• No results found

3.4 Kenmerken van het gebied

3.4.2 Waterhuishouding

Als eerste is de waterhuishouding voor het gehele gebied besproken. De deelgebieden zijn vervolgens in meer detail toegelicht.

Het oppervlaktewater in het Natura 2000-gebied bestaat uit de plas Broekvelden/Vettenbroek en de slootjes, plas-dras situaties en oude veenputten in de omliggende graslandpolders. De waterkerende Prinsendijk langs de Enkele Wiericke vormt de oostgrens van het Natura 2000- gebied en deze watergang valt daarom buiten de begrenzing. Op regionale schaal zorgen de boezemwateren de Gouwe en de Oude Rijn voor de aan- en afvoer van water in het gebied, veel plassen en veenweidegebieden rond Gouda staan indirect met deze boezemwateren in verbinding. In perioden met een overschot aan neerslag (meer neerslag dan verdamping), wordt overtollig water op de boezems opgeslagen. In perioden met neerslag tekort (meer verdamping dan neerslag) wordt boezemwater ingelaten, om het waterpeil op peil te houden. Bij een watertekort wordt water uit de Hollandse IJssel gebruikt voor peilbeheer en, plaatselijk, doorspoelen (Hoogheemraadschap van Rijnland, 2007).

In 2003, een zeer droge zomer, steeg het chloridengehalte in de Lek omdat er weinig afvoer van zoet water was. De lage doorspoeling van de Lek resulteerde in een ver doorgedrongen zouttong. Hierdoor had het inlaatwater bij de Hollandsche IJssel eveneens een (te) hoog chloridengehalte.

Oude Rijn gebruikt voor peilbeheer en doorspoelen. Dit voorbeeld illustreert dat in het voorjaar en de zomer gebiedsvreemd water het systeem wordt ingelaten, om het gewenste peil te kunnen behouden. Dit leidt tot aanzienlijke fluctuaties in waterkwaliteit, met aanvoer van chloride en nutriënten via het oppervlaktewater. Het leidt bovendien tot aanvoer van stoffen zoals sulfaat, die het veen in de gebieden doet afbreken en zo een versnelde baggeraanwas veroorzaakt (Hoogheemraadschap van Rijnland, 2007). Dat er al zo vroeg in het seizoen waterinlaat nodig is, heeft te maken met het wegpompen van de wateroverschotten uit het winterhalfjaar ten behoeve van de beoogde winterpeilen (een laag winterpeil tegenover een hoog zomerpeil).

Het gebied kent vrijwel geen kwel (Hoogheemraadschap van Rijnland, 2007), een zeer beperkte wegzijging overheerst in het gebied. Dit is vooral het gevolg van de aanwezigheid van diepe droogmakerijen in de omgeving (Polder Middelburg en Polder Tempel) die grondwater aan hun omgeving onttrekken. Hoewel Figuur 3-6 anders laat zien, is de waterstand in de graslandpolders afhankelijk van de inlaat van water, met name in de zomerperiode. Peilverlaging in omliggende gebieden kan leiden tot een toename van de wegzijging. De plas Broekvelden/Vettenbroek is dusdanig diep dat hier grondwater omhoog komt.

De waterkwaliteit in het gebied wordt beïnvloed door een aantal factoren. Historisch landbouwgebruik in het gebied heeft gezorgd voor een hoge belasting met nutriënten van de bodem en van het oppervlaktewater. Een hoge belasting met nutriënten resulteert in een slechte ecologische waterkwaliteit door algenbloei, vertroebeling, verlies van waterplanten, verandering van vissamenstelling, afbraak van veen en versnelde baggervorming.

Eén van de oorzaken van hoge stikstof en fosfaatgehalten is de aanvoer van kalkrijk water. De kalk zorgt voor buffering en daarmee tot de vorming van sulfaat. Veenplassen zijn over het algemeen zuur (lage pH-waarde) doordat organischmateriaal naar de bodem zakt en daar geconserveerd wordt. De buffervorming als gevolg van het kalk maakt dat het organisch

materiaal wordt omgezet waarbij sulfaat ontstaat. Dit zorgt voor veenrot: aantasting van het veen. (Hoogheemraadschap van Rijnland, 2009c).

Daarnaast wordt in droge periodes water vanuit de Oude Rijn of de Hollandsche IJssel het gebied ingelaten. Via de Reeuwijkse Plassen komt dit water uiteindelijk terecht in een aantal van de poldersloten van de Natura 2000-graslanden. Het water in de Oude Rijn en Hollandse IJssel heeft een mindere kwaliteit dan de poldersloten waardoor de inlaat van dit water tot een achteruitgang van de waterkwaliteit leidt. In perioden met een hoge neerslag, vonden tot voor kort overstorten plaats vanuit het riool. Recente investeringen van de gemeente hebben het aantal overstorten drastisch verminderd. Een andere aanpassing is het afkoppelen van een RWZI van de Reeuwijkse Plassen.

In het gebied zijn op sommige locaties dikke baggerbodems aanwezig. Deze bagger belemmert de ontwikkeling van een waterplantenvegetatie. Het ontbreken van waterplanten heeft een negatieve invloed op de waterkwaliteit.

De plas Broekvelden/Vettenbroek

De plas staat niet in contact met ander oppervlaktewater en wordt gevoed door grondwater uit het eerste watervoerende pakket en door regenwater. De waterstand varieert daarom enigszins van seizoen tot seizoen, gerelateerd aan de neerslag en de verdamping. De variatie is beperkt, want zodra het waterspiegel daalt (door verdamping) neemt de waterdruk vanuit het grondwater toe en komt water omhoog. In het peilbesluit Driebruggen (uit 2004) is het minimumpeil vastgesteld op – 2,75 m NAP en het maximumpeil op – 2, 30 m NAP. De waterkwaliteit van de plas is van oudsher erg goed, voornamelijk omdat er geen invloed is geweest van vervuild (met nutriënten verrijkt) oppervlaktewater. In het kader van de Kader Richtlijn Water (KRW) is vastgesteld dat de ecologische waterkwaliteit van de plas voldoende is. Uit de KRW-factsheets van het Hoogheemraadschap van Rijnland: “De ecologische waterkwaliteit van dit waterlichaam is goed. Er zijn weinig algen aanwezig en er treedt geen algenbloei op. Onder water en aan de oever groeien voldoende planten, waardoor ook de visstand divers en goed ontwikkeld is. De macrofaunasamenstelling is niet bekend, maar waarschijnlijk is deze goed ontwikkeld. De ecologie is zo goed ontwikkeld omdat de plas niet onder invloed staat van ander oppervlaktewater en de voedingstoestand daardoor erg laag is. Verder zijn er onder water voldoende ondiepe delen waar planten kunnen groeien en zijn de oevers natuurlijk ingericht” (Hoogheemraadschap van Rijnland, 2009a).

In de noordoost hoek van de plas bevindt zich de officiële zwemwaterlocatie ‘de Reeuwijkse Hout’. Zwemwaterlocaties worden zeer regelmatig bemonsterd op fecale bacteriën en, indien daar aanleiding voor is, op blauwalgen. Er zijn op de zwemwaterlocatie geen (drijflagen van) blauwalgen aangetroffen (Hoogheemraadschap van Rijnland, 2010b).

De ecologische schade die de plas heeft opgelopen tijdens de laatste zandwinning is gecompenseerd door de aanleg van een aantal eilandjes in de plas. Tussen rijen paaltjes zijn GEO-tubes gevuld met grond aangebracht. Deze eilandjes zijn in een zeer slechte staat van onderhoud, het grootste deel is inmiddels niet meer aanwezig.

Polders Sluipwijk, Oukoop-Noord en Lang Roggebroek

De polders Sluipwijk, Oukoop-Noord en Lang Roggebroek behoren tot hetzelfde peilbeheervak, samen met de Reeuwijkse plassen en polders ten westen van Reeuwijk-Brug. Al deze gebieden staan in verbinding met de Reeuwijkse plassen. In het Peilbesluit Reeuwijk is het peil vastgesteld op - 2,22 m NAP, ten behoeve van het landbouwkundige gebruik in de polders. Water voor dit peilvak wordt ingelaten vanuit de Breevaart naar plas Elfhoeven om het water op het juiste peil te kunnen houden (website Hoogheemraadschap Rijnland / informatie peilbesluit Reeuwijk). In droge perioden wordt water van buiten het gebied aangevoerd, afkomstig van de Hollandse IJssel. In perioden van wateroverschot wordt water juist afgevoerd. In het kader van de KRW is vastgesteld dat de ecologische waterkwaliteit in de polders en in de plassen niet voldoet. Dit heeft voornamelijk te maken met een te hoge belasting met nutriënten afkomstig van de landbouw (externe eutrofiering) en ingelaten water. Fosfaat en stikstofgehalte in het waterlichaam is (2009) respectievelijk 0,6 en 3,8 mg/l, terwijl de normen voor een goede ecologische toestand op respectievelijk 0,22 en 2,2 mg/l liggen (Hoogheemraadschap van Rijnland, 2009a).

De polders behoren, net als polders Oukoop en Negenviertel en Stein-noord, tot het KRW- waterlichaam Stein + weidegebied. Uit de KRW-factsheets van het Hoogheemraadschap van Rijnland: “De ecologische toestand van dit waterlichaam is ontoereikend. Er groeien te weinig planten in en aan het water. Waarschijnlijk mede daardoor is de macrofauna matig ontwikkeld. De visstand is wel goed. De oorzaken van de ontoereikende plantengroei liggen waarschijnlijk in een hoge voedingstoestand van het water en vertrapping en begrazing van de oevers door vee. Het

onderhoud is niet optimaal afgestemd op een goede ecologische ontwikkeling”

Daarnaast wordt het veen in de plassen en sloten van het gebied versneld afgebroken, onder invloed van sulfaatrijk water dat het gebied binnen wordt gelaten (interne eutrofiering). Door de eutrofiering zijn veel voedingsstoffen beschikbaar voor algen, die snel groeien en vertroebeling van het water veroorzaken. Het troebele water voorkomt de vestiging van waterplanten en de overleving van aan waterplanten gebonden (roof)vissoorten. Bodemwoelende vissen zoals brasem, die wel van troebel water houden, hebben de overhand in polder Sluipwijk en Lang Roggebroek, 40% van de visbiomassa bestaat uit brasem (Vernooij & Koole, 2007). Het resultaat zijn troebele sloten en watergangen, met veel algen, weinig waterplanten en veel bodemwoelende vissen. In een dergelijk watersysteem kan bagger, bestaand uit afgebroken veen en dode algen, zich snel ontwikkelen.

Polder Oukoop en Negenviertel

Polder Oukoop en Negenviertel is qua peilbeheer gekoppeld aan polder Stein-zuid. Hier geldt een zomerpeil van - 2,21 m NAP en een winterpeil van - 2,30 m NAP. Water wordt ingelaten bij de Hollandse IJssel (Mulder en Oosterbaan, 2009) (zie Figuur 3-9). Voor de KRW is vastgesteld dat de ecologische waterkwaliteit in de polders niet voldoet (zie voorgaande paragraaf). Het Hoogheemraadschap heeft het voornemen om het peil in polder Stein-zuid te verlagen ten behoeve van de landbouwfunctie, maar het huidige peil om polder Oukoop en Negenviertel vast te houden.

Figuur 3-9 Wijziging van de peilvakken in 2005 met oorspronkelijke (links) en nieuwe situatie (rechts). Polder Oukoop-noord is aangesloten bij het peilvak waar ook polder Sluipwijk en de Reeuwijkse plassen bij horen. De rest van polder Oukoop is gekoppeld aan polder Stein-zuid. Daarmee is polder Stein-noord een afzonderlijk peilvak geworden (Mulder en Oosterbaan, 2009).

Polder Stein-noord

Voor Polder Stein-noord is een apart peilbesluit gemaakt gericht op de natuurdoelen. Het betreft een dynamisch peil tussen - 1,80 m NAP en -1,90 m NAP. In tegenstelling tot de polders Sluipwijk en Lang Roggebroek, staat Stein-noord niet in direct contact met de Reeuwijkse plassen. De situatie in polder Stein-noord is gunstiger dan in de andere polders omdat:

 het watertekort kleiner is als gevolg van het natuurlijker peilverloop: gebiedseigen neerslagwater wordt beter benut;

 productielandbouw met hoge mestgiften in polder Stein-noord gestaakt is, waardoor de afspoeling van nutriënten beperkt blijft.