• No results found

Hoofdstuk 5 Eindconclusie

5.4 Voorspelling nieuwe Wilders uitingen

Op 19 maart 2014, na het plaatsvinden van de gemeenteraadsverkiezingen, sprak Wilders zijn achterban toe.193 In een café in Den Haag vroeg hij het publiek of men ‘in deze stad en in Nederland meer of minder Marokkanen wilde’. Vervolgens liet het hij publiek meerdere malen ‘minder minder minder’ scanderen. Wilders reactie hierop was ‘Dan gaan we dat regelen’. Naar aanleiding van deze uitingen keer het Openbaar Ministerie 6400 aangiftes binnen betreffende het zaaien van haat en discriminatie op grond van ras.194 Het OM heeft besloten over te gaan tot vervolging. De zittingsdatum is nog niet gepland, maar nu al kunnen twee scenario’s geschetst worden met betrekking tot de vervolging op grond van artikel 137d Sr.

191 HR 11 februari 2014, NJ 2014/134

192 Zie bijvoorbeeld Rechtbank Utrecht 26 april 2010, ECLI:NL:RBUTR:2010:BM8138. 193

nos.nl/video/2009576-wilders-meer-of-minder-marokkanen.html 194

5.3.1 Voorspelling in lijn met de Nederlandse rechtspraak

In het eerste scenario ga ik ervan uit dat de rechter uitspraak zal doen in de lijn van de eerdere recente rechtspraak van de nationale rechter, op grond van de Wilders uitspraak en het Gezwelarrest. In onderhavige zaak heeft de uiting voldaan aan alle eisen van artikel 137d Sr. De uiting is mondeling gedaan en heeft zich geopenbaard, nu die heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van de pers. Wilders aanvaard door het doen van deze uiting namelijk de mogelijkheid dat anderen door zijn uiting overgaan tot discriminatie, nu hij oproept tot de verwezenlijking van minder Marokkanen in Nederland. Op basis van deze gegevens zou Wilders zonder problemen veroordeeld worden door de rechter.

Wanneer ik echter de criteria van de Wilders uitspraak van de Rechtbank Amsterdam toepas, volgt er een andere conclusie. In lijn met de vorige uitspraak betreft het ook in onderhavige zaak een politicus die naar eigen zeggen zijn uitingen doet ten behoeve van het maatschappelijk debat. Hierdoor komt aan de vrijheid van meningsuiting meer ruimte toe nu het plannen op zijn politieke agenda betreft die hij belooft te verwezenlijken wanneer hij aan de macht komt. De rechtbank zal het discriminatoire karakter van de uiting erkennen, maar ‘hoe radicaal ook’ zal deze niet worden aangemerkt als aanzetten tot discriminatie195. Volgens de rechtbank ‘moet de uiting van zodanige aard zijn dat ze vanwege grensoverschreidendheid strafbaar moet worden geacht en daarmee moet worden uitgesloten van het publiek debat’196. Hoe het criterium van de grensoverschreidendheid dient te worden toegepast is tot de dag van vandaag niet verduidelijkt door de rechtspraak. Gelet op de toepassingen van dit criterium in de eerste Wilders uitspraak, waarin de rechtbank oordeelde volgde dat uitingen als ‘de grenzen gaan nog dezelfde dag dicht voor niet Westerse allochtonen’ en het laten ondertekenen van een assimilatiecontract door iedere niet Westerse allochtoon, dus niet vallen onder artikel 137d Sr, kan ik met zekerheid zeggen dat er een grote kans is dat de rechtbank opnieuw zal komen tot een vrijspraak.

5.3.2 Voorspelling op basis van arresten van het EVRM

Wanneer ik de criteria van het EHRM op de ‘minder minder’ uitspraak van Wilders toepas kom ik tot een andere uitkomst. De uitingen zijn door Wilders gedaan in de hoedanigheid van politicus, als partijleider van de Partij Voor de Vrijheid. De uitingen werden gedaan in het kader van de gemeenteraadsverkiezingen die dezelfde dag hadden plaatsgevonden. Wilders vroeg zijn achterban of ze antwoord wilden geven op de vragen die de Partij Voor de Vrijheid definiëren. Door de achterban te beloven dat hij de doelstelling van minder Marokkanen in de samenleving zal realiseren wanneer hij aan de macht komt, lijkt er sprake te zijn van het propageren van racistische denkbeelden. Dit propageren wordt een nog groter podium gegeven nu ook de landelijke media bij deze toespraak aanwezig waren. Een tweede factor die meespeelt bij de strafbaarheid van haatuitingen die verricht zijn door een politicus, is de onrust in de maatschappij. Op basis van de rapporten van het WOCD is aangetoond dat aangiftes op basis van art 137d Sr stijgen met godsdienst en ras als discriminatiegrond. Onderwerp van integratie en Marokkanen is al jaren een zeer gevoelig onderwerp van het politiek debat en zorgt voor opschudding binnen de maatschappij. In de ogen van het Hof is dit een factor die pleit voor inperking van de vrijheid van meningsuiting in onderhavig geval, nu het niet wenselijk is dat de onrust in de maatschappij escaleert.

195

Rechtbank Amsterdam, 23 juni 2011, NJ 2012/370, r.o. 4.3.2, t.a.v. feit 2 en 3 uitlating 11 196

Op grond van het voorgaande zal gesteld moeten worden dat een veroordeling op basis van art. 137d Sr wegens het aanzetten tot discriminatie op grond van ras geoorloofd zou zijn. Wilders heeft een politieke functie als partijleider. Hij moet zich zoveel mogelijk weerhouden van het doen van uitingen die oproepen tot intolerantie. Met het oproepen tot het verwijderen van Marokkanen uit de samenleving stelt hij deze groep buiten de samenleving, waardoor er strijd zou zijn democratische beginselen als het grondrecht van gelijke behandeling en non-discriminatie.

Deze schending zou zo ernstig kunnen worden bevonden dat, wanneer Nederland een soortgelijk artikel als artikel 17 EVRM zou bezitten, Wilders geen beroep toekomt op de vrijheid van meningsuiting. Net als in de arresten Le Pen v. Frankrijk en Glimmerveen v. Nederland, worden twee bevolkingsgroepen tegenover elkaar geplaatst. Ook uit Wilders zich op een denigrerende manier over de Marokkanen in Nederland. Op grond van Le Pen v. Frankrijk zou geoordeeld kunnen worden dat Wilders misbruik heeft gemaakt van het recht op vrijheid van meningsuiting en daarmee de waarden van het EVRM geschonden heeft. Ook op grond van dit artikel zou het dit maal niet leiden tot een vrijspraak van Wilders.