• No results found

Transcript interviews

In document Door meten tot weten! (pagina 93-133)

Bijlage 6.1: Transcript interview Pim ten Brinke

A: Eerst zou ik graag wat algemene gegevens weten. P: Ja, natuurlijk.

A: Mag ik uw volledige naam? P: Ja, Pim ten Brinke.

A: Oke. En ik heb de leeftijd in categorieën opgedeeld. Tot welke categorie behoort u? P: Ik zit hier op de grens, 40-50.

A: Oke, dat is goed. Even kijken hoor. Hoeveel jaren staat u al voor de klas?

P: Uhm..(denkt na) vanaf 1991. Ik kan niet zo snel hoofdrekenen van hoe lang dat is.

A: Dat geeft niet. Ik ga dit ook nog opdelen in categorieën hoor, dus dan reken ik het wel uit. P: Ja, oh het is bijna 25 jaar.

A: Is goed. En hoe lang heeft u al ervaring in mediawijsheid? Dat u ermee in aanraking komt. P: Drie jaar.

A: En hoe is dat toen zo gekomen?

P: Dat is gekomen, omdat we hier op school een mediatraject hebben. Binnen dat traject zitten opdrachten die beeldend gegeven worden. Ik geef vooral de derde klas les, omdat ik daar ook tekenen als examenvak geef. Binnen dat vak gaat het niet alleen om tekeken. Het kan ook gaan om foto‟s of fotobewerking of film. Het gaat erom dat je ziet dat het de media ook een beeldend component is en dat je dat ook door kunt zetten als keus voor een examenvak.

A: Oke, interessant. U zei net dat u voornamelijk lesgeeft aan de derde klas. Welk vak geeft u hen precies?

P: Binnen de vijf lesuren in mediavakken, hebben ze in de derde klas één kwartiel een blokuur bij mij. Noem dat maar Moderne Media Beeldend.

A: Oke, dus Moderne Media Beeldend. Een beetje het kunstvak binnen het mediatraject. P: Ja, inderdaad.

A: Dat was het algemene gedeelte. De eerste topic die ik graag zou willen bespreken is hoe het instrument zich verhoudt tot andere instrumenten die u gebruikt. En of u eigenlijk ook instrument gebruikt.

P: Nou, nee. Ik gebruik geen instrument. En jouw instrument kwam ook nadat ik het werk had moeten beoordelen. En dan nog was het niet bruikbaar geweest. In jouw beoordelingssystyeem ga je namelijk heel erg uit van moderne media rondom technieken.

A: Ja, dat klopt.

P: Pas in de onderdelen analyse en begrip zitten elementen waarop ik beoordeel. Maar dat beoordelen doe ik niet via een puntenlijst.

93 P: Ja, dat klopt ja.

A: En welke punten uit het instrument zijn bruikbaar voor u?

P: Bij tabel 2, als je het hebt over informatie beoordelen, betrouwbaarheid of feiten en meningen. We hebben een opdracht rondom medialogica gedaan. We zijn met de leerlingen in gesprek gegaan over „wanneer is betrouwbare informatie gebaseerd op feiten‟ en „wanneer gaat de beeldvorming via de media met het gegeven op de loop en komt het op iets heel anders uit dan hoe het bedacht is of de vorm die het had‟.

A: Ja.

P: En dan gaat het meer om het snappen van het patroon of het traject, en het kunnen herkennen dat het op die manier werkt, anders dan dat je de term medialogica eraan plakt. Het gaat erom dat je snapt dat je op die manier altijd beïnvloed wordt.

A: Dus dat ze inzicht krijgen in het mediaproces? P: Ja.

A: Oke. En had u nog andere punten?

P: Ja. Bij tabel 3, analyse, maar dat zit natuurlijk een beetje aan die andere vast. Als je bronnen bespreekt bijvoorbeeld dat je vaststelt of het een mening is of dat het een opinie is. Of dat je weet met welke trucjes je in een bepaalde richting gedwongen wordt te kijken of je mening te vormen. Dat zijn wel twee die bij Media Beeldend aan bod komen. Alleen daar beoordeel ik niet op. Ik beoordeel uiteindelijk wat ze ervan maken. Het is meer een kapstok voor het idee ontwikkelen.

A: Ja, het is een meer de creatieve kant van de media die hier aan bod komt. P: Ja.

A: Ik kan me herinneren dat toen ik beeldende vorming had mijn docent ook geen

beoordelingsinstrument gebruikte. Het werk dat we inleverden was het werk waar we een cijfer op kregen. Ze keken natuurlijk wel naar onze werkhouding maar gebruikten daarvoor geen instrumenten. A: U zei net dat het instrument voor uw vak niet heel bruikbaar is. Wat vindt u in het algemeen van rubrics als meetinstrument? Ik weet niet of u er bekend mee bent?

P: Nee, op zich niet. Het doet mij een beetje denken aan een soort citoscoresysteem waarbij je dingen invult.

A: Oke, kunt u dat toelichten, want ik ben daar natuurlijk niet bekend mee.

P: Als je het op deze manier doet, met A,B,C,D, dat je als het ware links de vraagt krijgt, dan A,B,C,D en dan rechts de vakjes aankruist.

P: Wat ik me daarbij afvraag is of zo'n straks georganiseerd beoordelingssysteem eigenlijk wel de hele lading kan dekken. En wat ik me ook afvraag is de criteria die je gebruikt. Je schrijft namelijk over criteria, maar heb je het niet eigenlijk over vaardigheden? Je hebt de vaardigheden en vervolgens de criteria. In die zin mis ik wat nuancering in jouw beoordelingstabellen.

A: Hoe bedoelt u dat precies? Hoe zou ik dat kunnen aanbrengen?

94 criteria die je daarbij aanlegt, zijn het kunnen maken van scherpe beelden en stabiele beelden. Criteria gaan over datgene waar je kritiek op krijgt en vaardigheden zijn de handigheden en kennis die je nodig hebt om dat te kunnen doen.

A: Ja, oke

P: In die zin ben ik misschien een taalmuts. A: (lacht) dat geeft niets.

P: In ons vakwerkplan start je altijd met vaardigheden of met leerinhouden, vervolgens beschrijf je alles wat je daarvoor nodig hebt, pas daarna noem je de criteria waarop je de vaardigheden of de leerinhouden beoordeeld.

A: Het is dus meer het woord 'criteria' wat u niet goed gekozen vindt? P: Ja, ik vind het zelf wat ongelukkig gekozen.

A: Ja, dat kan ik me voorstellen.

A: Rubrics zijn echt ontwikkeld om vaardigheden te beoordelen. Ik heb er zelf voor gekozen om me in mijn scriptie te richten op vaardigheden. De Raad voor Cultuur spreekt bijvoorbeeld over het

ontwikkelen van competenties, maar dat leek me nog lastiger om te beoordelen. Kennistoetsen zijn wat dat betreft misschien makkelijker te ontwikkelen, maar die moeten worden toegespitst op bepaalde lesstof. Aangezien ik dat niet kan ontwikkelen, heb ik hiervoor gekozen. Wat u aangeeft, namelijk dat mijn instrument gericht is op vaardigheden, klopt en is een logisch gevolg van de keuze die ik heb gemaakt.

A: Als u kijkt naar mediawijsheid of als u put uit uw kennis over mediawijsheid, wat vindt u van deze rubrics? Dekt het volgens u de lading van wat er allemaal aan bod zou moeten komen in

mediawijsheid?

P: Dat is voor mij een lastige. Bij Media Beeldend doe ik met tabel 1 helemaal niets. A: Omdat ze zelf niets maken?

P: Jawel, ze maken wel zelf dingen maar dat heeft helemaal niets te maken met camera-apparatuur, geluidsapparatuur en monteren. Het heeft er meer mee te maken dat ik elementen uit de media gebruik om te integreren in beeldende opdrachten. Fotograferen, monteren en beelden maken doen ze al in de andere uren.

A: Ja, bij het vak praktische activiteit.

P: Basiskennis over compositie, kleur en lijnvoering probeer ik ze bij te brengen in de beeldende opdrachten. Met daarbij een link naar de media, Het is namelijk een ander programma dan dat van de overige derde klassen. Het moet altijd aansluiten bij iets dat actueel is.

A: Ik zal het instrument even in stapjes opdelen. Als u kijkt naar de vormgeving van het instrument, vindt u dat bruikbaar, helder en duidelijk?

P: (denkt na) Als ik voor mezelf spreek dan niet, omdat ik het best heel veel tekst vind. Ook al heb je het zo kort en bondig geprobeerd weer te geven, het blijft veel. Je zou eigenlijk kunnen volstaan door in het begin aan te geven waar de categorieën A, B, C en D voor staan. Eigenlijk geef je met categorie

95 A aan 'een leerling die daar nog niets mee kan' en D 'een leerling die daar competent in is'. En dan hoef je dat eigenlijk niet voor alle criteria te doen.

A: Nee, dan zou ik ze dus niet voor elke criteria stapsgewijs moeten uitwerken.

P: Nee, dat denk ik niet. Als het in een oogopslag duidelijk is dat ik op een schaal van A t/m D kan kiezen tussen 'kan het niet', 'kan het wel' en fases er tussen in, dan zou dat voor mij duidelijk genoeg zijn.

A: Dat is inderdaad een kritiekpunt op rubrics, dat het veel tekst kan bevatten. P: Ja, bedenk maar dat je dit voor een x aantal klassen moet invullen.

A: Ja, en dan met een groep van 20 of 30 leerlingen, dan tikt het aardig aan. P: Klopt. Dat is praktisch gezien geen haalbare taak.

A: Als u kijkt naar de inhoud. U gaf net al aan dat het voor uw vakgebied niet helemaal relevant is. Vindt u het verder wel duidelijk of roepen bepaalde dingen nog vragen op?

P: Nee hoor, ik vind het duidelijk. Je gaf zelf in je introductie aan dat er bepaalde onderdelen

oververtegenwoordigd kunnen zijn of kunnen ontbreken. Als je kijkt naar hoe het mediatraject bij ons gegeven wordt dan missen er wel wat elementen.

A: Welke elementen zijn dat dan? Welke elementen zouden er volgens u wel in horen?

P: Wat ik er bijvoorbeeld in mis, is een koppeling met de actualiteit. Ik denk dat wanneer je het met leerlingen over media hebt het belangrijk is dat ze zich bewust zijn van de actualiteit. Anders kun je dit soort dingen niet met ze bespreken. En dan zeker niet punt 2 en 3 uit jouw instrument. Verder zou ik in een rubric ruimte over laten voor onderdelen die schoolspecifiek worden aangeboden. Dan kan een school daar zelf dingen aan toevoegen, bijvoorbeeld Media Beeldend. Dat je ruimte geeft voor meer onderdelen dan die jij daar nu in hebt staan.

A: Ja. En als u naar uw vakgebied kijkt, zou u dan een bepaald aantal vaardigheden of criteria voor een rubrics kunnen formuleren?

P: (denkt na) Ik denk dat je kennis van de actualiteit, dat je op de hoogte bent van wat er speelt, best als eis of vaardigheid kan stellen als scholieren kiezen voor media als keuzetraject. Ze moeten niet denken dat het bij media alleen gaat om leuk met de camera door school heen rennen en daar vervolgens een filmpje van te monteren. Als je dingen wil bespreken of inzichtelijk wil maken dan moet je gewoon meer weten van wat er gebeurt. Ik denk trouwens wel dat dit lastig is, want krant lezen doet deze generatie al niet meer en het nieuws volgen ook niet. Ja, misschien via nu.nl. A: Ja, klopt.

P: Ik vind wel dat wanneer je dingen bespreekt, bijvoorbeeld twee weken gelden toen mijn club klaar was en ik het met ze over de Gouden Loekie en Loden Loekie had, of over de Oscars, omdat er een Nederlandse animatiefilm genomineerd was, dat ze van die dingen op de hoogte moeten zijn. A: Ja, dat is ook zo.

P: In die zin vind ik kennis van de actualiteit voor media een hele belangrijke. Maar het is wel een lastige om in een rubric weg te zetten.

96 A: Ik ben het met u eens dat het inderdaad een belangrijk aspect is. Deze rubrics is gebaseerd op informatie die ik in literatuur heb gelezen en daarin is het niet genoemd, maar ik ga het zeker overwegen om het er in op te nemen.

A: U zegt net dat u het er vaak in een bespreking doet, dat u het met een groep ergens over heeft, hoe zou het verder praktisch kunnen worden vormgegeven? Kan dat alleen in de vorm van een gesprek of zouden daar ook andere toetsvormen voor kunnen worden gebruikt?

P: Nee. Weet je, twee uur in de week één periode lang, wat zes weken is, daar toets ik niet in. Ik laat ze opdrachten maken, die gericht zijn op de zin of onzin van media. Verder laat ik ze bedenken dat er naast voor de hand liggende oplossingen ook nog betere zijn. Het creatief denken, wat ontzettend cliché klinkt, vind ik ook een criterium om binnen Media Beeldend en binnen media in het algemeen aan bod te laten komen. Als je iets met media wil dan moet je afwijken van normaal. Anders maak je geen enkele indruk.

A: Dat is inderdaad ook een van de 21e eeuwse vaardigheden.

P: Haha ja, daar worden we inmiddels bijna misselijk van, maar het is toch een van die skills. A: Ja, dat snap ik. Dat lijkt me trouwens ook best een lastige om uit werken.

P: Ja, maar in die zin kun je het wel naar een rubric vertalen. Als docent merk je wel wanneer leerlingen blijven hangen in hun eerste idee, wat ook nog eens het grootste cliché blijkt te zijn, of leerlingen die in staat zijn om wat vrijer te denken.

A: Ja, dat is helder.

P: Dat zou volgens mij prima in een A t/m D schema passen.

A: Daar heeft u helemaal gelijk in. Als ik het samenvat dan mist het in mijn rubrics dus aan vaardigheden met betrekking tot kennis van de actualiteit en creatief denken.

P:Ja, dat klopt.

A: Dat lijkt inderdaad ook goed aan te sluiten bij uw vakgebied. P: Ja, maar ook bij de sommige onderdelen uit jouw rubrics hoor. A: Ja, dat is ook zo.

P: Als je kijkt naar bijvoorbeeld het maken van filmpjes, wat maakt jouw filmpje dan meer bijzonder dan die andere huis-tuin-en-keukenfilmpjes van je andere twintig klasgenoten.

A: In veel gevallen kan een rubrics ook door leerlingen zelf worden ingevuld. Dat ze het gebruiken voor zelfreflectie. Denkt u dat leerlingen mijn rubrics zouden begrijpen?

P: Ja, als die iets overzichtelijker is met 'vind je dat je in staat bent om te monteren' tot 'ja, dat kan ik goed' dan wel. Hoewel ik me afvraag of ze bij een zelfevaluatie niet te aardig voor zichzelf zijn. Wat ik zelf bijvoorbeeld bij het vak kunstbeschouwing in Atheneum 5 doe, is mede-leerlingen een presentatie van een andere student laten beoordelen. Het beoordelingsformulier dat ze hierbij moeten gebruiken, bestaat uit verschillende categorieën, zoals 'je mening over het onderwerp dat je hebt gekozen', 'je uitleg bij het kunstwerk' of 'het leggen van een relatie tussen een kunststroming en het kunstwerk'. Vervolgens moeten ze bij de onderdelen aangeven of ze het voldoende vinden, of goed

97 vinden, of dat ze iets hebben gemist. Ook moeten ze een suggestie doen voor een beoordelingscijfer. Vaak is het zo dat leerlingen heus wel weten wanneer ze minder goed hebben gepresteerd, maar ik vraag me altijd af of ze daarin wel zo eerlijk zijn in hun reflectie.

A: Als u kijkt naar de ontwikkeling die de leerlingen doormaken. Sluiten deze onderdelen er dan goed bij aan?

P: (denkt na) Dat vind ik een beetje een lastige, omdat ik natuurlijk niet heel veel terugvind van wat ik in de les doe. Wat ik het mooiste vind, is dat ik aan het eind van een kwartiel merk dat de leerlingen die aan het begin van het vak dachten van 'wat een onzin en waarom moeten we andersom denken?' aan het einde met verrassend leuke dingen komen. Dat ze ineens hebben gemerkt dat ze dat dus ook in zich hebben. Dat vind ik zelf de leukste ontdekking. Die ontwikkeling mis ik in jouw rubrics.

A: Ja, oke. Maar denkt u dat de vaardigheden die ik in mijn rubrics uitwerk wel aansluiten bij het niveau dat de leerlingen moeten hebben?

P: Ja, en zeker in de derde klas. Als ik kijk naar de vaardigheden die in mijn les aan bod komen dan denk ik wel dat ze die kunnen analyseren.

A: Goed zo.

P: Ik werk verder niet met vaardigheden als 'gericht zoeken', 'tekst schrijven' of 'informatie verwerken', dus daar kan ik lastig iets over zeggen. Bij mij draait het meer om het in staat zijn om met bestaande beelden nieuwe situaties te creëren. A: In hoeverre zou het mogelijk zijn om één bepaald instrument voor mediawijsheid te ontwikkelen?

P: Dat weet ik eigenlijk niet. Ik denk dat je dan met een statisch iets zou komen. De

productievaardigheden zijn misschien wel goed vast te leggen, want hierbij kun je kijken naar of leerlingen de knoppen weten te vinden en juist kunnen bedienen. Voor de andere vaardigheden kun je het best een soort schaal bedenken. Dat doe je in feite ook met het becijferen van opdrachten. Maar dan zou je hem meer in zijn algemeenheid moeten hebben. Wat we net al zeiden met creatief denken, of out-of-the-box oplossingen kunnen verzinnen en realiseren.

A: Het zou mogelijk zijn, maar dan moet het instrument nog iets uitgebreider?

P: Ja, dan is die algemener. Dan maakt het ook niet uit of ik iets met schilderen doe of streepgedichten met ze maak. Bij beiden gaat het er dan om of ze in staat zijn om van iets wat algemeen is, iets

bijzonders te maken.

A: Ik heb er voor gekozen om de rubrics op te delen in verschillende tabellen, omdat ik weet dat er op het Thorbecke verschillende vakken worden aangeboden. Voor sommige vakken zou het instrument inderdaad bruikbaarder zijn dan voor andere vakken. Het is volgens u dus wel mogelijk om één instrument te gebruiken?

P: Ja, dat denk ik wel.

A: Als u kijkt naar uw eigen gedachten, wat is volgens u de kern van mediawijsheid? Waar draait het om?

98 vervolgens zelf in nieuwe beelden kunt omzetten.

(Er komt een leerling het lokaal binnen, die op zoek is naar gekleurd papier. Pim staat op en helpt haar met zoeken)

A: Als ik dat zo hoor dan zijn dat wel vaardigheden of handelingen die te beoordelen zijn. Dat is goed om te weten.

P: Hoewel het kennis hebben van actualiteit een onderdeel is waar je heel erg aan moet trekken. Dat is voor leerlingen niet meer vanzelfsprekend. Het is natuurlijk wel een uitdaging om te kijken hoe je dat dan wel kunt doen. In die zin is nieuwe media iets wat voortdurend in ontwikkeling is. Ik bedoel, Facebook is eigenlijk alweer achterhaald, je zou nu via Instagram kunnen kijken wat in beeld komt. Of dat je kijkt of er via nu.nl iets spectaculairs wordt gemeld.

A: Als ik het onderdeel in mijn instrument zou opnemen, is het denk ik ook heel erg afhankelijk van hoe de docent het onderdeel is zijn les opneemt of vormgeeft, of het is te toetsen. Als ze bijvoorbeeld een onderwerp uit de actualiteit moeten verwerken in een opdracht, bijvoorbeeld het maken van een college, dan is het wel een goed uit te werken vaardigheid.

P: En ook een die gewoon te lezen is. Het is iets waarvan je kunt zien of het wel of niet geslaagd is.

In document Door meten tot weten! (pagina 93-133)