• No results found

Natura 2000-doelen in stand houden in ruimte en tijd: oplossingsrichtingen 1 Kernopgave overjarig riet

4 VISIE OP UITWERKING VAN DE DOELEN IN RUIMTE EN TIJD 1 Inleiding

4.4 Natura 2000-doelen in stand houden in ruimte en tijd: oplossingsrichtingen 1 Kernopgave overjarig riet

Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk is gesteld, vormt de kernopgave het raamwerk waarbinnen een groot deel van de instandhoudingsdoelstellingen gerealiseerd kunnen worden. Dit betekent dat op een groter schaalniveau naar het realiseren van doelen wordt gekeken. Hierbij wordt een aanpak voorgestaan om het beheerplan zó in te steken, dat maatregelen ten behoeve van de kernopgave een zodanige vorm en schaalniveau hebben dat daardoor de robuustheid van het ‘systeem’ van het hele Natura 2000-gebied en de kwaliteit van de verschillende leefgebieden daarbinnen toeneemt. De kernopgave richt zich op de grotere ecologische principes en daarmee op het realiseren van de benodigde kwaliteit en kwantiteit van de leefgebieden van Natura 2000-waarden die met deze

kernopgave samenhangen. Invulling geven aan de kernopgave bedient zo meerdere instandhoudingdoelstellingen.

Waterschap Rivierenland heeft naar aanleiding van een watersysteemanalyse, waarin de relatie tussen de boezemfunctie en de Natura 2000- en Kaderrichtlijnwaterdoelen is onderzocht, enkele oplossingsrichtingen uitgewerkt om de achteruitgang van het areaal (drijvende) rietgorzen (en watervegetaties) in de Hoge Boezem van de Overwaard te vertragen c.q. te stoppen (DHV, 2012). Een aantal van deze oplossingsrichtingen wordt hieronder kort samengevat.

Een (te) grote peilfluctuatie kan tegengegaan worden door de hoeveelheid te bergen water te verminderen. Dit kan bijvoorbeeld door water elders af te voeren, bijvoorbeeld bij Groot Ammers, of door de maalkolk van de Overwaard te gebruiken. Andere opties zijn een ander bergingsgebied realiseren in een polder in de omgeving of gebruik te maken van de Lage Boezem van de Nederwaard en van de overcapaciteit van het gemaal aldaar.

Verdere afslag van resterende riet kan worden voorkomen door golfbrekers of ‘ribben’ aan te leggen, eilandjes aan te brengen of met behulp van een palenrij een vooroever aan te leggen (6-7 m vanaf de kant) en daarin rietgroei te stimuleren.

Verjonging van riet wordt mogelijk gemaakt door een aangepast peilbeheer, waarbij in de zomer droogval plaatsvindt. Ook kan een deel van de plas worden afgesloten, zodat deze kan worden drooggezet.

Overlast door ganzen kan alleen worden tegengegaan door een actieve regulering van de aantallen ganzen.

Ook overjarig riet kan niet zonder beheer. Hoewel de snelheid in successie (de opeenvolgende stadia van riet-/moerasontwikkeling) in goed geïnundeerd overjarig rietland traag verloopt, vindt ook hier op termijn verruiging en verbossing plaats. Periodiek maaien van het overjarig riet (niet jaarlijks al het riet, maar eens per zeven tot tien jaar) komt de kwaliteit van het rietland ten goede en daarmee dat van het broedbiotoop van de purperreiger. Bovendien verhoogt dit de kans op de tijdelijke aanwezigheid van biotoop met een pioniermoeraskarakter.

4.4.2 Instandhoudingsdoelstellingen broedvogels

Zoals aangegeven in paragraaf 4.3 is er in het Natura 2000-gebied Boezems Kinderdijk een overlap bij het oplossen van de knelpunten van de kernopgave “overjarig riet” enerzijds en het behalen van instandhoudingsdoelstellingen van enkele broedvogelsoorten anderzijds.

Geconcludeerd kan worden dat voor de broedvogels maatregelen nodig zijn, waarbij al dan niet volstaan kan worden met maatregelen ten behoeve van de kernopgave overjarig riet, waar deze soorten op mee kunnen liften, en dat voor de niet-broedvogels er geen maatregelen nodig zijn. Voor deze soorten volstaat derhalve het huidige beheer c.q. de bestaande inrichting van het gebied. Het duurzaam voortbestaan van leefgebieden binnen het Natura 2000-landschapstype Meren en moerassen, waarin Boezems Kinderdijk is ingedeeld, en waarvan de Natura 2000-waarden afhankelijk zijn, is afhankelijk van zogeheten cyclisch beheer dat niet per se statisch is in ruimte of tijd. Dit cyclisch beheer dient zich te richten op c.q. komt in de plaats van grootschalige periodieke en incidentele processen of incidenteel optredende factoren en calamiteiten in een natuurlijk landschap waardoor dit in zijn volledige diversiteit blijft voortbestaan. Het beheer richt zich op het altijd wel ergens in het gebied voorkomen in voldoende omvang van diverse water-, verlandings-, moeras- en (overjarig) rietvegetaties.

Porseleinhoen

Het gebrek aan pioniermoeras is beperkend voor de foerageer- en broedmogelijkheden van het porseleinhoen. Dit gebrek komt voort uit een te star waterpeil in de Nederwaard, waardoor alleen dichte rietlanden aanwezig zijn. De ontwikkeling van pioniermoeras met lage helofytenvegetatie dient te worden bevorderd. Hiervoor is winterinundatie en uitzakkend peil naar de zomer nodig.

In de polders Blokweer en Nieuw-Lekkerland is ruimte voor ontwikkeling van pioniermoeras. Nieuw pioniermoeras kan gerealiseerd worden door, onder andere, een hoog winter- en voorjaarspeil in te stellen. Met het realiseren van kleine arealen pioniermoeras kunnen de knelpunten voor het behalen van de instandhoudingsdoelstelling voor deze soort worden weggenomen.

Zwarte stern

Het aanbieden van de nestvlotjes dient zodanig georganiseerd te worden in ‘ruimte en tijd’, dat de kokmeeuwen op eerst uit te leggen vlotjes een vaste kolonieplaats kunnen bezetten op voldoende afstand van de later in het broedseizoen uit te leggen vlotjes voor de zwarte sterns. Bij de keuze van de plaats van de vlotjes voor zwarte sterns moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de kans op verstoring door ganzen.

Een groter aanbod van kleine vissen en libellen nabij de broedgebieden is van belang om de kwaliteit van foerageergebied te verhogen. Zwarte sterns kunnen hun energie dan besteden aan het grootbrengen en beschermen van de jongen, in plaats van aan foerageervluchten. Deze verbetering kan gerealiseerd worden door ontwikkeling van pioniermoeras en plekken met helder, ondiep water waarin watervegetatie tot ontwikkeling kan komen. Dergelijke ondiepe wateren zijn geschikte paaigebieden voor vissen, met name kleine soorten. Ook bieden deze biotopen goede mogelijkheden voor een rijke insectenfauna. Hierdoor zal het aanbod van kleine visjes en grote insecten (vooral libellen) toenemen voor de zwarte stern. In de polders Blokweer en Nieuw-Lekkerland is ruimte voor ontwikkeling van kruiden- en faunarijk grasland met brede, ondiepe plasdras-oevers. Daarnaast is er ruimte voor de ontwikkeling en instandhouding van pioniermoeras, door onder andere een hoog winter- en voorjaarspeil in te stellen. Voor polder Blokweer strookt deze ontwikkeling met de gebiedsvisie voor (dit gebied Bijleveld et al., 2007).

Purperreiger

In lijn met wat in paragraaf 4.2 al is genoemd, is het voor de purperreiger van belang dat op de lange termijn voldoende inunderende rietlanden aanwezig zijn die als broedbiotoop kunnen dienen. De verdere afslag van de bestaande gorzen dient daarom tegengegaan te worden. Dit is ook in lijn met realisatie van de kernopgave ‘overjarig riet’ en wordt hier dus niet verder uitgewerkt.

In principe is in het Natura 2000-gebied ruimte voor ontwikkeling en inrichting van overjarig riet en van water waarin door een goede waterkwaliteit een grote biodiversiteit kan ontstaan. Hierdoor is er zicht op behoud van oppervlakte en kwaliteit van broedgebied voor de purperreiger op de lange termijn. Daarnaast dient te worden gezorgd voor een verbetering van de kwaliteit van foerageergebied in de omgeving van de Boezems Kinderdijk. De purperreiger jaagt ‘op zicht’, en is daarmee afhankelijk van relatief helder water. Een (plaatselijke) verbetering van de waterkwaliteit kan hieraan bijdragen. Ook de vergroting van de landschappelijke diversiteit en structuur, waardoor er veel verschillende biotopen en overgangen hiertussen ontstaan - bevorderlijk voor insecten, amfibieën en kleine zoogdieren – en is daarmee gunstig voor de foerageermogelijkheden van de purperreiger. De purperreigers zijn in de huidige situatie afhankelijk van foerageergebieden buiten het Natura 2000-gebied; door de realisatie van gevarieerde graslanden en ondiepe wateren met brede oevers wordt deze afhankelijkheid verkleind en zal het broedsucces toenemen, omdat foerageren dan minder tijd en energie kost. In de polders Blokweer en Nieuw-Lekkerland is ruimte voor ontwikkeling van kruiden- en faunarijk grasland met brede ondiepe plasdras-oevers. Voor polder Blokweer strookt deze ontwikkeling met de gebiedsvisie voor dit gebied (Bijleveld et al., 2007).

Snor

Er zijn momenteel geen knelpunten ten aanzien van deze soort, maar op termijn kan het verdwijnen van de rietgorzen een probleem worden omdat onduidelijk is of de draagkracht van de Hoge Boezem van de Nederwaard voldoende is om meer broedparen te herbergen dan nu het geval is. De soort lift kan meeliften met de maatregelen voor behoud van broedbiotoop voor de purperreiger.

4.5 Water- en waterbodemkwaliteit