De afwas staat er nog, het eten nog niet

klaar. Ik ren terug. Armin lacht om het gehobbel, mijn onhandige pogingen om over

oude stoepjes snel naar huis te komen, denkt dat het een spelletje is. Donkere straat,

donker huis, donkere trap. Vlees opzetten, kohlrabi in stukjes in de pan. Afwas in

de kast schuiven. Boterham met margarine en hagelslag. Prop er nog een paar naar

binnen en nog een. Geef Armin te eten. Hij schiet niet op, zit vrolijk zinloos te tetteren.

Toni komt zo thuis, dan moet Armin in zijn bedje liggen anders komt er geheid

ruzie van. Toni wil niet eten als Armin nog aan tafel zit, kan niet tegen zijn geknoei,

zijn getetter. Ik kijk uit het raam, nog niemand in de steeg. Keuken vol koollucht.

Ruiten beslagen. Weer vergeten iets tegen de muizen te kopen. Ik heb geen trek meer,

zeker niet in longragoût, smerig spul dat ik in stukjes snijd. Knödel maak ik van het

oude brood van gisteren. Als Armin maar niet huilt als Toni thuiskomt, als Armin

maar niet huilt.

Toni is vooruitgereisd naar Duitsland, heeft een baan gevonden in de haven van

Lübeck als monteur. Een woning vlakbij de kade, of liever twee kamers boven elkaar

waarvan de onderste tegelijk de keuken is en waar Armin zijn bedje heeft staan. Een

grauwe buurt, 's nachts kotsen en piesen zatte zeelieden onder het slaapkamerraam.

Vettig bloemenbehang. Een lucht van schimmel die niet weg is te krijgen. Ik klaag

niet, probeer er van te maken wat ik kan. Hang reprodukties op die ik heb

meegenomen, maak oranje en gele kussens voor de kampeerbedden waar we op