• No results found

Hoofdstuk 4 Arresten EHRM

4.2 Interpretatie artikel 10 EVRM

In de visie van het Hof moet veel ruimte toekomen aan burgers om hun mening te uiten wanneer deze onderdeel uitmaakt van een lopend maatschappelijk debat.155 De meeste vrijheid komt toe aan uitingen van politieke aard. Overigens wordt aan uitingen in de pers of aan de artistieke expressie ook veel vrijheid toegekend.156 Aan de lidstaat is dan een kleine margin of appreciation gelaten om beperkingen op te leggen. Nu het Hof alle omstandigheden van het geval per zaak in het oordeel meeneemt, zijn sommige uitingen gedaan in een zodanige context dat aan de lidstaat meer ruimte gegeven wordt om restricties op te leggen. Zie hiervoor het arrest Jersild v. Denemarken, waar het Hof duidelijkheid schiep over de factoren die meespelen in de belangenafweging van artikel 10 lid 2 EVRM.157 In onderhavige zaak betrof het de uitzending op de nationale televisie van een documentaire over de ‘Greenjackets’. Het programma waarvoor deze documentaire gemaakt werd was gezien de politiek actuele thema’s al vaker onderwerp van discussie en had als doel om de kijkers te informeren. De groepering ‘Greenjackets’ in kwestie hadden een radicaal standpunt met betrekking tot immigranten en andere etnische groepen. In de documentaire werden de Greenjackets gevraagd waarom ze zo’n hekel hadden aan deze groepen. Hun antwoord luidde: ‘A nigger is not a human being, it’s an animal, that goes for all the other foreign workers as well, Turks, Yugoslavs and whatever they are called’. 158 Ook betichtten zij de etnische groep ervan dat het allemaal drugsverkopers waren. Zowel de jongeren die de uitingen deden, als de programmacontroler en Jersild werden door het lagere gerecht in Denemarken veroordeeld. In dit arrest kwam het Hof tot de volgende overweging die zijn weerklank vindt in ieder arrest over ‘hatespeech’: ‘The Court would

149 EHRM 26 september 1995, nr. 17851/91 (Vogt vs. Duitsland). 150 Noorloos. P. 91.

151

Noorloos p. 115.

152 Oetheimer, Cardozo Journal of International and Comparative Law 2009, vol. 17, p. 428-429. 153 EHRM 13 november 2003, nr. 59745/00 (Gunduz vs.Turkije).

154 General Policy Recommendation nr. 7 of the Council of Europe’s European Commission against Racism and Intolerance (ECRI) on national legislation to combat racism and racial discrimination adopted on 13 December 2002.

155 SDU tekst en commentaar, materiele bepalingen, SDU uitgevers 2014, Den Haag, p.888. 156 EHRM 29 maart 2005, nr. 40287/98 (Alinak vs.Turkije).

157

EHRM 23 september 1994, nr. 15890/89 (Jersild vs.Denemarken). 158

emphasise at the outset that it is particularly conscious of the vital importance of combating racial discrimination in all its forms and manifestations’.159

Het Hof oordeelde uiteindelijk dat er sprake was van een schending van artikel 10 EVRM op grond van de volgende overwegingen: Ten eerste is van belang wie de uiting doet en in welke positie dit plaatsvindt. Ten tweede is de context van belang. Ten slotte was van belang welk doel men met de uitzending van de documentaire heeft gehad. Van belang was of het doel van het programma was om racistische denkbeelden te propageren of om mensen te informeren.

Waar het in Jersild v. Denemarken een journalist betrof die vervolgd werd voor het uitzenden van een documentaire met racistische content, was er in Soulas and others vs. France sprake van een auteur die klaagde over schending van artikel 10 EVRM.160 Net als in Jersild v. Denemarken bekeek het Hof de rechtvaardigheid van de beperkingen in het licht van de context van de uitingen en het doel wat de schrijver ermee voor ogen had. In deze zaak speelde niet alleen de context van de maatschappelijke discussie met betrekking tot immigratie een rol bij de belangenafweging, ook de bewoording die de klager in zijn boek gebruikte is van belang. Onder andere de militante stijl van de uitingen droeg bij aan het oordeel van het Hof dat Frankrijk zijn ruimte niet overschreden had: L’auteur expose ce qu’il estime être les méfaits de l’immigration vers l’Europe de personnes d’origine extra-européenne en générale et musulmane en particulier. Il tente notamment de démontrer que l’islam entreprend une conquête hostile de la France et de l’Europe, et que la délinquance des « jeunes » n’est que la manifestation du début d’une guerre civile ethnique visant la conquête de territoires.161 Belangrijk is om op te merken dat het Hof geen onderscheid maakt tussen directe of indirecte belediging of het zaaien van haat. Het aanzetten van haat jegens de Islam wordt op één lijn gesteld met het zaaien van haat tegen de aanhangers van het geloof.

In voorgaande zaken werden de uitingen gedaan door personen in de hoedanigheid van journalisten of auteurs die claimden dit te doen ten behoeve van het maatschappelijk debat. Wanneer een politicus kritiek levert komt hem in beginsel eveneens een grote vrijheid toe. Het EVRM kent politici, net als in Nederland, parlementariërs onschendbaarheid toe voor de uitingen die zij doen in die hoedanigheid.162 Deze vrijheid strekt zich in de optiek van het EHRM niet uit tot buiten die van het parlement.163 Daar waar het uitingen buiten het parlement betreft, komt de politicus een grotere vrijheid toe om zijn opinie te uiten dan de normale burger: ‘While freedom of expression is important for everybody, it is especially so for an elected representative of the people. He represents his electorate, draws attention to their preoccupations and defends their interests’.164 Het Hof ziet de rechtvaardiging in het feit dat de politicus gekozen is door het volk en dus een democratische noodzaak heeft om in zo groot mogelijke vrijheid zijn mening te kunnen geven. Extra van belang is deze vrijheid wanneer het onderwerp van de discussie een ‘belangrijke politieke kwestie betreft’ en kritiek op de regering inhoudt165. Het Hof stelt aan deze grote vrijheid van een politicus in enkele situaties wel harde grenzen. Zo ook in het arrest Fêret vs. België. In deze zaak was er sprake van een Belgische politicus van de partij ‘Front National’ die flyers verspreidde tijdens verkiezingstijd.166 Op die pamfletten stonden leuzen als: ‘Attentats aux USA : c'est le couscous clan’.167 Tevens riep Fêret op tot het

159 Jersild vs.Denemarken r.o. 30.

160 EHRM 10 oktober 2008, nr. 15948/03 (Soulas vs.Frankrijk). 161 Soulas vs.Frankrijk r.o. 30.

162 EHRM 17 december 2002 (A. vs.VK). 163

EHRM 16 november 2006, (Tsalkitzis t. Griekenland). 164 EHRM 23 april 1992, nr. 11798/85 (Castells vs. Spain) r.o. 42. 165 Nieuwenhuis, TvCR januari 2010, p. 5.

166

EHRM 16 juli 2009, nr. 15615/07 (Fêret vs.België). 167

verwijderen van de Islam uit de Belgische samenleving en dat een asielzoekerscentrum in de buurt het leven van mensen vergiftigd. Het Hof benadrukte dat in deze zaak de inmenging in het licht van de hele zaak overwogen moest worden.

Dat betrof de inhoud van de pamfletten en de context waarin deze gepubliceerd waren. Het Hof achtte een aantal factoren doorslaggevend om de door België toegepaste restricties niet in strijd te achten met artikel 10 EVRM. Allereerst merkt het Hof op dat het feit dat Fêret lid is van het parlement niet aan strafbaarheid af doet. Afgezien van de Belgische grondwettelijke regels met betrekking tot de parlementaire onschendbaarheid van parlementsleden, doen die er niet aan af dat de mensen in die hoedanigheid persoonlijk vervolgd kunnen worden ‘voor alles wat ze zeggen of verspreiden.168 Vervolgens herhaalt het Hof de overweging die sinds het Jersild v. Denemarken arrest steeds weer terugkeert in de arresten met betrekking tot artikel 10 EVRM: ‘La Cour rappelle qu'il importe au plus haut point de lutter contre la discrimination raciale sous toutes ses formes et manifestations’.169 Ten tweede stelt het Hof dat de uitingen niet per se hoeven te leiden tot het geweld waartoe de uitingen hebben aangezet. Het feit dat de Rekenkamer van het Hof eerder zijn bezorgdheid heeft geuit in rapporten over de Belgische politiek, waarin zorgen worden geuit over de groei van racisme en vreemdelingenhaat mede door toespraken van extreemrechtse partijen, droegen bij aan het oordeel dat de uitingen van Fêret schadelijk waren voor de orde in de maatschappij170. Hier voegt het Hof aan toe dat juist politici zich in openbare toespraken geen uitingen moeten bezigen die oproepen tot intolerantie171. Nu een politicus zijn bestaansrecht te danken heeft aan democratisch beginselen die zijn positie verzekeren en beschermen, moet hij met zijn uitingen niet tot haat tegen groepen oproepen, wat resulteert in het vernietigen van dezelfde beginselen. Ten slotte bespreekt het Hof het medium van de uitingen en de context waarin de uiting gedaan is. In het onderhavige geval vonden de uitingen plaats door middel van pamfletten die werden verspreid in de context van een verkiezingscampagne. Het Hof stelde dat er in deze context getracht werd de hele bevolking te bereiken en te overtuigen van hun ‘racistische of xenofobe discours’. Door deze context is het gevaar voor de openbare orde alleen maar groter. Aldus oordeelt het Hof dat de opgelegde beperkingen gerechtvaardigd waren.