• No results found

en juist, maar ik vertrouw hem voor geen cent.'

6 DE WATERSYSTEEMBENADERING EN RUIMTELIJKE DIFFE RENTIATIE; een nadere uitwerking

6.2 Het watersysteem als inrichtingsopgave

Voor het analyseren van de mogelijkheden en de beperkingen van het maatschappelijk gebruik van watersystemen en van de mogelijkheden van de waterbeheerder om de kwaliteiten van de watersystemen te beïnvloeden (de inrichtingsopgave), kan de balansmethode worden gehanteerd. Met deze methode kunnen de kenmerken van een watersysteem in beeld worden gebracht en kunnen de mogelijkheden van de beheerder om onderdelen van de balans - en dus van het betreffende watersysteem - te beïnvloeden worden aangegeven. Er kunnen drie typen balansen worden onderscheiden: de watermassabalans, de stoffenbalans en de biomassabalans. Deze balansen zijn van belang voor zowel de strategische als de operationele taken van de waterbeheerder. Tussen deze twee soorten taken en de balansen bestaat een directe relatie. Wanneer aan het watersysteem of delen daarvan een functie wordt toegekend, wordt namelijk ook een uitspraak gedaan over de gewenste fysische, chemische en biologische kenmerken van dat watersysteem.

Het operationeel beheer richt zich op de balansposten en op de mogelijke verandering daarvan in een voor de betreffende functie gewenste richting. De balansen vormen zodoende het aangrijpingspunt om de beïnvloedingsmoge- lijkheden van de beheerder duidelijk te maken. Tevens wordt met de balansen gellustreerd hoe beweeglijk het watersysteem is. Wanneer in de ene balans wordt ingegrepen, heeft dat gevolgen voor de andere twee balansen.

6.2.1 Watersystemen en balansen

Bij een analyse van een watersysteem met de balansmethode staat de gedachte centraal dat de hoeveelheden water, stoffen, planten (biomassa) en dieren (biomassa) die in het systeem aanwezig zijn worden bepaald door aanvoer en (re-)productie en door afvoer, afbraak en consumptie (onder meer door andere in het systeem voorkomende planten en dieren). In kader 6.2 worden ter illustratie van deze gedachte voorbeelden gegeven van een watermassabalans (1), een stoffenbalans (2) en een biomassabalans (3).

147

Kader 6.2 Voorbeelden van de drie typen balansen 1. Voorbeeld van een watermassabalans

De hoeveelheid water in een bepaald grondwatervoorkomen is afhankelijk van de infiltratie van regenwater, de eventuele toevoer van water vanuit andere

grondwatervoorkomens, de eventuele afvoer van water naar andere grondwater- voorkomens en de eventuele onttrekking van water door het oppompen ervan. Wanneer de som van de onttrekking en de 'natuurlijke' afvoer groter is dan de som van de toevoer en de infiltratie zal de grondwatervoorraad kleiner worden en zal de grondwaterstand dalen.

2. Voorbeeld van een stoffenbalans

De fosfaatconcentratie in het oppervlaktewater is onder meer afhankelijk van de aanvoer (door lozingen), de afvoer en de opname door planten. Wanneer meer fosfaat wordt aangevoerd dan wordt afgevoerd of opgenomen, zal de fosfaatcon- centratie in het water toenemen.

3. Voorbeeld van een biomassabalans

De hoeveelheid zalm in de Rijn is onder meer afhankelijk van de migratie, de natuurlijke aanwas, de sterfte (bijvoorbeeld door verontreiniging van het water) en de visvangst. Wanneer de sterfte en de visvangst samen groter zijn dan de som van het migratiesaldo en de natuurlijke aanwas, zal de hoeveelheid zalm in de rivier afne- men.

De drie balansen beïnvloeden elkaar. Dat wordt in de Derde Nota Water- huishouding aangeduid met "interne functionele samenhangen". Enkele van deze samenhangen blijken reeds uit de voorbeelden in kader 6.2. Zo zal door een overmatige toevoer van fosfaat de groei van planten en dieren toenemen. En doordat planten (en algen) het in het water voorkomende fosfaat consu- meren hebben ze invloed op de balans van deze stof. Het maatschappelijk gebruik van een watersystemen heeft eveneens - en op meerdere wijzen - invloed op de drie balansen van dat systeem.

6.2.2 De balansposten en het maatschappelijk gebruik

De mogelijkheden om een watersysteem maatschappelijk te gebruiken worden mede bepaald door de fysische, chemische en biologische kenmerken van het systeem. Deze kenmerken corresponderen met posten in de drie balansen. Zo worden de mogelijkheden voor landbouwkundig gebruik mede bepaald door de oppervlaktewaterstand, de grondwaterstand en de kwaliteit van het beschikbare water. De mogelijkheden voor scheepvaart en recreatievaart zijn onder meer afhankelijk van de waterstand en de voorkomende waterafvoer

148

(stroomsnelheid). En de mogelijkheden voor drinkwaterwinning worden mede bepaald door de hoeveelheid en de kwaliteit van het beschikbare grond- of oppervlaktewater.

Kader 6.3 Voorbeelden van doelgericht gebruik en onbedoelde effecten Voorbeelden van doelgericht gebruik zijn het gebruik van grond- en oppervlaktewater voor productie- en consumptiedoeleinden en het oogsten van in het watersysteem voorkomende dieren en planten. Een ander voorbeeld is het gebruik van de eigenschap van watersystemen om water en stoffen af te voeren, om water te lozen en land te draineren.

Een voorbeeld van onbedoelde effecten is het bemesten van land. Het doel hiervan is niet het beïnvloeden van het watersysteem, maar het verbeteren van de productiviteit van

landbouwgronden. Een ander voorbeeld is de verstoring van levensgemeenschappen (de vermindering van de reproductie) door scheepvaart en recreatie. Die verstoring is niet het doel van deze activiteiten.

De onbedoelde effecten van balansposten kunnen ook een (onbedoeld) bijproduct zijn van het doelgerichte gebruik. Een voorbeeld hiervan is de overmatige groei van planten of algen door het doelgerichte gebruik van een watersysteem voor de afvoer van stoffen (zoals fosfaat).

Omgekeerd heeft het maatschappelijk gebruik invloed op de fysische, chemische en biologische balansposten. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen een doelgericht gebruik en onbedoelde effecten. Van doelgericht gebruik is sprake, wanneer de watervoorraden, de stoffenvoorraden en de biologische voorraden of de transport- en omzet- tingsmogelijkheden van het watersysteem direct worden aangewend voor gebruiksdoeleinden. Van onbedoelde effecten is sprake, wanneer door het gebruik veranderingen in de eigenschappen van het watersysteem optreden die niet beoogd werden (zie kader 6.3).

6.2.3 De balansposten en het waterbeheer

Zoals gemeld, vormen de balansen voor de waterbeheerder de aangrij- pingspunten om, via het toekennen van functies en operationele beheerstaken, het watersysteem te beïnvloeden. De fysische, chemische en biologische kenmerken van een watersysteem (de systeemvariabelen) worden bepaald door een combinatie van natuurlijke en antropogene invloeden. De mogelijkheden van de waterbeheerder om een watersysteem te beïnvloeden zijn begrensd. Zo laat de hoeveelheid neerslag zich niet beïnvloeden.

Verder heeft de waterbeheerder mogelijkheden, zij het ook beperkte, om het doelgericht gebruik en de onbedoelde effecten te veranderen. Voorbeelden

150

hiervan zijn het wel of niet verlenen van vergunningen en het sluiten van waterakkoorden. Tot slot beschikt de beheerder over technische maatregelen om de systeemvariabelen te beïnvloeden.

De operationele waterbeheerder wordt, in meer of mindere mate, gestuurd door beleidsbepalers met strategische taken, zoals het Rijk en de provincies. De provincies leggen bijvoorbeeld de doelstellingen voor de systeemken- merken vast. Zij oefenen echter ook directe invloed uit op het operationeel waterbeheer, bijvoorbeeld door voorschriften voor de uitoefening van het beheer vast te stellen (zoals in de provinciale verordening waterhuishouding) en door de organisatie van het beheer te beïnvloeden.

De verandering van de systeemvariabelen door het doelgerichte gebruik en de onbedoelde effecten wordt ook beïnvloed door het overige rijksbeleid. Te denken valt aan de sturende invloed van de ruimtelijke ordening op het ge- bruik van de watersystemen, of aan die van het mestbeleid op de uitspoeling van meststoffen naar de watersystemen. Het overige rijksbeleid heeft in enkele gevallen ook een directe invloed op het operationeel waterbeheer. Een voorbeeld is de planologische reservering van ruimte voor de technische ingrepen die door een waterbeheerder worden gewenst. Het waterbeleid en het overige beleid beïnvloeden elkaar zowel op het niveau van de doelstellingen als op het niveau van het operationeel beheer. De wijze waarop dit gebeurt, vormt een onderdeel van de stuuropgave (zie hoofdstuk 8).