• No results found

Resultaten

In document Door meten tot weten! (pagina 55-58)

Hoofdstuk 7: Methodologie

7.4 Resultaten

Nadat de interviews zijn afgenomen zijn ze uitgewerkt in transcript. Vervolgens zijn ze gecodeerd, oftewel opgedeeld in thema‟s. Hierbij heb ik gebruik gemaakt van de topic-list. Hieronder zijn de uitkomsten van de interviews per topic weergegeven.

- Beoordelingsinstrumenten op de T.S.G.

Vier van de vijf respondenten liet weten dat de keuze voor een type beoordelingsinstrument afhankelijk is van het soort opdracht dat beoordeeld moet worden. In de meeste gevallen wordt er gebruik gemaakt van een beoordelingsformulier. Daarnaast maken de docenten af en toe gebruik van vragenlijsten of enquêtes. In alle gevallen ontwikkelen de leraren het beoordelingsmateriaal zelf. Alleen Pim ten Brinke gaf aan geen beoordelingsinstrument te gebruiken. Bij haar vak wordt het uiteindelijke product beoordeeld en hiervoor heeft ze geen beoordelingsinstrument nodig. Ten tijde

Kogelman Bedrijfskunde

Wim Hilberdrink

M 50-60 34 jaar 8 jaar Mediawijsheid 1, 2 en 3

mavo/havo/vwo Aiden

Scherpbier

M 30-40 7 jaar 3 jaar Media Kunst 2 mavo/havo/ vwo

Ilse Jager V 30-40 9 jaar 6 jaar Praktische activiteit

1, 2 en 3 mavo/havo/vwo

55 van het afnemen van de interviews maakte geen van de docenten gebruik van rubrics. Wel hebben ze aangegeven open te staan voor het gebruik ervan.

- Kennis van rubrics

Vier van de vijf respondenten gaf aan te weten wat een rubric is en hoe het instrument moet worden gebruikt. Deze groep respondenten was enthousiast over rubrics en gaf aan het instrument te willen gebruiken. Maaike Kogelman noemde rubrics bijvoorbeeld “handig”, omdat ze haar houvast bieden. “Rubrics helpen je om leerlingen tegen elkaar af te zetten en om minimumeisen te stellen.” Ondanks de positieve geluiden werd er ook een kanttekening bij rubrics geplaatst. Aiden Scherpbier gaf aan het instrument “tijdrovend” te vinden. Hij zou de rubrics alleen willen gebruiken bij het beoordelen van langlopende projecten. Uit de literatuur die is bestudeerd blijkt dat dit een algemeen kritiekpunt is op rubrics (Kerkhoffs, Stark en Zeelenberg 2006, 33).

- Vormgeving, inhoud en bruikbaarheid

Vormgeving: Drie van de vijf respondenten vonden mijn rubrics duidelijk en goed vormgegeven. De overige twee docenten gaven aan dat de rubrics “veel tekst” bevatte. Om de prestatieniveaus van de leerlingen op een betrouwbare manier te kunnen beoordelen is het echter van belang dat de

vaardigheden en criteria nauwkeurig worden beschreven (Kerkhoffs, Stark en Zeelenberg 2006, 14). Doordat de inhoud van de rubrics specifiek moet worden uitgewerkt is het niet tot nauwelijks te vermijden dat het instrument veel tekst bevat.

Inhoud: Drie van de vijf respondenten vonden de inhoud van de rubrics duidelijk en hadden geen inhoudelijke op- of aanmerkingen. De overige twee docenten gaven aan dat sommige vaardigheden moesten worden opgedeeld en dat sommige criteria specifieker konden worden geformuleerd. Volgens Maaike Kogelman was het verstandig de vaardigheid „het verwerken van informatie‟ uit de rubrics voor informatievaardigheden op te delen in de bijbehorende criteria. Op deze manier is de vaardigheid namelijk gemakkelijker te toetsen. Daarnaast moest er volgens haar een element worden toegevoegd aan de vaardigheid „het bedienen van camera-apparatuur‟, te weten: het hebben van respect voor het materiaal. Gezien de kostbaarheid van het materiaal is het volgens haar belangrijk dat leerlingen er op een verantwoordelijke en voorzichtige manier mee omgaan.

Ilse Jager was van mening dat sommige productievaardigheden specifieker moesten worden uitgewerkt. Zo is het volgens haar van belang dat er bij de vaardigheid „het bedienen van camera-apparatuur‟ ook wordt gelet op het gebruik van afwisselende filmkaders, zoals close-up of totaalshot, en op het gebruik van verschillende filmstandpunten, zoals vogelvlucht, kikvors, over shoulder en

point of view. Tot slot is ze van mening dat er bij de vaardigheid „monteren‟ moet worden gekeken

naar het gebruik van geluidseffecten, muziek en aftiteling.

56 het voor mijn onderzoek van belang is dat het instrument zo goed mogelijk aansluit bij de

onderwijspraktijk zal de feedback van de docenten worden verwerkt in een tweede versie van de rubric (zie bijlage 2).

Bruikbaarheid: Op basis van hun uitspraken over de vormgeving en de inhoud is de docenten

vervolgens gevraagd te reflecteren op de bruikbaarheid van het instrument. De toepasbaarheid van het instrument is volgens de respondenten afhankelijk van de aansluiting bij de les of opdracht. De rubrics voor productievaardigheden is bijvoorbeeld niet bruikbaar voor Pim ten Brinke en Maaike Kogelman. In hun vakken (mediakunst respectievelijk mediabedrijfskunde) wordt immers niet gewerkt met camera-of geluidsapparatuur. De enige docent die aangaf de rubrics volledig te kunnen gebruiken, is Wim Hilberdink. In zijn vak (mediawijsheid) komen vaardigheden uit alle drie de rubrics tot uiting.

- Ontbrekende onderdelen

Alle docenten hebben aangegeven dat het in mijn rubrics ontbrak aan sociale en creatieve

vaardigheden. Met sociale vaardigheden worden vaardigheden bedoeld die betrekking hebben op inzet, houding en samenwerken. Bij creatieve vaardigheden draait het om de creativiteit van leerlingen. Hierbij kan worden gedacht aan “creatief denken” (Pim ten Brinke) of “out-of-the-box-denken” (Maaike Kogelman). Het is volgens de docenten belangrijk dat de vaardigheden worden opgenomen in het instrument, omdat ze deel uitmaken van het algemene leerproces. Aangezien het voor mijn onderzoek van belang is dat het instrument aansluit bij de ontwikkeling van leerlingen zullen de sociale en creatieve vaardigheden worden opgenomen in een tweede versie van de rubrics. De reden dat de vaardigheden niet zijn opgenomen in de eerste versie van het instrument valt te verklaren uit het feit dat ze niet aan bod zijn gekomen in de bestudeerde literatuur. Aangezien het voor mijn onderzoek alleen belangrijk is te kijken naar de wijze waarop mediawijsheid in het voortgezet onderwijs wordt vormgegeven, is er geen aandacht besteed aan didactiek of algemene leerprocessen. De docenten zijn van mening dat de inzet en werkhouding kunnen worden getoetst door te kijken naar de volgende aspecten, te weten: de leerling doet actief mee in de les, de leerling wordt er niet uitgestuurd, de leerling heeft een verzorgd werkstuk en de leerling levert zijn opdracht op tijd in. Bij samenwerken moet er worden gelet op de volgende aspecten: de leerling luistert naar

medeleerlingen, de leerling toont initiatief, de leerling helpt klasgenoten, de leerling geeft complimenten en de leerling staat anderen vriendelijk te woord.

Bij het toetsen van de creativiteit moet er onder andere worden gelet op de snelheid waarmee leerlingen tot ideeën komen. Daarnaast moet er worden gekeken naar of het idee uniek of vernieuwend is. Tot slot moet er worden gekeken naar of leerlingen zijn blijven hangen in hun eerste idee of dat ze vrijer hebben gedacht en van hun eerste idee zijn afgeweken.

57 Twee van de vijf docenten is gestuit op een dubbeling in het instrument. Het onderdeel „het vaststellen van de betrouwbaarheid van informatie‟ kwam aan bod bij zowel informatie- als analysevaardigheden. Beide respondenten zijn van mening dat het onderdeel beter past bij de rubrics voor

analysevaardigheden. Immers, om de betrouwbaarheid van informatie te kunnen vaststellen, moet deze inhoudelijk worden geanalyseerd. Aangezien een overlap in vaardigheden slecht is voor de validiteit van de rubrics (Moskal en Leydens 2000, 10) zal de dubbeling uit het instrument worden gehaald.

- Aansluiting bij de leeftijd van leerlingen

Alle respondenten zijn van mening dat de inhoud van de rubrics voor leerlingen te begrijpen is. Daarnaast is een meerderheid van de docenten het erover eens dat de vaardigheden uit de rubrics aansluiten bij de ontwikkeling van leerlingen. Alleen Ilse Jager en Aiden Scherpbier twijfelen of leerlingen uit de brugklas in staat zijn om standpunten en opinies uit een mediaboodschap te halen. Voor deze groep leerlingen is het noodzakelijk de rubrics voorafgaand aan een opdracht door te spreken ((Kerkhoffs, Stark en Zeelenberg 2006, 12). Op deze manier kan de docent namelijk uitleg geven bij de vaardigheid.

Alle respondenten zijn het erover eens dat het een goed idee zou zijn om de rubrics ook te laten invullen door leerlingen. De leerkracht krijgt namelijk inzicht in de manier waarop de leerling zichzelf beoordeelt, wat hem/haar kan helpen bij het geven van een eindbeoordeling. Daarom heb ik er voor gekozen ook een rubrics voor leerlingen te ontwikkelen. In paragraaf 7.5 zal worden toegelicht hoe dit instrument is ontwikkeld.

- Aansluiting bij mediawijsheid

Twee van de vijf respondenten is van mening dat het bij mediawijsheid gaat om het begrijpen van beelden. Volgens de overige drie docenten draait het in mediawijsheid om het begrijpen van media in het algemeen. Al met al kan worden gesteld dat het volgens de docenten van belang is dat leerlingen inzicht krijgen in de werking van de media. Dit standpunt komt overeen met mijn eigen visie op mediawijsheid. Aangezien het instrument is ontwikkeld op basis van deze visie kan ervan worden uitgegaan dat de rubrics aansluit bij mediawijsheid.

In bijlage 2 is te zien hoe bovenstaand commentaar is verwerkt in een aangescherpte versie van het instrument.

In document Door meten tot weten! (pagina 55-58)