• No results found

Water en waterbodemkwaliteit Oppervlaktewaterkwaliteit algemeen

4 VISIE OP UITWERKING VAN DE DOELEN IN RUIMTE EN TIJD 1 Inleiding

4.5 Water en waterbodemkwaliteit Oppervlaktewaterkwaliteit algemeen

Uit de trendanalyse van een aantal parameters (gegevens van het Waterschap Rivierenland) voor de kwaliteit van het oppervlaktewater over de laatste 10 jaar, blijkt dat de waterkwaliteit niet verslechterd, maar verbeterd is. Dit geldt zowel voor het oppervlaktewater in de Hoge Boezem van de Overwaard, als voor het oppervlaktewater in de Hoge Boezem van de Nederwaard. Figuur 4.5 illustreert dit voor de totale gehalten aan fosfaat en totaal stikstof, wat iets zegt over de voedselrijkdom en het gehalte aan bicarbonaat en sulfaat, wat weer iets zegt over de herkomst van het water. Hieruit blijkt dat het water in de afgelopen jaren minder voedselrijk is geworden en dat de invloed van gebiedsvreemd water afneemt: het watersysteem bevat steeds meer gebiedseigen water. Dit verhoogt de kans op vestiging van waterplanten op de waterbodems en daarmee op de ontwikkeling van een rijke macrofauna qua omvang en samenstelling en de opbouw van een gezonde en gevarieerde vispopulatie.

Hoge Boezem van de Overwaard

Hoewel de concentraties voedingsstoffen relatief laag zijn in de Hoge Boezem van de Overwaard, is de belasting van het systeem met voedingsstoffen van buiten het gebied, als gevolg van de boezemfunctie, zeer groot. Omdat de verblijftijd van het water echter zeer kort is, is deze belasting niet sturend voor het al of niet voorkomen van waterplanten (De Jong, 2013). Dat is de hoge historische belasting van de bodem met voedingsstoffen echter wel. Op grond hiervan en de aanwezigheid van organisch materiaal (slib, plantenresten) op de bodem, wordt verwacht dat de potentie voor nutriëntennalevering hoog is. De rotte eierenlucht in dikke sliblagen in luwe oeverzones duidt op zuurstofarme condities en het voorkomen van het toxische sulfide. Dit alles beperkt de groeipotentie voor wortelende waterplanten.

Het doorzicht is momenteel vrij beperkt (tot ca. 0,4 m) en de hoeveelheid opgelost organisch materiaal is relatief hoog (data Waterschap Rivierenland). Dit wijst op het continu in oplossing gaan van slibmateriaal op de waterbodem. Dit zorgt ervoor dat licht onvoldoende in het water kan doordringen en dat maakt vestiging van waterplanten op dit moment zeer moeilijk. Dat wordt ook door De Jong (2013) geconcludeerd.

Uit het visstandbeheerplan voor de Hoge Boezem van de Overwaard blijkt dat er hier momenteel weinig waterplanten minnende vissoorten voorkomen, dat de vispopulatie onevenwichtig is opgebouwd en dat er weinig ‘visbroed’ wordt aangetroffen (Leijzer et al, 2006). Het water wordt ingedeeld in het blankvoorn-brasem-viswatertype, wat voornamelijk aanduidt dat er bodem woelende vis is aanwezig is. Dit illustreert dat de Hoge Boezem van de Overwaard momenteel van weinig betekenis is als foerageergebied voor de visetende vogelsoorten zwarte stern en purperreiger.

Figuur 4.5. Trend over de laatste ca. 10 jaar van een aantal waterkwaliteitsparameters op een aantal locaties in het Natura 2000-gebied. Groen=trend positief; zwart=trend blijft gelijk; rood=trend negatief (data Waterschap Rivierenland).

De waterkwaliteit dient nog verder te worden verbeterd. Het doorzicht moet sterk verbeteren en er moet minder organisch materiaal in oplossing gaan/blijven, ten einde dat zich hier waterplanten kunnen vestigen, waardoor zich ook een ander viswatertype kan ontwikkelen. Met name het verbeteren van het doorzicht is van groot belang. Het doorzicht wordt nu beperkt door de golfwerking, waardoor het slib op de bodem continu in oplossing gaat, en de bodem woelende activiteiten van vooral brasems.

Hoge Boezem van de Nederwaard

De waterkwaliteit en het doorzicht in de Hoge Boezem van de Nederwaard is goed, getuige ook de weelderige groei van waterplanten alhier. Het doorzicht neemt echter wel af, omdat de sliblaag hier steeds dikker wordt. Het doorzicht reikt momenteel tot op de sliblaag, die gemiddeld zo’n 0,5 tot 0,6 m onder de waterspiegel ligt. Op termijn kan dit tot problemen leiden, want door groei van de sliblaag, zal de laag water steeds minder worden. Vanuit hydrologisch (doorstroombaarheid van het gebied) oogpunt is baggeren op dit moment nog niet aan de orde, maar kan dat op termijn wel noodzakelijk worden voor het behoud van de waterplantenvegetatie indien de waterkolom te veel gevuld raakt met bagger. Het water wordt ingedeeld in het ruisvoorn-snoek-viswatertype (Visstandbeheercommissie Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, zonder jaar) wat – vanuit de Natura 2000-waarden waarvoor een instandhoudingsdoelstelling is geformuleerd, een gewenste situatie is (met name voor zwarte stern en purperreiger).

Waterbodem

Hoge Boezem van de Nederwaard

Het slib op de waterbodem in de Hoge Boezem van de Nederwaard is over een groot deel ernstig verontreinigd met zink (Witteveen+Bos, 1996) als gevolg van een voormalige verzinkerij aan de rand van het gebied. Tot een diepte van 0,5 m onder het slib is ook de bodem in de poelen en sloten op een aantal locaties ernstig verontreinigd (zie figuur 4.6).

Uit veldinventarisaties bleek dat er en significant verschil bestond in de samenstelling en aantallen van macrofauna in de sliblaag tussen verontreinigde ‘raaien’ (onderzochte bodemdelen) en de referentieraai (onderzochte bodemdeel buiten het verontreinigde gebied). Omdat het overgrote deel van het oppervlaktewater in de Hoge Boezem van de Nederwaard een sterk verontreinigde sliblaag heeft en daardoor een lager aanbod van macrofauna kent, kan dit van invloed zijn op het lokale voedselaanbod voor vooral de zwarte stern (minder haften, juffers en libellen, welke een deel van de levensfasen doorbrengen in de onderwaterbodem). Er was geen aantoonbaar verschil in zinkconcentratie in macrofauna-soorten die verzameld waren in de verontreinigde raaien en die verzameld waren in de referentieraai. Daarmee is accumulatie en de daarmee gepaard gaande negatieve effecten op reproductie in organismen die zich hoger in het voedselweb bevinden uitgesloten. Een uitzondering hierop werd gevormd door zoetwatermosselen die verzameld werden in de verontreinigde raaien en die duidelijk meer zink bevatten, waardoor dit zink in het weefsel van muskusratten en meerkoeten, die deze mosselen eten, terecht zou kunnen komen. Opname en accumulatie van zinkvervuiling in de Natura 2000-waarden (de 7 vogelsoorten) via het voedselweb is echter onwaarschijnlijk.

De rietlanden zijn lokaal ernstig verontreinigd, maar de water- en oevervegetatie vertoonde alhier geen hogere zinkconcentraties, dan op niet verontreinigde locaties.

Sanering van de sliblaag in de Hoge Boezem van de Nederwaard zal het zinkprobleem wegnemen en daarmee de oorzaak voor een lokaal mogelijk te laag aanbod van macrofauna voor met name zwarte stern. Bijkomend voordeel van de sanering is dat de waterdiepte weer toeneemt (zie onder oppervlaktewaterkwaliteit).

Het oppervlaktewater is niet verontreinigd met zink. Hoge Boezem van de Overwaard

Van de waterbodem in de Hoge Boezem van de Overwaard is niet bekend of zich hier verontreinigingen bevinden. Het al gememoreerde opwervelende slib is hier wel een probleem omdat dit het lokale aanbod van kleine vis voor zwarte stern en purperreiger negatief beïnvloedt en het op zicht jagen beperkt.

Figuur 4.6. Slibdikte, verontreiniging slib met zink en kwaliteit verontreiniging onderwaterbodem (verschillende diepten) met zink. Uit: Witteveen+Bos (1996).