• No results found

Vormgeving van onderwijs in mediawijsheid

In document Door meten tot weten! (pagina 31-34)

Hoofdstuk 4: Positie van mediawijsheid in het voortgezet onderwijs

4.2 Vormgeving van onderwijs in mediawijsheid

Ondanks het feit dat mediawijsheid nooit is geïntegreerd in de formele doelstellingen van het

onderwijs, wordt het op een aantal scholen wel onderwezen. Sinds 2005 – het jaar waarin het rapport van Cultuurnetwerk is uitgebracht – zijn er in Nederland drie studies verschenen die ingaan op de onderwijspositie van mediawijsheid: Cultuureducatie in het primair en voortgezet onderwijs uit 2009 van Karin Hoogeveen en Claudy Oomen; Onderzoek Mediawijsheid in het basis- en voortgezet

onderwijs uit 2011 van Floortje Jansen en Marcel Kollen, en Mediawijsheid in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs: achtergronden en percepties uit 2014 van Amber Walraven. Aangezien

het voor mijn onderzoek van belang is een zo volledig mogelijk beeld te verkrijgen van de wijze waarop mediawijsheid binnen het voortgezet onderwijs vormkrijgt, worden alle drie de studies besproken.

31

4.2.1 Ontwikkelingen in de periode 2007-2009

In het onderzoek van Hoogeveen en Oomen wordt een eerste beeld geschetst van de onderwijspositie van mediawijsheid. In totaal hebben 328 VO-docenten/schoolleiders meegewerkt aan het rapport. Hiervan hebben 219 een digitale vragenlijst ingevuld en 109 deelgenomen aan een telefonische enquête.

Uit de monitor blijkt dat driekwart van de scholen aandacht besteedt aan mediawijsheid. Als scholen aandacht schenken aan mediawijsheid, doen ze dat in de kunstvakken (62%), in andere vakken (58%) zoals ict-lessen en maatschappijleer en/of in vakoverstijgende projecten (53%). Daarnaast blijkt dat 85% van de scholen mediawijsheid vormgeeft als het aanleren van praktische vaardigheden. Hierbij kan worden gedacht aan het aanleren van ict-vaardigheden of het aanleren van vaardigheden die nodig zijn bij het produceren van video- en audioboodschappen. Verder schijnt twee derde van de scholen in te gaan op wijze waarop er met de media zou moeten worden omgegaan (2009, 35). Op welke wijze scholen dit praktisch vormgeven blijft echter onduidelijk. Ook over het lesmateriaal dat mogelijkerwijs zou worden gebruikt wordt niet gesproken.

Ondanks dat veel scholen hebben deelgenomen aan het onderzoek van Hoogeveen en Oomen wordt de onderwijspositie van mediawijsheid slechts summier in beeld gebracht; er worden maar twee aspecten van mediawijsheid belicht. Het onderzoek gaat in op de les waarbij mediawijsheid wordt ondergebracht en op de wijze waarop onderwijs in mediawijsheid wordt vormgegeven. Onderwerpen als het aantal lesuren dat aan mediawijsheid wordt besteed of het niveau van leerlingen op het gebied van mediawijsheid worden bijvoorbeeld niet genoemd.

4.2.2 Ontwikkelingen in 2011

Het volgende rapport dat de positie van mediawijsheid behandelt, is Onderzoek Mediawijsheid in het

basis- en voortgezet onderwijs van Jansen en Kollen. Voor dit onderzoek hebben docenten en

schoolleiders wederom een digitale vragenlijst moeten invullen. Om de resultaten van het online onderzoek te verdiepen, zijn er bovendien drie groepsdiscussies gehouden met respectievelijk

schoolleiders/managers PO, school-leiders/teamleiders VO en docenten onderbouw VO. In totaal zijn er 701 respondenten bevraagd. Uit het onderzoek blijkt dat op bijna een kwart van de ondervraagde scholen (zeer) veel tijd aan mediawijsheid wordt besteed. Op twee derde van de scholen wordt „gemiddeld‟ aandacht aan mediawijsheid besteed. Hoeveel uren de aantallen (zeer) veel en gemiddeld precies inhouden, wordt echter niet duidelijk gemaakt.

Verder wordt aangegeven dat mediawijsheid in de meeste gevallen wordt ondergebracht bij andere lessen. Als mediawijsheid bij verschillende vakken wordt behandeld, is dat meestal bij Nederlands, geschiedenis, maatschappijleer en beeldende vorming. Meer dan de helft van de schoolleiders en docenten in het VO geven aan dat de docenten op hun eigen manier aandacht

32 schenken aan mediawijsheid. Redenen voor scholen om mediawijsheid links te laten liggen, zijn: andere prioriteiten, geen tijd, nog geen beleid of er is geen methode voor (2011, 11).

Activiteiten waaraan volgens zowel de schoolleiders als docenten op scholen in het voortgezet onderwijs, op het gebied van mediawijsheid, de meeste tijd wordt besteed zijn het maken van een presentatie met ict, het leren van vaardigheden in het zoeken op internet, het gebruik van internet bij het maken van werkstukken en het kritisch analyseren van informatiebronnen. Het minst vaak worden genoemd: het maken van websites en het (leren) chatten. Voor het merendeel van de activiteiten geldt dat de docenten er geen specifieke aandacht aan besteden omdat ze er onvoldoende tijd voor hebben (2011, 33-34).

Ten opzichte van het rapport uit 2009 kan worden opgemerkt dat de aandacht voor

mediawijsheid in het voortgezet onderwijs is gestegen (91% versus 82%). Het aantal vakken waarbij mediawijsheid wordt ondergebracht is min of meer hetzelfde gebleven. Het aantal activiteiten die op het gebied van mediawijsheid worden onderwezen, is echter toegenomen en er worden meer

verschillende activiteiten ondernomen. Net als in het rapport van Hoogeveen en Oomen blijft in deze studie onduidelijk hoeveel uren per week aan mediawijsheid worden besteed. Ook biedt het geen inzicht in de wijze waarop docenten hun lessen voorbereiden en het lesmateriaal dat zij gebruiken.

4.2.3 Ontwikkelingen in 2014

Het meest recent verschenen onderzoek naar mediawijsheid is Mediawijsheid in het voortgezet en

middelbaar beroepsonderwijs: achtergronden en percepties. Het rapport bestaat uit twee delen: een

literatuurstudie naar mediawijsheidvaardigheden van jongeren van 12 tot 20 jaar en een survey, gehouden onder VO en MBO-docenten. De survey bevat een tiental vragen en is in totaal ingevuld door 78 respondenten (2014, 13).

Ruim de helft van de respondenten geeft aan dat mediawijsheid geen deel uitmaakt van het curriculum van de school. In het rapport ontbreekt het echter aan informatie over de manier waarop de docenten zijn bevraagd. Het is dus niet duidelijk op welke aspecten de afwezigheid van mediawijsheid precies betrekking heeft. Zo kan het zijn dat de docenten de term mediawijsheid niet hanteren, dat ze mediawijsheid niet als een vak beschouwen of dat ze helemaal geen aandacht aan mediawijsheid besteden. De scholen die mediawijsheid wel hebben opgenomen in het curriculum geven hier op de volgende manier invulling aan: 24 docenten hebben gemeld dat mediawijsheid aan bod komt tijdens gewone lessen; 15 leerkrachten hebben ingevuld dat mediawijsheid wordt behandeld tijdens specifieke projecten, en 13 docenten hebben aangegeven dat mediawijsheid een apart vak is (met daarbij

behorende leerlijn). Ten slotte wordt door acht docenten genoemd dat mediawijsheid onderdeel is van mentorlessen, en dat de aandacht voor mediawijsheid afhankelijk is van de individuele docent (2014, 14). Bij deze vraag dient te worden opgemerkt dat veel docenten meerdere antwoorden hebben aangekruist. Het is daarom de vraag in hoeverre de gegeven antwoorden als representatief kunnen worden beschouwd. Hoe dan ook geven ze naar mijn mening een bruikbare indicatie van de manier

33 waarop aandacht wordt besteed aan mediawijsheid.

Vervolgens hebben de respondenten moeten aangeven welke competenties hun leerlingen het beste beheersen. Ook bij deze vraag konden de docenten meerdere antwoorden geven. Meer dan de helft van de docenten (59) heeft gemeld dat leerlingen het beste in staat zijn om apparaten, software en toepassingen te gebruiken. Daarnaast is aangegeven dat leerlingen goed zijn in het participeren in sociale netwerken (51 keer) en in het vinden en verwerken van informatie (44 keer). Competenties met betrekking tot het verwerven van inzicht in het mediaproces worden aanzienlijk minder genoemd: inzicht hebben in de medialisering van de samenleving (19 keer), zien hoe media de werkelijkheid kleuren (5 keer) en begrijpen hoe media gemaakt worden (4 keer) (2014, 14).

Ten opzichte van de voorgaande studies wordt in dit artikel de indruk gewekt dat de aandacht voor mediawijsheid is verminderd. Een verklaring hiervoor kan worden gevonden in de reikwijdte van het onderzoek. Bovenstaande studie is namelijk de eerste studie die stilstaat bij de positie van

mediawijsheid in het MBO. Gezien het feit dat mediawijsheid pas sinds kort op de kaart staat in het MBO is de kans groot dat het nog niet op alle scholen wordt onderwezen.9 Ook lijkt er sprake te zijn van een verandering in de vormgeving van mediawijsheid. In dit rapport wordt namelijk voor het eerst opgemerkt dat mediawijsheid als apart vak wordt onderwezen. Daarnaast heeft er een verschuiving plaatsgevonden in de vaardigheden die aan de basis staan van mediawijsheid. Er wordt namelijk voor het eerst iets gezegd over het belang van het participeren in sociale netwerken. Dit kan worden verklaard door de vele ontwikkelingen die er op dit gebied hebben plaatsgevonden (Facebook, LinkedIn, Snapchat, Instagram etc.). Net als in de vorige twee studies blijft in dit rapport onduidelijk hoeveel lesuren er per week aan mediawijsheid worden besteed en wat voor soort lesmateriaal de docenten gebruiken.

In document Door meten tot weten! (pagina 31-34)