• No results found

en juist, maar ik vertrouw hem voor geen cent.'

6 DE WATERSYSTEEMBENADERING EN RUIMTELIJKE DIFFE RENTIATIE; een nadere uitwerking

6.3 De balansposten en de algemene zorg voor de watersystemen

In deze paragraaf worden de balansen gekoppeld aan de doelstellingen die de algemene zorg voor de watersystemen met het oog op de waterkwaliteit, de waterkwantiteit en de inrichting vereist. Deze doelstellingen kunnen het best worden samengevat met de term 'basiskwaliteit water'.

6.3.1 De kwaliteitsdoelstellingen en de balansposten

De kwaliteitsdoelstellingen van het waterbeheer vallen voor een belangrijk deel samen met de algemene milieukwaliteitsdoelstellingen. Voor de rest zijn het functiegerichte kwaliteitsdoelstellingen. De doelstellingen betreffen een aantal variabelen en de waarden daarvan waaraan de feitelijke toestand van het watersysteem moet voldoen. Hierbij doen zich twee problemen voor. Het eerste is dat de natuurlijke kwaliteit van het water per watersysteem verschilt.

151

Het tweede is dat de kwaliteitsdoelstellingen betrekking hebben op het einde van de milieueffectketen: water is een ontvangend medium.

De kwaliteit van het water in een bepaald watersysteem is gemakkelijk te meten. Maar het verklaren van die kwaliteit is minder eenvoudig, omdat de concentraties in het water de resultante zijn van verschillende input- en outputposten. In tabel 6.1 staan deze balansposten op een rij.

Tabel 6.1 De stoffenbalans: input en output

balansposten: input balansposten: output

1. landbouw a. afvoer via het oppervlaktewater 2. industrie b. afvoer via het grondwater 3. huishoudens c. ophoping in de bodem 4. rwzi's d. onderhoudsbaggeren 5. aanvoer via de wateraanvoer e. saneringsbaggeren 6. neerslag f. oogst van dieren en planten 7. kwel

8. droge depositie

totaal totaal

In hoeverre kan de waterbeheerder deze balansposten beïnvloeden? Wat de input betreft kan gesteld worden dat de waterbeheerder op grond van de Wet op de waterhuishouding (1989) via de functietoekenning invloed kan uitoefenen op de locatie van de diverse riooloverstorten. Dit is vooral van belang, wanneer de lozing plaats vindt op water met de functie waternatuur. De input vanuit de landbouw, voorzover deze niet is aangesloten op het riool, valt door de waterbeheerder niet te reguleren. Weliswaar kan de waterbeheerder de waterstromen met inrichtingswerken afbuigen en omleiden, maar hij kan de input van meststoffen en bestrijdingsmiddelen niet bij de bron aanpakken. Daarvoor is de waterbeheerder afhankelijk van de regelgeving in het kader van de Meststoffenwet, de Bestrijdingsmiddelenwet en de Wet bodembescherming.

153

rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi's) beïnvloeden via de vergunningen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en door technische maatregelen. De mogelijkheden hiertoe zijn evenwel afhankelijk van de kenmerken van het achterliggende rioolsysteem (dimensionering, kwaliteit, compartimentering) en van de eisen die worden gesteld aan de lozingen op dat riool. De lozingen van bedrijven op het riool vallen niet onder de competentie van de waterbeheerder; daarvoor verleent de gemeente, de beheerder van het riool, de vergunningen. De huishoudens zijn, behalve in sommige delen van het buitengebied, allemaal aangesloten op het riool en dus op een rwzi. De waterbeheerders kunnen als technisch beheerders van de rwzi's (dus als zuiveraars) invloed uitoefenen op de vrachten in het effluent.

Tabel 6.2 Het rioolsysteem en de vergunningverlener het rioolsysteem de vergunningverlener de lozing op het riool de gemeente

de aansluiting van het riool op de rwzi de waterkwaliteitsbeheerder de lozing van de rwzi op het oppervlaktewater de waterkwantiteitsbeheerder

De aanvoer van stoffen via de wateraanvoer kan de waterbeheerder nauwelijks reguleren. Wel kunnen waterakkoorden, zoals het waterakkoord voor het Amsterdam Rijnkanaal/Noordzeekanaal (V&W Noord-Holland, Utrecht, 1992) van betekenis zijn om de stofvrachten te registreren, zodat ze mogelijk in de toekomst gereguleerd kunnen worden.

Wat de afvoer van stoffen uit het systeem betreft kan de waterbeheerder invloed uitoefenen door het debiet te vergroten. Deze output hangt nauw samen met de kwantiteitsdoelstellingen en wordt daar tevens door begrensd. De ophoping van stoffen in de waterbodem vormt een afzonderlijk probleem, dat voornamelijk door baggeren kan worden opgelost. Voor de berging van baggerspecie zijn echter depots (gemeente: ruimtelijke ordening) en een stortvergunning (gemeente: milieubeheerder) nodig.

6.3.2 De kwantiteitsdoelstelling en de balansposten

Aangezien in het verleden een redelijk efficiënt stelsel van oppervlaktewateren en technische infrastructuur is ontwikkeld, kan de aan- en afvoer van water

154

voor de functies relatief eenvoudig worden geregeld. Dit wil echter niet zeggen dat zich geen problemen kunnen voordoen. Het gaat vooral om problemen die verband houden met verdroging. De kwelgebieden verdwijnen en door gebiedsvreemd water aan te voeren wordt weliswaar voorzien in de behoefte aan water, maar wordt tegelijkertijd een kwaliteitsprobleem geïntroduceerd. De vraag is in hoeverre de waterbeheerder daar invloed op kan uitoefenen. Deze vraag wordt hier beantwoord door een balans op te stellen. De diverse balansposten staan in tabel 6.3.

De waterbeheerder kan de neerslag en de verdamping niet beïnvloeden. De aanvoer en de afvoer van water kunnen aan een vergunning worden gebonden, of worden gereguleerd door waterakkoorden te sluiten met andere waterbe- heerders. De lozingen en de onttrekkingen door derden zijn aan vergunningen gebonden als ze boven een bepaalde drempel liggen. De beregening van land met oppervlaktewater is te beïnvloeden via de vergunningen die op grond van de Wet op de waterhuishouding nodig zijn. De beregening van land met grondwater daarentegen valt onder de competentie van de provincie (en vereist een vergunning op grond van de Grondwaterwet).

In vergelijking met de balansposten van de stoffenbalans biedt de Wet op de waterhuishouding de waterbeheerder meer mogelijkheden om de balansposten van de waterbalans te beïnvloeden.

Tabel 6.3 De waterbalans: input en output

balansposten: input balansposten: output 1. neerslag a. verdamping 2. aanvoer b. afvoer 3. lozingen c. infiltratie

4. kwel d. onttrekking aan oppervlaktewater e. beregening met grondwater

totaal totaal

De mate waarin de waterbeheerder de balansposten van de waterbalans feitelijk kan beïnvloeden, is overigens ook afhankelijk van de kenmerken van het watersysteem. In de Zuid-Hollandse polders zijn de watersystemen sterk technisch gereguleerd door de inlaten en de gemalen. In Noord-Brabant zijn de

155

aanvoer en de afvoer van water sterk afhankelijk van de hoeveelheid neerslag en van de mogelijkheden om water vast te houden.

Ook de mate waarin het noodzakelijk is om de lozingen en de onttrekkingen te reguleren, is afhankelijk van de kenmerken van het watersysteem. Immers, in Friesland en delen van Zuid-Holland is de capaciteit van de boezem zo groot, dat er gemakkelijk aan het systeem onttrokken en op het systeem geloosd kan worden zonder het uit balans te brengen. Wel erg problematisch zijn de onttrekkingen in de verdrogingsgevoelige en/of hellende gebieden, omdat daar de marge tussen de boven- en ondergrens van het systeem veel kleiner is.

6.3.3 De biomassabalans

Watersystemen kunnen niet functioneren zonder de productie van biomassa. Ook voor deze biologische component van watersystemen kan een balans worden opgesteld. In onderstaande tabel staan de input- en outputposten van de balans.

Tabel 6.4 De biomassabalans: input en output

balansposten: input balansposten: output 1. immigratie a. emigratie

2. geboorte b. sterfte 3. het uitzetten van soorten c. oogst

d. predatie

totaal totaal

Aan de inputzijde staan drie posten, namelijk vestiging, geboorte en het uitzetten van soorten; aan de outputzijde staan vertrek, sterfte, oogst en predatie. De waterbeheerder kan onder meer invloed uitoefenen op de migratie door wateren met elkaar te verbinden en passagemogelijkheden bij de stuwen te creëren. Daarnaast kan de waterbeheerder door het uitzetten van soorten, bijvoorbeeld vis, de voorraad laten toenemen. Maar hij kan de voorraad ook beïnvloeden door te oogsten. Een voorbeeld is de ontbraseming van meren en vaarten. De oogst wordt mede bepaald door de beroeps- en sportvisserij. Ge- boorte en sterfte zijn een resultante van de kwaliteit en de inrichting van het water. Een slechte waterkwaliteit leidt tot sterfte en op den duur tot vrucht

156

baarheidsproblemen, waardoor het aantal jongen dat geboren wordt daalt. Tot slot kan de waterbeheerder trachten met een combinatie van vergunningen op grond van de Wet op de waterhuishouding en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren sterfte van vissen bij het innemen van koelwater te voorkomen (Van der Vlist e.a., 1995). Het beschermen van de biologische component van een watersysteem met het stelsel van vergunningen staat echter nog in de kinderschoenen.

6.3.4 De inrichtingsdoelstellingen voor de basiskwaliteit

Wat de inrichtingseisen betreft kan een onderscheid worden gemaakt tussen de eisen aan het beheer van het watersysteem waarmee de realisatie van de basiskwaliteit water wordt beoogd en de eisen aan de inrichting die voort- vloeien uit de functies van het watersysteem. (zie paragraaf 6.4).

Uit de bespreking van de balansen komt naar voren dat inrichtingsmaatregelen een belangrijke rol kunnen spelen voor het waterbeheer. Zowel het vergroten van de afvoer als het vasthouden van water om voorraden te vormen, vergt inrichtingsmaatregelen. Ook de waterkwaliteit kan met inrichtingsmaatregelen beïnvloed worden. Daarbij kan gedacht worden aan het aanleggen, verbeteren of afkoppelen van rwzi's, maar ook aan het aanleggen van helofytenfilters, het hydrologische isoleren van relatief schone of verontreinigde gebieden en het verlengen van waterlopen.

Inrichtingsmaatregelen voor de flora en fauna zijn bijvoorbeeld het aanleggen van natuurvriendelijke oevers, het creëren van paaiplaatsen in het water en het plaatselijk verdiepen of verondiepen van waterlopen.