• No results found

Hoofdstuk 4 Arresten EHRM

4.4 Artikel 17 EVRM

Een bijzonder artikel in het EVRM is het artikel 17. Dit artikel stelt wanneer een persoon handelingen verricht, acties onderneemt of standpunten verkondigt die één van de rechten van het EVRM ontzegt aan anderen of dit recht probeert te ondermijnen, zelf geen beroep kan doen op een ander recht in de conventie. Het Hof maakt dan geen belangenafweging zoals in artikel 10 lid 2 van het EVRM, maar concludeert veelal alleen op grond van de ernst van de uitingen dat aan de klager geen bescherming van het EVRM toekomt en verklaart zich niet ontvankelijk. Niet ontvankelijkheid volgt automatisch wanneer er sprake is van groeperingen of personen die openbaar uiten dat zij de democratie omver willen werpen.172 Hieronder volgt de uiteenzetting van een 3-tal arresten waarin artikel 17 van toepassing is verklaard.

Eén van de oudste arresten met betrekking tot artikel 10 en 17 is het arrest Glimmerveen and Hagenbeek vs. Nederland.173 Ondanks dat de zaak speelde in de jaren’ 70 van de vorige eeuw is de situatie in het arrest nog zeer actueel. In deze zaak betrof het geschil een pamflet van een politieke partij, de Nederlandse Volksunie, dat verspreid werd in de periode voorafgaand aan de verkiezingen.

168 Fêret vs. België r.o. 67. 169

Fêret vs. België r.o. 72. 170 Fêret vs. België r.o. 75.

171 r.o. 75 (6 juli 2006, Nr. 59405/00, § 64 Erbakan vs. Turkije). 172

EHRM 17 augustus 1956, nr. 250/57 (The German Communist party vs. Duitsland). 173

In het pamflet werd gesteld dat ‘zodra de Nederlandse Volksunie de macht had in Nederland, zij alles in het werk zou stellen om Surinamers, Turken en andere zogenaamde gastarbeiders het land uit te sturen’.174

Betrokkenen werden veroordeeld op grond van artikel 137e Sr, inhoudende het verspreiden van haatuitingen. Glimmerveen, lijstrekker van de partij, beklaagde zich bij het Hof met het argument dat hij werd aangetast in zijn recht om zijn mening vrijelijk te kunnen uiten. Het Hof begint met het uiteenzetten van de algemene beginselen die zij heeft geformuleerd in het Handyside arrest.175 Zij stelt onder andere dat ‘"whoever exercises his freedom of expression undertakes 'duties and responsibilities' the scope of which depends on his situation and the technical means heuses’.176 Wanneer zij vervolgens aan de toepassing van artikel 10 op de onderhavige casus toekomt, stelt zij dat verzoeker geen beroep op dit artikel toekomt nu het beleid van de partij ‘is clearly containing elements of racial discrimination, which is prohibited under the Convention and other international agreements’.177 Artikel 17 ontzegt hem dit recht nu dit artikel ervoor waakt om alle rechten en vrijheden die vastgelegd zijn in de conventie te beschermen. Een ander toonaangevende zaak is het Norwood vs. VK arrest.178 Deze zaak was vergelijkbaar met het ‘burn te church’ arrest van de rechtbank Utrecht.179 In onderhavige Britse zaak had verzoeker een poster voor een raam opgehangen met daarop een foto, het bijschrift ‘“Islam out of Britain – Protect the British People” en daarnaast nog een afbeelding van een ster en een kruis. Een belangrijk detail is dat de klager op het platteland woonde en er geen bewijs was dat een moslim de poster had gezien. In de ogen van het Hof is deze uiting een publieke aanval op moslims in de samenleving en daarom in strijd met de waarden van de conventie. De klager komt geen beroep op bescherming van het EVRM toe.

Vergelijkbaar met de uitspraak Fêret v. België die een jaar geleden plaatsvond is de zaak van le Pen v. France. Waar Fêret parlementariër was voor de Belgische tak van de partij, was le Pen, frontman van de Franse Partij Front National. Hij werd in 2005 veroordeeld tot het betalen van een boete van 10.000 euro vanwege het aanzetten tot discriminatie, geweld en haat tegen een groep vanwege hun afkomst.180 Het betrof een uiting waar hij volgens het Franse gerecht opriep “When I tell people that when we have 25 million Muslims in France we French will have to watch our step, they often reply: ‘But Mr Le Pen, that is already the case now!’ – and they are right." The Court of Appeal considered that Mr Le Pen’s comments to the newspaper suggested that the security of the French people, whose reactions allegedly went further than his own offending statements, depended on them rejecting the Muslim community.’ Le Pen beriep zich voor het Hof op artikel 10 EVRM en stelde dat zijn uitingen geheel waren gedaan ten behoeve van het maatschappelijk debat nu over het plaatsen en integratie van immigranten in het land erg actueel was. Het Hof oordeelt echter dat meneer Le Pen zich op een zodanige denigrerende manier over een gehele bevolkingsgroep uitgelaten heeft, waardoor dit de Fransen en de immigranten tegenover elkaar plaatst, dat hem geen beroep op de rechten van de conventie toekomt.

174 EHRM Glimmerveen & Hagenbeek vs. Nederland, r.o. 4. 175 Glimmerveen & Hagenbeek vs. Nederland, p. 194. 176 Ibid.

177 Ibid, p. 195.

178 EHRM 16 juli 2003, nr. 23131/03 (Norwood vs. Verenigd Koninkrijk).

179 Rechtbank Utrecht 26 april 2010, ECLI:NL:RBUTR:2010:BM8138. In dit arrest oordeelde de rechtbank Utrecht dat het ophangen van een poster op een raam aan de openbare weg met daarop een kerk afgebeeld die in vlammen opgaat met daaronder de woorden ‘burn the’ als opschrift begeleid door een swastika en een kruis, vallen onder artikel 137d Sr. Niet van belang is of er een werkelijk gevaar bestaat voor hetgeen waartoe de poster een oproep doet (het in brand steken van de kerk).

180

4.5

Tussenconclusie

Het Hof lijkt hatespeech te onderscheiden in twee vormen. Enerzijds is er hatespeech waarin concreet wordt opgeroepen tot geweld of discriminatie, zoals in Glimmerveen v. Nederland of Norwood v. VK. In deze zaken werd direct op opgeroepen tot actie om bepaalde bevolkingsgroepen te verwijderen uit de samenleving (directe hatespeech). Anderzijds zijn er uitingen waarin wordt opgeroepen tot intolerantie of impliciete discriminatie door bevolkingsgroepen met een zeker kenmerk in een negatief daglicht te stellen (indirecte hatespeech). Wanneer er direct opgeroepen wordt tot haat lijkt het Hof sneller tot de conclusie te komen dat er geen schending is van artikel 10 EVRM. Ook lijkt artikel 17 sneller toegepast te worden wanneer er sprake is van direct aanzetten tot haat. Bij het indirecte hatespeech moeten er dusdanige verzwarende omstandigheden aanwezig zijn dat de restricties door de lidstaat als rechtvaardig beoordeeld worden.

Er kan geconcludeerd worden dat het Hof een aantal factoren van belang acht bij de afweging of hatespeech onder de bescherming van artikel 10 valt. Allereerst kijkt het Hof in welke hoedanigheid de hatespeech is gedaan, welk medium is gebruikt, in welke context dit gebeurd is en welk doel werd gediend.181 Het doel van de uitingen moet wel objectief bekeken worden. Dat wil zeggen dat op grond van de uitingen en de context bezien wordt of deze het doel hadden om racistische ideeën te propageren. Ten tweede speelt de heftigheid van het maatschappelijk debat en het bewaren van openbare orde een rol. Naar mate het debat heftiger is en er een onrustige sfeer in de lidstaat heerst en het Hof daar ook daadwerkelijk bewijs van heeft zoals bijvoorbeeld in Fêret v. België, kent het Hof meer ruimte toe aan de lidstaat om restricties op te leggen. Niet van belang is of de uitingen die aanzetten tot haat of discriminatie ook daadwerkelijk het beoogde gevolg hebben gehad. Ten slotte tilt het Hof extra zwaar aan de hoedanigheid van de spreker wanneer het een politicus betreft. Het Hof en de conventie stellen dat het recht van vrijheid van meningsuiting ‘duties en responsibilities’ met zich meebrengt. Van een politicus wordt verwacht dat hij zich ervan bewust is dat hij een vertegenwoordigende positie inneemt in het debat en dat hij daardoor extra die verantwoordelijkheden in acht neemt. In Fêret v. Belgie stelt het Hof dat politieke partijen juist voor oplossingen in het debat betreffende integratie. Deze verantwoordelijkheid van de politicus werkt extra verzwarend wanneer de uitingen gedaan worden in verkiezingstijd, omdat deze er dan op zijn gericht om kiezers te werven en over te halen.

Aan een toetsing van artikel 10 EVRM lijkt het Hof niet toe te komen wanneer de hatespeech op basis van de inhoud van de uiting zelf, de context en het doel van de spreker een ernstige schending van de de democratische beginselen van de conventie betreft. Hoe het onderscheidt precies gemaakt wordt kan niet gezegd worden, nu het Hof niet specifiek aangeeft hoe de arresten waarin de klager niet ontvankelijk verklaard wordt, zich onderscheiden van de uitingen waar wel een belangenafweging van artikel 10 op toegepast wordt. Enerzijds is het goed te noemen dat zeer extremistische uitlatingen geen bescherming toekomt en dat op deze manier ook geen platform voor deze uitingen geboden wordt. Anderzijds blijft wel de vraag welke omstandigheden in een zaak doorslaggevend moet worden geacht voor toepassing van artikel 17.182

181

Jersild vs. Denemarken, §31 Betrof het een documentaire door een journalist die als doel heeft om het publiek te informeren en dit in een programma deed dat vaker discussies behandeld van algemeen belang, of verricht de journalist alleen deze interviews voor zoveel mogelijk sensatie en het trekken van kijkers.

182

Als voorbeeld noem ik hier de arresten Fêret vs. Belgie en le Pen vs. Frankrijk. In beide arresten is er sprake van een politicus, van dezelfde extreem rechtse politieke partij, die zich beiden discriminerend hadden

4.5.1 Toepassing in Nederland

De rechtspraak van het EHRM bevat geen verplichting voor de lidstaten om de overwegingen met betrekking tot hatespeech op dezelfde manier veroordelen. Lidstaten hebben met betrekking tot het recht in artikel 9 EVRM hun eigen ‘margin of appreciation’ en zij kunnen de lijn van het Hof volgen wanneer zij dit zouden willen. Van implementatie van de uitspraken van het EHRM is geen sprake, hoewel de rechtbank en de Hoge Raad dit wel doen voorkomen door naar de overwegingen die het Hof zich in iedere uitspraak bezigt te verwijzen. De enige overweging waar naar verwezen wordt is de overweging dat aan de vrijheid van meningsuiting de allergrootste ruimte gegeven moet worden, ook wanneer de uitingen ‘shocking of disturbing’ zijn. Echter verdere toepassing van de arresten wordt achterwege gelaten. Wanneer naar de inhoud van vergelijkbare zaken betreffende hatespeech kijkt, zoals Norwood (vergelijkbaar met het gezwel arrest) of Fêrret (vergelijkbaar met de Wilders uitspraak), dan loopt de Nederlandse rechtspraak flink achter met de implementatie van deze arresten.

uitgelaten over immigranten en de Islam. In de zaak Fêret kwam het Hof tot een belangenafweging op grond van artikel 10 lid 2 EVRM, in le Pen kwam het Hof unaniem tot toepassing van artikel 17 EVRM.